College van Beroep voor het bedrijfsleven, 25-03-2025, ECLI:NL:CBB:2025:204, 22/1358
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 25-03-2025, ECLI:NL:CBB:2025:204, 22/1358
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 25 maart 2025
- Datum publicatie
- 25 maart 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2025:204
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2022:4831, Overig
- Zaaknummer
- 22/1358
Inhoudsindicatie
Boete slachterij voor verontreiniging vlees met condensdruppels
Uitspraak
uitspraak
zaaknummer: 22/1358
(gemachtigde: mr. M.J.J.E Stassen)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juni 2022, kenmerk ROT 21/104, in het geding tussen:
[naam 1]
(gemachtigde: mr. A.F. Kabiri)
Procesverloop in hoger beroep
[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juni 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:4831) (aangevallen uitspraak).
De minister heeft op 29 januari 2025 een schriftelijke reactie op het hoger beroep gegeven.
De zitting was op 10 februari 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen. Namens [naam 1] hebben deelgenomen [naam 2] en [naam 3]. Verder is namens de minister verschenen drs. [naam 4], toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Grondslag van het geschil
Op 19 juni 2019 heeft een toezichthouder van de NVWA een inspectie uitgevoerd bij het slachthuis van [naam 1].
In het rapport van bevindingen van 20 juni 2019 heeft de toezichthouder onder meer het volgende geschreven:
“Datum en tijdstip van de bevinding: 19 juni 2019 omstreeks 14:05 uur.
In het bedrijf aangesproken de mij welbekende heer [naam 5], functie: chef expeditie.
1e overtreding
Tijdens mijn inspectie door het bedrijf zag ik in koelcel 27 rekken staan. Aan deze rekken hingen levers om terug te koelen. Deze levers waren van slachtdag 19 juni 2019. Aan het plafond van koelcel 27, boven deze rekken, hing een buis waar condens druppels aanhingen. Ik zag dat de vorming van condens op oppervlakken niet werd voorkomen.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk 1 onder punt 2b van Verordening (EG) nr. 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening (...).
2e overtreding
De hiervoor vermelde condensdruppels zag ik ook op de levers vallen. Koelcel 27 behoort bij de expeditie, dus ik heb de chef expeditie, [naam 5], erbij gehaald. Ook op dat moment viel er weer een druppel op de levers. De chef expeditie heeft de rekken onmiddellijk verwijderd, en de levers
afgewaardeerd. Ik zag dat er condens op delen van karkassen viel.Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage II, hoofdstuk IX, onder punt 3 van Verordening (EG) nr. 852/2004 juncto artikel 4 lid 2 van deze verordening (...).”
Met het besluit van 17 januari 2020 (boetebesluit) [naam 1] is een boete opgelegd van € 2.500,- vanwege overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling dierlijke producten en gelezen in samenhang met artikel 4, tweede lid, en Bijlage II, hoofdstuk IX, punt 3, van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening 852/2004).
Met het besluit van 27 november 2020 (bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van [naam 1] tegen het boetebesluit ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2 De rechtbank heeft het beroep vanwege overschrijding van de redelijke termijn gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de hoogte van de boete betreft, het primaire besluit in zoverre herroepen, het boetebedrag vastgesteld op € 2.375,-, en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiseres en verweerder respectievelijk [naam 1] en de minister moet worden gelezen:
“3.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op de constateringen van de toezichthouderstaat terecht vastgesteld dat eiseres een overtreding heeft begaan van Bijlage II, hoofdstuk IX, punt 3, van Verordening 852/2004. Daarin staat:
“In alle stadia van de productie, verwerking en distributie moeten levensmiddelen worden beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor de levensmiddelen ongeschikt kunnen worden voor menselijke consumptie, schadelijk worden voor de gezondheid, dan wel op zodanige wijze kunnen worden verontreinigd dat zij redelijkerwijze niet meer in die staat kunnen worden geconsumeerd.”
Dit is een ruime norm; het gaat om elke vorm van verontreiniging en op grond van artikel 2, eerste lid, onder f, van Verordening 852/2004 is sprake van verontreiniging bij de aanwezigheid of introductie van een gevaar. Daarnaast hoeft gelet op het woord ‘kunnen’ niet vast te staan dat de levensmiddelen daadwerkelijk zijn verontreinigd of niet meer geschikt zijn voor menselijke consumptie. Verweerder hoeft dus ook niet te onderzoeken of het vlees daadwerkelijk verontreinigd is geraakt en ongeschikt voor consumptie is geworden doordat er condensdruppels op vielen. Wel moet voldoende vaststaan dat het vlees niet tegen elke vorm van verontreiniging is beschermd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Verweerder heeft toegelicht dat waterdruppels een voedingsbodem kunnen vormen voor ziektekiemen, schimmels en bacteriën. Ook kunnen waterdruppels verontreinigd zijn met chemicaliën. Als besmette of verontreinigde condensdruppels op het vlees terecht komen kan dit een direct gevaar voor de gezondheid van consumenten opleveren. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat goed voorstelbaar is dat niet meer zichtbaar is dat condens eerder op vlees is gevallen en zodoende het vlees verontreinigd is geraakt.
Naar aanleiding van dezelfde controle op 19 juni 2019 heeft verweerder eiseres op 8 oktober 2019 ook een schriftelijke waarschuwing gestuurd. De rechtbank kan zich voorstellen dat eiseres na ontvangst van de schriftelijke waarschuwing dacht dat de zaak daarmee was afgedaan. Eiseres heeft daaraan echter niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen en mogen ontlenen dat verweerder van zijn boetebevoegdheid geen gebruik meer zou maken. De schriftelijke waarschuwing ziet namelijk op een andere overtreding dan waar het boetebesluit op ziet. Uit de schriftelijke waarschuwing blijkt duidelijk dat dit (enkel) ziet op de constatering dat condensdruppels aan een buis hingen en dus op het niet voorkomen van condensvorming. De in de schriftelijke waarschuwing genoemde overtreden bepaling, punt 2b, hoofdstuk I, bijlage II, van Verordening (EG) nr. 852/2004 ziet daar ook specifiek op. In de schriftelijke waarschuwing wordt het vallen van condens op vlees of het voorschrift van punt 3, hoofdstuk IX, bijlage II, van Verordening 852/2004 niet genoemd. Een toezegging dat voor het vallen van condens op vlees geen boete zou worden opgelegd kan in de schriftelijke waarschuwing niet worden gelezen. Daarnaast had voor eiseres ook wel duidelijk kunnen zijn dat voor de bevinding dat ook condens op vlees was gevallen nog een boete zou volgen. In een e-mailbericht van de toezichthouder aan de directeur van eiseres is namelijk specifiek voor die bevinding een boeterapport aangezegd op de dag van de constatering.
Op grond van het Specifiek Interventiebeleid Vlees, gelezen in samenhang met het Algemeen Interventiebeleid, wordt (als sprake is van permanent toezicht zoals hier aan de orde) na constatering van deze overtreding eerst één keer gewaarschuwd voordat bij een volgende overtreding een boete wordt opgelegd. Verweerder heeft een eerdere schriftelijke waarschuwing overgelegd die aan eiseres is gegeven voor een soortgelijke overtreding. Verweerder was dus bevoegd voor onderhavige overtreding aan eiseres een boete op te leggen.
Over de hoogte van de boete overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met Verordening 852/2004 gediende doel, bescherming van de volksgezondheid, staat voorop. De rechtbank vindt de boete van € 2.500,- niet onredelijk of onevenredig. Door de overtreding is een niet gering risico of gevaar voor de volksgezondheid ontstaan. Daarbij is geen sprake van een eenmalig incident, gelet op de al eerder gegeven waarschuwing. Verder heeft eiseres geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder de boete had moeten matigen en ook de rechtbank is daarvan niet gebleken.”