Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 15-02-2022, ECLI:NL:CBB:2022:75, 22/36

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 15-02-2022, ECLI:NL:CBB:2022:75, 22/36

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
15 februari 2022
Datum publicatie
15 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:CBB:2022:75
Zaaknummer
22/36

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak. TVL. Verweerder heeft voor de berekening van het omzetverlies ten onrechte de aangifte omzetbelasting als uitgangspunt genomen. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom de omzet in de subsidieperiode niet kan worden vastgesteld aan de hand van de door appellante overgelegde stukken. Motiveringsgebrek. Bestuurlijke lus.

Uitspraak

tussenuitspraak

zaaknummer: 22/36

(gemachtigde: mr. K.J.T.M. Hehenkamp),

en

(gemachtigden: mr. M.J.H. van der Burgt en mr. S.M. Piron).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidie van appellante op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 vastgesteld op € 9.527,20.

Bij besluit van 29 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2022. Namens appellante was [naam 2] aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van appellante. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

  1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak. Aanleiding van deze procedure

  2. Appellante heeft op 12 mei 2021 vaststelling van de subsidie voor het vierde kwartaal van 2020 aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze subsidie vastgesteld op € 9.527,20. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de vaststelling gehandhaafd. Voor de berekening van het omzetverlies is verweerder uitgegaan van de omzetgegevens van het vierde kwartaal van 2020 zoals die blijken uit de aangifte omzetbelasting (€ 87.059,-).Standpunt appellante

  3. Appellante verhuurt twee zalen voor feesten en partijen. Zij stelt dat zij in het vierde kwartaal van 2020 geen omzet heeft gerealiseerd. Per 14 oktober 2020 werden evenementen verboden en vanaf 16 december 2020 werd een volledige lockdown afgekondigd. Daardoor was appellante al aan het begin van het vierde kwartaal van 2020 gesloten en heeft zij geen enkele mogelijkheid meer gehad om evenementen te organiseren. Het was daarom niet mogelijk omzet te realiseren. Verweerder is er ten onrechte vanuit gegaan dat appellante in het vierde kwartaal van 2020 een omzet van € 87.059,- heeft gemaakt. Verweerder heeft de stukken die appellante in de bezwaarprocedure ter onderbouwing van haar standpunt heeft overgelegd ten onrechte terzijde geschoven. Standpunt verweerder

  4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellante met de aangeleverde bewijsstukken onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen omzet heeft gerealiseerd in het vierde kwartaal van 2020.

Beoordeling door het College

5. De hoogte van de subsidie wordt berekend aan de hand van (onder meer) het omzetverlies: het verschil tussen de omzet in de referentieperiode (het vierde kwartaal van 2019) en de omzet in de subsidieperiode (het vierde kwartaal van 2020). Uit artikel 2.1.2, vijfde lid, van de TVL volgt dat als de getroffen onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting wordt beschouwd als de omzet van de onderneming. Voor andere ondernemingen dan die bedoeld in het vijfde lid geldt, op grond van het zesde lid, dat de omzet het bedrag is zoals dat op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk.

6. In dit geval is verweerder voor de berekening van het omzetverlies uitgegaan van de gegevens die hij van de Belastingdienst heeft ontvangen. Tijdens de zitting heeft appellante echter toegelicht dat zij geen omzetbelasting verschuldigd is, omdat de verhuur van zalen is vrijgesteld van BTW. Dat betekent dat appellante geen onderneming is als bedoeld in artikel 2.1.2, vijfde lid, van de TVL en dat verweerder in dit geval ten onrechte de aangifte omzetbelasting als uitgangspunt heeft genomen.

7. Appellante moest, zo volgt uit artikel 2.1.12, tweede lid, aanhef en onder d, van de TVL, bij de aanvraag van de vaststelling de volgende stukken meezenden: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de subsidieperiode duidelijk blijkt en een kopie van de jaarrekening of het jaarverslag van het kalenderjaar 2020 of een ander bewijsstuk waaruit de omzet in het kalenderjaar 2020 blijkt. Uit het dossier blijkt dat appellante verschillende bewijsstukken heeft overgelegd, zoals het jaarverslag 2020, grootboekkaarten van alle kwartalen van 2020, suppletie aangiftes voor alle kwartalen van 2020 en verschillende facturen. Tijdens de zitting heeft zij bovendien uitgelegd waarom zij wel aangifte omzetbelasting heeft gedaan, terwijl de verhuur van zalen is vrijgesteld van BTW. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat appellante met de aangeleverde bewijsstukken onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen omzet heeft gerealiseerd in het vierde kwartaal van 2020. Dit standpunt is echter niet nader gemotiveerd. Ook tijdens de zitting, na de uitleg van appellante te hebben gehoord, heeft verweerder niet onderbouwd waarom de omzet in de subsidieperiode niet kan worden vastgesteld aan de hand van de beschikbare stukken. Dit betekent dat er sprake is van een motiveringsgebrek.

8. Het College ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder op te dragen het hierboven geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een nieuw besluit te nemen. Hiertoe zal een termijn van vier weken worden gesteld na verzending van deze tussenuitspraak. Het College zal vervolgens appellante in de gelegenheid stellen om binnen vier weken schriftelijk haar zienswijze te geven over de wijze waarop het gebrek is hersteld. In dat geval en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal het College in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.

9. Het College houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat over de proceskosten en het griffierecht in de einduitspraak zal worden beslist.

Beslissing

Het College:

-

draagt verweerder op om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;

-

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. J.H. de Wildt en mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.

De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.

BIJLAGE

Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL)

Artikel 2.1.a1. (begripsbepalingen)

  1. (..)

  2. In de artikelen 2.1.1, tweede lid, onderdeel b, 2.1.3, eerste, derde en vierde lid, 2.1.4, eerste lid, en 2.1.5, eerste lid, staat:

– A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;

– B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;

– C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;

– D voor het subsidiepercentage, dat wordt berekend aan de hand van de formule 28,57% x B + 41,43.

Artikel 2.2.1. (verstrekking subsidie)

  1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2020.

  2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:

a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;

(..)

Artikel 2.1.2. (bepaling omzetverlies)

  1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.

  2. De omzet in de referentieperiode is de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2019.

  3. (..)

  4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2020.

  5. Indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, wordt als de omzet van de onderneming beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968.

  6. Voor andere getroffen MKB-ondernemingen dan de ondernemingen, bedoeld in het vijfde lid, is de omzet het bedrag van de omzet zoals dat op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk.

  7. (..)

Artikel 2.1.3. (hoogte subsidie)

1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 90.000 en wordt berekend op de volgende wijze:

A x B x C x D.

Artikel 2.1.12. (vaststelling subsidie)

  1. De getroffen MKB-onderneming vraagt de vaststelling van de subsidie aan voor 1 september 2021 met gebruikmaking van een door de minister beschikbaar gesteld middel.

  2. Bij de aanvraag van de vaststelling wordt in ieder geval meegezonden een opgave van de omzet in de subsidieperiode, blijkend uit:a. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per maand of kalenderkwartaal: kopieën van de aangiftes voor die maanden of kwartalen, indien die aangiftes enkel betrekking hebben op de getroffen MKB-onderneming en voldoen aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968;b. indien de getroffen MKB-onderneming, bedoeld in onderdeel 1°, niet beschikt over de daar bedoelde kopieën: een afschrift uit de boekhouding van de getroffen MKB-onderneming, een kopie van de baten lasten rekening of een ander bewijsstuk waaruit duidelijk het bedrag blijkt waarover zij in de subsidieperiode omzetbelasting heeft betaald;c. indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting afdraagt over de gehele omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar: een kopie van de aangifte voor het kalenderjaar 2020, indien die aangifte enkel betrekking heeft op de getroffen MKB-onderneming en voldoet aan het bepaalde bij een krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968, en een kopie van een bewijsstuk waaruit het bedrag duidelijk blijkt waarover zij in de subsidieperiode omzetbelasting heeft betaald;d. indien de getroffen MKB-onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting afdraagt: een kopie van een bewijsstuk waaruit de omzet in de subsidieperiode duidelijk blijkt en een kopie van de jaarrekening of het jaarverslag van het kalenderjaar 2020 of een ander bewijsstuk waaruit de omzet in het kalenderjaar 2020 blijkt.

  3. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.1.3 en in voorkomend geval de artikelen 2.1.4 en 2.1.5.

  4. De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 30% bedraagt.

  5. Het tweede en vierde lid zijn niet van toepassing op een getroffen MKB-onderneming die voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister na 29 februari 2020.

  6. De minister stelt de subsidie vast binnen 16 weken na de ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, bedoeld in het eerste lid.