College van Beroep voor het bedrijfsleven, 21-03-2023, ECLI:NL:CBB:2023:142, 21/1477
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 21-03-2023, ECLI:NL:CBB:2023:142, 21/1477
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 21 maart 2023
- Datum publicatie
- 21 maart 2023
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2023:142
- Zaaknummer
- 21/1477
Inhoudsindicatie
Uitspraak op het gedane verzet (8:55 Awb): Verzet ongegrond.
Uitspraak
uitspraak
zaaknummer: 21/1477
(gemachtigde: P.F.L. Waslander LL.M RB)
Procesverloop
De onderneming heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dus zonder zitting, van 26 juli 2022.
Het verzet is behandeld ter zitting van 9 februari 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigde van de onderneming en M. Schuurhof, kantoorgenoot van de gemachtigde.
Overwegingen
1. Het College heeft in de uitspraak van 26 juli 2022 het beroep van de onderneming tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 1 november 2021 ongegrond verklaard. Met dat besluit heeft de minister het bezwaar van de onderneming tegen het eerdere besluit van 25 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. De laatste dag van de bezwaartermijn was 6 mei 2021. Het bezwaarschrift, gedateerd 8 september 2021, is op 9 september 2021 door de minister ontvangen. Het College heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift daarmee (veel) te laat is ingediend.
2. De onderneming heeft TVL-subsidie aangevraagd voor de periode van juni tot en met september 2020 en daarbij een omzetverlies van € 41.155,- vermeld. Op grond van de in de aanvraag opgenomen gegevens heeft de minister een voorschot op de subsidie toegekend van € 32.924,-. Met het oog op de (definitieve) vaststelling van de subsidie heeft de onderneming gegevens aangeleverd. Dat waren dezelfde gegevens als bij de aanvraag. Met het besluit van 25 maart 2021 heeft de minister het bedrag van de subsidie vastgesteld op nihil, op de grond dat het omzetverlies minder dan 30% bedraagt.
3. De onderneming bestrijdt niet dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. De onderneming heeft in verzet in de eerste plaats aangevoerd dat de reden van de termijnoverschrijding is dat zij er bij de aanvraag en bij de vaststelling van de TVL-subsidie van uitging dat alleen opgave van de in Nederland gegenereerde omzet moest worden gedaan. Dat deze veronderstelling onjuist was, werd pas (veel) later ontdekt toen zij van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de vaststelling van de NOW-subsidie ontving. Daarbij bleek dat ook de buiten Nederland gegenereerde omzet mocht worden opgegeven, waardoor het omzetverlies (juist) groter was. Meteen daarna is bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de TVL-subsidie. De termijnoverschrijding mag daarom niet aan de onderneming worden toegerekend.
Dat de onderneming in de veronderstelling was dat alleen opgave moest worden gedaan van de in Nederland gegenereerde omzet levert geen reden op om niet (tijdig) na te gaan of het besluit van 25 maar 2021 waarmee de TVL-subsidie werd vastgesteld, mogelijk afweek van het besluit waarmee de subsidie was verleend. De termijnoverschrijding is daarom niet verschoonbaar (verontschuldigbaar).
4. De onderneming heeft in verzet verder naar voren gebracht dat de minister geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het te late bezwaar toch ambtshalve inhoudelijk te behandelen, terwijl zij dit in het bezwaarschrift wel had verzocht. Gelet op het grote belang van de onderneming had de minister dit verzoek moeten honoreren.
Het College overweegt dat de minister steeds moet nagaan of een te laat ingediend bezwaarschrift gelet op de bewoordingen ervan ook moet worden opgevat als een verzoek om terug te komen van het, door het te laat indienen van het bezwaarschrift in rechte onaantastbaar geworden, eerdere besluit. In dat geval is de minister gehouden om daarop een afzonderlijk besluit nemen, dat dan geen deel uitmaakt van de beslissing op bezwaar. In de hier voorliggende zaak doet deze situatie zich voor. Dit heeft echter geen gevolgen voor (het beroep tegen) de beslissing op bezwaar van 1 november 2021.
5. De conclusie is dat de uitspraak van 26 juli 2022 juist is. Het verzet zal daarom ongegrond worden verklaard. De minister moet (wel) alsnog een besluit nemen op het verzoek van de onderneming om terug te komen van het in rechte onaantastbaar geworden besluit van 25 maart 2021. Daarbij zal de minister (ook) moeten reageren op het betoog van de onderneming dat de minister zelfstandig, aan de hand van de beschikbare informatie van de Belastingdienst, de omzetgegevens had moeten controleren en zo nodig corrigeren.
6. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.
w.g. T.G.M. Simons w.g. E.A. van der Meel