Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 04-05-2021, ECLI:NL:CBB:2021:470, 20/263

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 04-05-2021, ECLI:NL:CBB:2021:470, 20/263

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
4 mei 2021
Datum publicatie
4 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:CBB:2021:470
Formele relaties
Zaaknummer
20/263
Relevante informatie
Wet dieren [Tekst geldig vanaf 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Wet dieren; vangletsel; vangletseltelling. De minister richt zich in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank dat het hanteren van een handhavingsnorm in strijd is met de Transportverordening. Ook richt de minister zich tegen het oordeel dat onvoldoende is bewezen dat het geconstateerde letsel bij de kuikens is ontstaan bij het vangen op het bedrijf van [naam 1]. Beide hogerberoepsgronden slagen.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 20/263

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 januari 2020, kenmerk ROT 17/5754, in het geding tussen

Procesverloop in hoger beroep

De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 22 januari 2020 (aangevallen uitspraak) (ECLI:NL:RBROT:2020:392).

[naam 1] heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.

[naam 1] heeft een nader stuk ingediend.

De minister heeft een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2021. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Van de kant van de minister zijn ook verschenen C. de Bruin en drs. R. Visser, respectievelijk senior inspecteur en senior toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). [naam 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam 2] .

[naam 1] is in de gelegenheid gesteld de ter zitting vertoonde, door de minister ingediende filmbeelden nader te bestuderen en daarop een schriftelijke reactie te geven. [naam 1] heeft daarvan gebruik gemaakt. De minister en [naam 1] hebben achtereenvolgens nader gereageerd.

Met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het College, aangezien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht nader ter zitting te worden gehoord, binnen de hen gestelde termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, het onderzoek in deze zaak gesloten.

Grondslag van het geschil

1. Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.

2. Op 18 april 2017 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij een slachthuis te Kornhorn een inspectie uitgevoerd bij een koppel aangevoerde vleeskuikens. De bevindingen van deze inspectie zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 19 april 2017 (rapport van bevindingen). Dit rapport vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende.

"Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de aanvoerhal en vervolgens in de panklaar-afdeling van bovengenoemd bedrijf voor de antemortem- en postmortem-keuring. Tijdens de AM screening in de aanvoerhal zag ik 14 dieren met zogenoemde 'spreadlegs', een positie waarbij 1 of beiden poten in een hoek van bijna 180 graden gestrekt naast het lichaam wordt gehouden. Dit is een onnatuurlijke houding van het kuiken en wordt veroorzaakt door pijn ten gevolge van ontsteking of letsel. Volgens de aanvoerplanning en na verificatie bij de chef panklaar van het betreffende pluimveeslachthuis, betroffen het vleeskuikens van koppel ' [naam 1] ' uit de stal 1.

Bij hetzelfde koppel geslachte dieren zag ik in de panklaar-afdeling tijdens de PM screening bij 625 karkassen 17 karkassen met forse donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm van de vleugels en rug en 16 fracturen met forse donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm van voornamelijk de vleugels. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal middels een vangploeg.

In totaal heb ik van bovengenoemde koppel 2 tellingscontroles van 2 minuten naar vangletsel uitgevoerd. Tussen de controles zat een tijdsbestek van 35 minuten. Ik telde respectievelijk 10 en 15 dieren met letsel. Bij een bandsnelheid van 7500 dieren per uur, zag ik dus 2 maal 250 kuikens voorbij komen en kwam ik op een gemiddelde score van 5,0% letsel, bestaande uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen van vleugels en rug en fracturen van vleugels. Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL-030 NVWA: bijlage bij registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis.

Deze ernstige fracturen en kneuzingen met bloedingen hebben ertoe geleid dat deze dieren vanaf het ontstaan van het letsel en vervolgens tijdens het vervoer tot aan de slacht, hevige pijn en stress hebben ervaren. Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeer ik daarom uit bovenstaande feiten dat hier sprake is van ernstig dierenletsel. De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren nageleefd werden, omdat door de vangploeg onnodige pijn en ernstig lijden bij de dieren is veroorzaakt.

Hieruit bleek mij dat gehandeld werd in strijd met artikelen 2.5 en 6.2 lid 1 van de Wet dieren jo 4.8 van de Regeling houders van dieren, jo aanhef artikel 3 en artikel 3 onder e en artikel 8, lid 1, bijlage I, Hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d van Verordening (EG) nr. 1/2005.

Deze bevindingen worden de heer [naam 1] aangerekend. (eenmanszaak)"

3. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de minister op 10 mei 2017 aan [naam 1] het voornemen meegedeeld om een boete op te leggen. Bij besluit van 16 juni 2017 (het primaire besluit) heeft de minister vervolgens aan [naam 1] een boete opgelegd van € 1.500,-. Volgens de minister is sprake van overtreding van de artikelen 2.5 en 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en de artikelen 3, aanhef en onder e, en 8, eerste lid, in samenhang gelezen met bijlage I, hoofdstuk III, afdeling 1, punt 1.8, aanhef en onder d, van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten (Transportverordening). Het bezwaar tegen het primaire besluit heeft de minister bij besluit van 15 augustus 2017 (het besluit op bezwaar) ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

4. De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] gegrond verklaard. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar vernietigd, het primaire besluit herroepen, bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en de minister veroordeeld tot vergoeding van het door [naam 1] betaalde griffierecht en de door [naam 1] gemaakte proceskosten.

5. De rechtbank heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat de door de minister gehanteerde handhavingsnorm van vangletsel bij meer dan 2% van de kuikens niet toelaatbaar is. Volgens de rechtbank is al bij vangletsel bij één kuiken sprake van handelen in strijd met de Transportverordening. Door pas bij vangletsel bij meer dan 2% van de kuikens over te gaan tot handhaving, handelt de minister volgens de rechtbank niet conform de Transportverordening. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en onderbouwd dat de toezichthouder alleen letsel dat is ontstaan bij het vangen heeft meegeteld. Omdat bij de beoordeling van de ouderdom van de bloedingen gebruik wordt gemaakt van een glijdende kleurschaal en de kleur niet eenduidig is vastgesteld, is er – bij gebreke van verdere feitelijke waarnemingen of foto's – te veel onzekerheid over de ouderdom van de meegetelde bloedingen. Ook heeft de rechtbank overwogen dat uit het dossier niet blijkt dat alleen de vaststelling van de grootte van de bloeding (3 cm) al voldoende zou zijn om te kunnen concluderen dat sprake is van vangletsel, en dat de minister niet heeft onderbouwd waarom letsel opgelopen bij het slachtproces nooit groter is dan 3 cm. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gestelde overtreding onvoldoende is bewezen, zodat de minister niet bevoegd was een boete aan [naam 1] op te leggen.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beslissing