Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 17-01-2023, ECLI:NL:CBB:2023:16, 22/1788

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 17-01-2023, ECLI:NL:CBB:2023:16, 22/1788

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
17 januari 2023
Datum publicatie
17 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:CBB:2023:16
Zaaknummer
22/1788
Relevante informatie
Wet dieren [Tekst geldig vanaf 22-12-2022]

Inhoudsindicatie

17e van een serie uitspraken. Verzoek om voorlopige voorziening van veehouder, naar aanleiding van zijn verzoek van 5 augustus 2022 om in de door de Stichting Controle Orgaan Kwaliteits Zaken (COKZ) gepubliceerde lijsten met erkende bedrijven te worden vermeld als erkend koper/ontvanger van boerderijmelk. Het COKZ heeft de veehouder vervolgens op 7 oktober 2022 geregistreerd als levensmiddelenbedrijf. De veehouder wil niet als levensmiddelenbedrijf worden geregistreerd. Hij wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat zijn bedrijf vanaf de eerstvolgende door COKZ te publiceren lijsten weer als erkend koper/ontvanger van boerderijmelk daarin wordt vermeld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de veehouder niet door het COKZ als ontvanger van boerderijmelk kan worden erkend omdat in 2015 aan het systeem van koperserkenningen een einde is gekomen en de veehouder daarom niet meer beschikt over een koperserkenning. Reeds om die reden kan het verzoek om in de lijsten van COKZ te worden vermeld als erkend koper/ontvanger van boerderijmelk niet worden toegewezen.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 22/1788

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 januari 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

en

(gemachtigde: mr. M.A. Sijbrandij).

Procesverloop

Bij brief van 5 augustus 2022 heeft verzoekster het COKZ verzocht om in de door het COKZ gepubliceerde lijsten met erkende bedrijven te worden vermeld als erkend koper/ontvanger van boerderijmelk.

Op 22 september 2022 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerster heeft op 7 oktober 2022 een reactie op het verzoekschrift ingediend. Op dezelfde datum heeft verweerder alsnog op de aanvraag van verzoekster beslist en verzoekster geregistreerd als levensmiddelenbedrijf.

Verzoekster heeft haar verzoek om voorlopige voorziening gehandhaafd.

Bij brief van 10 oktober 2022 heeft verzoekster aan COKZ meegedeeld dat zij geen aanvraag om registratie als levensmiddelenbedrijf heeft gedaan. Deze brief is door COKZ opgevat als een bezwaarschrift tegen die registratie.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022.

De zaak is behandeld samen met de zaken nummers 20/566 t/m 20/571, 20/617, 20/763, 20/860, 21/166 t/m 21/169, 21/1146 en 22/225.

Namens verzoekster is [veehouder] is verschenen. Ook zijn voor verzoekster verschenen [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .

Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts zijn verschenen mr. B.M. Kleijs, mr. J.W.J. Reuvers en mr. A.H. Spriensma van de NVWA.

Na de zitting is een brief van verzoekster ontvangen van 24 oktober 2022, met als bijlage haar bezwaarschrift van 24 oktober 2022 tegen het besluit van 7 oktober 2022, waarbij verzoekster het COKZ verzoekt om haar registratie als levensmiddelenbedrijf in te trekken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit deze reactie niet blijkt dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft daarin dan ook geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen. Dit betekent dat de inhoud van die reactie verder buiten beschouwing blijft.

Overwegingen

1. Op grond van het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.

2. Bij brief van 20 mei 2022 heeft het COKZ, voor zover relevant, aan verzoekster meegedeeld dat het COKZ niet kan besluiten tot teruggave van een erkenning als koper/ontvanger van boerderijmelk omdat verzoekster nooit door het COKZ erkend is geweest, dat er op basis van de Regeling dierlijke producten of aanverwante regelgeving geen erkenningsplicht bestaat voor “ontvangers van boerderijmelk”, dat het COKZ geen bedrijven erkent die handelingen uitvoeren die volgens de wetgeving niet erkenningsplichtig zijn, en dat registratie als ontvanger van boerderijmelk ook niet mogelijk is omdat verzoekster niet tenminste 500.000 kg boerderijmelk per jaar bedrijfsmatig ontvangt.

Het door verzoekster tegen die brief ingediende verzoek om voorlopige voorziening is bij uitspraak van 4 augustus 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:516) afgewezen.

3. Het aan het COKZ gerichte verzoek van 5 augustus 2022 luidt:

“D.d. 4-8-2022 heeft het CBb, zaaknummer AWB 22/1083 VV bepaald dat de [veehouder] beschikt over een erkenning koper/ontvanger van boerderijmelk, dit op basis van artikel 20, beschikking superheffing 2008. Periodiek publiceert het COKZ lijsten erkende bedrijven, op welke basis van ook. Ondergetekende verzoekt bij deze het COKZ tot vermelding in deze lijsten, dan wel een separate categorie, als erkend koper/ontvanger van boerderijmelk op basis van art. 20 van de beschikking superheffing 2008, onder de naam [veehouder] , dit per eerstvolgende COKZ publicatie.”

4. Op 22 september 2022 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag. Dit bezwaarschrift kan mogelijk worden aangemerkt als een schriftelijke ingebrekestelling.

5. Verweerster stelt de aanvraag van verzoekster van 5 augustus 2022 pas op 15 september 2022 te hebben ontvangen. Vervolgens is, aldus verweerster, binnen de geldende beslistermijn op de aanvraag beslist.

6. Het verzoek om voorlopige voorziening heeft mede betrekking op het alsnog door verweerster genomen besluit van 7 oktober 2022. Verweerster heeft namelijk verzoekster geregistreerd op een andere wijze dan waarom verzoekster had verzocht. Tijdens de zitting hebben partijen ermee ingestemd dat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening zal beoordelen als te zijn gericht tegen het besluit dat verweerder op 7 oktober 2022 op de aanvraag heeft genomen.

7. Verzoekster heeft tijdens de zitting benadrukt dat zij geen aanvraag tot registratie als levensmiddelenbedrijf heeft ingediend en dat zij niet door COKZ als zodanig wil worden geregistreerd. Zij wil in de door COKZ gepubliceerde lijsten worden opgenomen als erkend koper/ontvanger van boerderijmelk. Volgens haar volgt uit de hiervoor genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 augustus 2022 dat zij nog steeds een erkend koper van boerderijmelk is. Met het verzoek om voorlopige voorziening wil verzoekster bereiken dat zij vanaf de eerstvolgende door COKZ te publiceren lijsten weer als erkend koper/ontvanger van boerderijmelk daarin wordt vermeld. Verzoekster stelt zeer omvangrijke schade te lijden door het uitblijven van die vermelding.

8. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Anders dan verzoekster kennelijk meent, volgt uit de uitspraak van 4 augustus 2022 niet dat verzoekster nog steeds een erkend koper van boerderijmelk is. In die uitspraak is juist geoordeeld dat in 2015 aan het systeem van koperserkenningen een einde is gekomen en dat verzoekster daarom niet meer beschikt over een koperserkenning. De voorzieningenrechter is, net als de voorzieningenrechter die de uitspraak van 4 augustus 2022 heeft gedaan, van oordeel dat verzoekster niet door het COKZ als ontvanger van boerderijmelk kan worden erkend. Reeds om die reden kan het verzoek om in de lijsten van COKZ te worden vermeld als erkend koper/ontvanger van boerderijmelk niet worden toegewezen.

9. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023.

w.g. R.W.L. Koopmans w.g. J.M.M. Bancken

Afschrift verzonden aan partijen op: