Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 29-11-2022, ECLI:NL:CBB:2022:779, 21/876

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 29-11-2022, ECLI:NL:CBB:2022:779, 21/876

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
29 november 2022
Datum publicatie
29 november 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CBB:2022:779
Zaaknummer
21/876
Relevante informatie
Kaderwet EZK- en LNV-subsidies [Tekst geldig vanaf 01-01-2019]

Inhoudsindicatie

Afwijzing ISDE-subsidie voor warmtepompen die zijn aangeschaft voor te verhuren woningen. Uit art 22, lid 1, onder c en art 10, lid 2, van het Kaderbesluit volgt de hoofdregel eerst aanvragen, dan aanschaffen. Uitzondering op de hoofdregel in art 4.5.3, lid 2, van de Regeling is niet van toepassing. Begrip eigen woning. Het begrip eigen woning is in de Regeling niet omschreven. Aangesloten bij normale taalgebruik: de woning waarin de aanvrager zelf woont. De stelling dat hij als particulier handelt en niet als ondernemer is in dit verband niet relevant voor het antwoord op de vraag of de uitzondering van artikel 4.5.3, tweede lid, van de Regeling hier van toepassing is.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 21/876

en

(gemachtigde: mr. J. van Essen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2021 (het vaststellingsbesluit) heeft de minister de aan [naam] verleende subsidies op grond titel 4.5 Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) voor twee warmtepompen op nihil vastgesteld.

Bij besluit van 6 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam] ongegrond verklaard.

[naam] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2022. Aanwezig waren [naam] en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

1. [naam] heeft in 2019 in eigen beheer twee woningen laten bouwen om te verhuren. In deze woningen heeft hij warmtepompen laten plaatsen. [naam] heeft voor deze warmtepompen op 5 december 2019 subsidie aangevraagd. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 17 maart 2020 afgewezen, omdat het subsidieplafond bereikt was.

2. Op 18 maart 2020 heeft [naam] opnieuw subsidie aangevraagd voor de twee warmtepompen. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de minister bij besluit van 21 april 2020 aan [naam] een subsidie verleend van € 3.600,-. Bij het vaststellingsbesluit heeft de minister naar aanleiding van de vaststellingsaanvraag van appellant van 3 december 2020 de subsidie op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht op nihil vastgesteld. De reden daarvoor is dat [naam] in de subsidieaanvraag als verwachte aankoopdatum 1 april 2020 heeft opgegeven en de minister bij de beoordeling van de vaststellingsaanvraag heeft geconstateerd dat [naam] al op 13 december 2019 aankoopverplichtingen voor de twee waterpompen was aangegaan. Als de minister op het moment van indiening van de subsidieaanvraag op 18 maart 2020 had geweten dat [naam] al een verplichting tot aankoop van de warmtepompen was aangegaan, dan zou hij geen subsidie hebben verleend. In dat geval is namelijk niet voldaan aan het vereiste van het stimulerend effect (artikel 22, eerste lid, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZK- en LNV-subsidies (Kaderbesluit)) en aan de bepaling dat voorafgaand aan de aanvraag gemaakte kosten niet voor subsidie in aanmerking komen (artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit).

3.1

[naam] voert in beroep aan dat de minister hem ten onrechte heeft aangemerkt als zakelijke aanvrager. Hij is een particulier die eenmalig woningen heeft laten bouwen voor de verhuur en daarin warmtepompen heeft laten installeren. Van bedrijfsmatig bouwen en verhuren van woningen is geen sprake is. Omdat [naam] niet bedrijfsmatig handelt, en geen ondernemer is, zijn de Europeesrechtelijke staatsteunregels niet op hem van toepassing, en geldt voor hem niet de eis van het stimulerend effect in artikel 22, eerste lid, onderdeel c, van het Kaderbesluit. Ook artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit is niet van toepassing op particulieren, want dat artikel ziet alleen op bedrijfsmatig gemaakte kosten. De regel dat de subsidie eerst moet worden aangevraagd voordat tot aanschaf van de apparaten wordt overgegaan, geldt niet voor particulieren die een enkele keer een warmtepomp aanschaffen en plaatsen in hun eigen woning, of die nu wel of niet door henzelf bewoond wordt. Het begrip eigen woning is in de nationale regeling niet gedefinieerd. Onder dit begrip valt niet alleen de woning van de particulier die hij in eigen gebruik heeft, maar ook de woning die in het bezit is van de particulier, zoals een beleggingspand. Het is onjuist en disproportioneel dat in de nationale regeling particulieren die eenmalig en niet bedrijfsmatig een warmtepomp aanschaffen, voor een niet in eigen gebruik zijnde eigen woning, gelijkgesteld worden met ondernemingen die regelmatig warmtepompen aanschaffen.

3.2

Om voor ISDE-subsidie in aanmerking te komen is de regel dat de subsidie moet worden aangevraagd voordat tot aanschaf van de apparaten wordt overgegaan. Dit volgt uit artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van het Kaderbesluit, waarin dwingend is voorgeschreven dat afwijzend wordt beslist op een aanvraag om subsidie als niet voldaan wordt aan het vereiste van het stimulerend effect, bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader. Aan dat vereiste wordt niet voldaan als al een verplichting is aangegaan voordat de aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 12 oktober 2021, ECLI:NL:CBB:2021:930). Deze regel volgt ook uit artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit, waarin is bepaald dat kosten die zijn gemaakt vóór de indiening van de aanvraag niet voor subsidie in aanmerking komen.

3.3

Een uitzondering op de regel dat eerst de subsidie moet worden aangevraagd voordat tot aanschaf wordt overgegaan, is gemaakt in artikel 4.5.3, tweede lid, van de Regeling, zoals deze bepaling luidde op het moment van de subsidieaanvraag. Deze bepaling luidde:

“Voor een aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve van een installatie bestemd voor de eigen woning komen in afwijking van artikel 10, tweede lid, van het besluit, kosten in verband met installaties die vóór de indiening van de aanvraag, maar na 1 januari 2016, zijn gemaakt voor subsidie in aanmerking.”

In de toelichting bij artikel 4.5.3 van de Regeling (Stcrt. 2015, 46527) is daarover het volgende opgenomen:

“Op grond van artikel 10, tweede lid, van het kaderbesluit komen voor de aanvraag van de subsidie gemaakte kosten niet in aanmerking voor subsidie. Deze bepaling heeft te maken met het vereiste van stimulerend effect bij staatssteun. Op grond van artikel 15 van het kaderbesluit kan bij ministeriële regeling worden afgeweken van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 10 van dat kaderbesluit. In artikel 4.5.3, tweede lid, wordt voor wat betreft de subsidies aan particulieren afgeweken, om het zo mogelijk te maken dat subsidie wordt verleend voor installaties die reeds voor de subsidieaanvraag zijn aangeschaft en geïnstalleerd. Omdat op subsidies aan particulieren de Europese staatssteunregels niet van toepassing zijn, bestaat tegen deze afwijking van het kaderbesluit geen Europeesrechtelijk bezwaar.”

3.4

Het College is van oordeel dat de uitzondering van artikel 4.5.3, tweede lid, van de Regeling niet van toepassing is op de subsidieaanvraag van [naam] . Uit de tekst van deze bepaling is duidelijk dat de uitzondering alleen van toepassing is als de subsidie is aangevraagd voor installaties die zijn bestemd voor de eigen woning. Het begrip eigen woning is in de Regeling niet omschreven. Daarom zoekt het College voor de invulling van dit begrip aansluiting bij wat in het normale taalgebruik hieronder wordt verstaan. Op grond hiervan is het College met de minister van oordeel dat de uitzondering van artikel 4.5.3, tweede lid, van de Regeling bedoeld is voor installaties die bestemd zijn voor de woning waarin de aanvrager zelf woont. Het betoog van [naam] dat het begrip eigen woning ziet op zowel de zelf bewoonde eigen woning als de niet zelf bewoonde eigen woning volgt het College dan ook niet. Aangezien vaststaat dat de twee warmtepompen waarvoor [naam] subsidie heeft aangevraagd niet bestemd zijn voor de woning waarin hij zelf woont, is de uitzondering op de regel dat de subsidie moet worden aangevraagd voordat de apparaten zijn aangeschaft hier niet van toepassing is. Voor de subsidieaanvraag van 18 maart 2020 geldt daarom de uit artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit voortvloeiende regel dat de aanvraag moet worden gedaan voordat de installatie wordt aangeschaft. Omdat [naam] de waterpompen heeft aangeschaft voordat hij de subsidieaanvraag heeft ingediend, heeft hij niet aan deze bepaling voldaan. De door [naam] opgeworpen stelling dat hij als particulier handelt en niet als ondernemer is in dit verband niet relevant voor het antwoord op de vraag of de uitzondering van artikel 4.5.3, tweede lid, van de Regeling hier van toepassing is. Bespreking van de door [naam] hierover aangevoerde argumenten kan daarom niet leiden tot een andere conclusie.

4.1

[naam] doet een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat hij op basis van de informatie die de minister op zijn website heeft staan erop vertrouwd heeft dat hij voor de subsidie in aanmerking zou komen. Op basis van de informatie op de website van de minister heeft [naam] na de eerste afwijzing van de subsidie wegens het bereiken van het subsidieplafond opnieuw een subsidieaanvraag ingediend en is hij ervan uitgegaan dat hij een particulier is en, uitsluitend voor de aanvraagprocedure, hetzelfde zou moeten doen als een zakelijke aanvrager. Uit deze informatie zegt [naam] niet te kunnen opmaken dat op hem ook de regeling voor ondernemers van toepassing was. Bij het doorlopen van de aanvraagprocedure (via de module voor ondernemingen) liep de aanvraagprocedure vast na het invoeren van de datum 13 december 2019 als datum waarop de waterpompen waren aangeschaft en de verplichtingen waren aangegaan. [naam] is ervan uitgegaan dat deze vraag niet relevant was voor hem als particuliere aanvrager en heeft aangenomen dat het om een fout in de aanvraagmodule ging. Om de aanvraagprocedure af te kunnen maken heeft hij bij deze vraag de fictieve datum 1 april 2020 ingevuld.

4.2

Uit wat [naam] aanvoert volgt al dat hij bij het vastlopen van de aanvraagmodule en het fictief invullen van een datum had kunnen en moeten begrijpen dat er iets niet juist was. Daarover had hij contact met de minister kunnen opnemen om verduidelijking te krijgen. Op basis van de informatie van de website kon en mocht [naam] redelijkerwijs dan ook niet afleiden dat hij aanspraak maakt op de subsidie. Uit het feit dat aan hem subsidie is verleend, kon en mocht [naam] dat evenmin afleiden. De definitieve beoordeling of [naam] aanspraak maakt op subsidie vindt plaats bij de vaststelling van de subsidie. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.

5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. J.H. de Wildt en mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.

w.g. A. Venekamp w.g. M.B. van Zantvoort