Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 10-07-2018, ECLI:NL:CBB:2018:367, 17/1325

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 10-07-2018, ECLI:NL:CBB:2018:367, 17/1325

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
10 juli 2018
Datum publicatie
23 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:CBB:2018:367
Zaaknummer
17/1325

Inhoudsindicatie

Accountantstuchtrecht; de accountant heeft een deskundigenbericht opgesteld in het kader van een arbitrageprocedure. Niet valt in te zien dat betrokkene in zijn onderzoek of de wijze van rapporteren in strijd heeft gehandeld met enig tuchtrechtelijk beginsel.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 17/1325

20150

1. B.V. [naam 1] en

2. B.V. [naam 2] beide gevestigd te [plaats 1] , appellanten (gemachtigde: E.L.J.M. Schilder),

tegen de uitspraak van de accountantskamer van 14 juli 2017, gegeven op een klacht, door appellanten ingediend tegen [naam 3] RA, betrokkene

(gemachtigde: mr. M.H.S. Verhoeven)

Procesverloop in hoger beroep

Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 14 juli 2017, met nummer 16/2398 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2017:44).

Betrokkene heeft een schriftelijke reactie op het hogerberoepschrift gegeven.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2018. Appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en [naam 4] . Betrokkene was aanwezig en werd bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. [naam 5] .

Grondslag van het geschil

1.1

Betrokkene was ten tijde van belang als registeraccountant verbonden aan [naam 6] te [plaats 2] .

1.2

Op 1 januari 2007 zijn appellante 1 en [naam 7] B.V. een vennootschap onder firma (v.o.f.) aangegaan onder de naam VOF [naam 1] , ter exploitatie van het hotel “ [naam 1] ” te [plaats 1] . Voorts zijn op 1 januari 2007 appellante 2 en [naam 8] B.V. een v.o.f. aangegaan ter exploitatie van het restaurant “ [naam 9] ”.

1.3

[naam 7] B.V. en [naam 8] B.V. (hierna: [naam 10] c.s.) hebben de v.o.f.`s opgezegd tegen 31 december 2012. Tussen appellanten en [naam 10] c.s. is onenigheid ontstaan over onder meer de eindafrekening verband houdende met het einde van de v.o.f., onjuiste winstverdeling in het verleden, onjuiste toerekening van kosten in het verleden en achterstallig onderhoud.

1.4

Appellanten hebben in dat verband op 20 maart 2012 een arbitrageprocedure bij het Nederlands Arbitrage Instituut aanhangig gemaakt. Ter beslechting van het geschil is een scheidsgerecht aangewezen.

1.5

Bij tussenuitspraak van 20 juni 2013 heeft het scheidsgerecht betrokkene benoemd als deskundige met de taak om:

a) de jaarrekeningen van de v.o.f.’s over 2011 en 2012 op te stellen en een samenstellingsverklaring af te geven, met inachtneming van de in die uitspraak gegeven aanwijzingen; en

b) te controleren of de reeds opgestelde jaarrekening van de v.o.f.’s over 2010 voldoet aan de in de uitspraak gegeven aanwijzingen en een samenstellingsverklaring af te geven.

1.6

Bij brief van 17 juli 2013 heeft betrokkene de opdracht bevestigd en voor akkoord getekend en geretourneerd aan het scheidsgerecht met daarop handgeschreven de opmerking:

“van controle is geen sprake, onze werkzaamheden betreffen geen werkzaamheden in het kader van het verschaffen van assurance, zekerheid. Wij zullen bij het samenstellen rekening houden met de aangeduide criteria voor zover dit niet in strijd is met de geldende verslaggevingsregels.”

1.7

Betrokkene heeft aan appellanten en aan [naam 10] c.s. verzocht om informatie aan te leveren. Naar aanleiding daarvan heeft de advocaat van appellanten aan betrokkene de als bijlage 3 bij het klaagschrift gevoegde brief van 10 juni 2014 geschreven. Bij brief van

7 november 2014 heeft de advocaat vervolgens een reactie geschreven aan betrokkene inzake diens conceptrapportage van 17 september 2014, waarin hem verweten wordt zich niet aan de hem gegeven opdracht gehouden te hebben en in strijd met de voor accountants geldende regels gehandeld te hebben.

1.8

Op 28 november 2014 heeft betrokkene zijn deskundigenbericht aan het scheidsgerecht gezonden. In zijn aanbiedingsbrief aan het scheidsgerecht schreef betrokkene onder meer:

“I.1 Opdracht

In het kader van arbitragezaak 4010 hebben wij de opdracht gekregen om op basis van de verstrekte gegevens de jaarrekeningen 2010, 2011 en 2012 van de vof [naam 1] en vof [naam 11] samen te stellen. Hierbij wordt rekening gehouden met de door u geschetste criteria, conform de door ons ontvangen benoemingsbrief met datum 20 juni 2013. In dit kader is het van belang te onderkennen dat wij geen werkzaamheden uitvoeren die bij controle- of beoordelingsopdrachten van jaarrekeningen van toepassing zijn. Derhalve wordt door ons geen zekerheid omtrent de jaarrekeningen verstrekt. Verder merken wij op dat de door ons opgestelde conceptjaarrekeningen de status van deskundigenbericht hebben.

I.2 Stand van zaken

Per datum 28 november 2014 bevindt de opdracht zich in de fase dat wij zijn gekomen tot het inzicht in de boekingen die leiden tot de conceptjaarrekeningen die [naam 1] c.s. in januari 2014 aan ons heeft opgeleverd. Tevens hebben wij de posten in beeld waarover partijen het eens zijn en waarover partijen het oneens zijn en zijn ons de cijfermatige berekeningen en boekingen die aan deze posten ten grondslag liggen bekend geworden.

Wij geven de regie van de opdracht hiermede terug in handen van u als arbiters. Dit doen wij door conceptjaarrekeningen aan u te rapporteren met een uitvoerige toelichting van PM posten. Een post wordt door ons gekenmerkt als PM post door één of meer van de volgende factoren:

a. Op voorhand zijn betreffende posten (voor een deel) als ‘nog nader te bepalen’ beschouwd;

b. Partijen zijn het onderling niet eens over het bestaan dan wel de hoogte van de post;

c. De aan een post ten grondslag liggende boekingen worden vooralsnog onvoldoende onderbouwd met onderliggend bescheiden;

d. De verwerking van kosten is niet conform de op verzoek van arbiters bij benoemingsbrief geldende criteria.

Ten aanzien van betreffende posten hebben wij geen oordeel, het is geen kwestie van goed of fout. Betreffende posten vragen om uw beslissing in deze, zodat partijen zich kunnen neerleggen bij de verwerkingswijze.

Vervolgens kunnen wij met partijen komen tot de definitieve versies van de onderhavige jaarrekeningen.

I.3 Werkwijze en hoor wederhoor

Ten behoeve van de opdracht tot het samenstellen van de jaarrekening is informatie benodigd die voorziet in de beantwoording van de minimumwerkprogramma’s die voldoen aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Tevens hebben wij partijen bij aanvang van onze werkzaamheden uitgenodigd ter communicatie van onze aanpak, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te plaatsen en vragen te stellen.

Met partijen zijn aldus op 6 januari 2014 afspraken gemaakt over de aanpak waaronder de wijze van informatiedeling, hetgeen door partijen is bevestigd. Beide partijen hebben vervolgens meegewerkt aan de oplevering van informatie en het bieden van inzicht in de administratie.

Voorafgaande aan de uitgebreide informatie opvraging van 1 mei jongstleden hebben wij geconstateerd dat de opgeleverde dossiers niet volledig voorzien in de informatie die is benodigd voor het samenstellen van de jaarrekeningen. Conform standaard 4410 ‘Opdrachten tot het samenstellen van financiële overzichten’ is daarom overgegaan tot aanvullende werkzaamheden. Bijvoorbeeld het inwinnen van inlichtingen bij de vof ’s om de betrouwbaarheid en volledigheid van de verstrekte informatie vast te stellen en verificatiewerkzaamheden te verrichten ten aanzien van de ontvangen informatie en nadere toelichtingen te vragen. Hierover bent u door updates via de e-mail geïnformeerd.

Naar aanleiding van ons informatieverzoek op 1 mei 2014, is door [naam 1] c.s. op 10 juni 2014 gereageerd. De reactie van [naam 1] c.s. betrof een aanbiedingsbrief van 42 pagina’s met 63 bijlagen. Deze reactie hebben wij zorgvuldig bestudeerd. Tevens hebben wij van [naam 10] c.s. een reactie hierop ontvangen op 17 juli 2014 van 3 pagina’s met 1 bijlage. Dit heeft geleid tot nieuwe conceptjaarrekeningen van vof [naam 1] en vof [naam 11] over de jaren 2010, 2011 en 2012, die wij partijen op 17 september 2014 ter hoor wederhoor hebben voorgelegd.

Vervolgens hebben wij partijen gevraagd op de concepten te reageren voor 8 november 2014. Van [naam 12] Advocaten ontvingen wij met datum 7 november 2014 een aanbiedingsbrief van 6 pagina’s met als bijlage een brief van [naam 1] c.s. met datum 6 november 2014 van 4 pagina’s met 18 bijlagen. Van [naam 13] Advocaten ontvingen wij een brief met datum 7 november 2014 van 1 pagina met als bijlage de reactie van [naam 10] c.s. van 5 pagina’s. De reacties hebben geleid tot aangepaste conceptjaarrekeningen. Tevens zijn betreffende reacties integraal bijgevoegd als bijlage.

(…)

Zoals aangegeven zijn de reacties van partijen integraal toegevoegd. Graag zien wij van u een reactie op de bezwaren van de heer [naam 14] ten aanzien van de uitvoering van de opdracht.

Wij willen hierbij nogmaals nadrukkelijk vermelden dat wij steeds partijen in de gelegenheid stellen ons vragen te stellen en te reageren op hetgeen voorligt. Wij hebben geen belang in welke uitkomst dan ook en wij oordelen niet. Het is aan de vennoten om te komen tot een voor beide partijen aanvaardbare financiële verantwoording van de vof ‘s. Onze opstelling van de conceptjaarrekeningen is dan ook niet op te vatten als zonder PM posten is fout en met PM posten is goed, vise versa.

Wij hebben de opdracht gekregen de jaarrekeningen samen te stellen, rekening houdende met aanvullende criteria. Om vervolgens tot een samenstelverklaring te komen schrijft Standaard 4410 voor dat ‘de jaarrekeningen toereikend van opzet zijn en vrij van afwijkingen van materieel belang lijken te zijn’. Het is evident dat in deze fase het dispuut een bron zal blijven voor mogelijke materiële afwijkingen in de jaarrekeningen. Wij kunnen pas komen tot een samenstelverklaring op het moment dat de vennoten het eens zijn over de jaarrekeningen. (…)”

1.9

In het arbitraal tussenvonnis/ gedeeltelijk eindvonnis van het scheidsgerecht van 4 maart 2016 is op een groot aantal van de door betrokkene voorgelegde verschillen van inzicht door het scheidsgerecht een beslissing genomen.

1.10

Bij e-mail van 1 april 2016 hebben appellanten het scheidsgerecht verzocht om rectificatie van het arbitraal tussenvonnis, gedeeltelijke eindvonnis van 4 maart 2016. Bij beslissing van 30 mei 2016 heeft het scheidsgerecht dit verzoek afgewezen.

1.11

Bij brieven van 31 mei 2016 heeft betrokkene de jaarrekeningen 2010 tot en met 2012 van de v.o.f.`s aangeboden aan het scheidsgerecht. Daarin schreef hij onder meer:

“Daarnaast benadrukken wij dat de jaarrekening is samengesteld in opdracht van u, als scheidsgerecht. De beide vennoten zijn verwikkeld in een geschil waarbij tevens discussie is ontstaan ten aanzien van verantwoorde cijfers van de vof over 2010, 2011 en 2012. Zoals reeds aangegeven hebben wij de jaarrekening samengesteld op basis van de aan ons aangereikte informatie door u en de vennoten. Daar waar de vennoten het over posten niet eens zijn, hebben wij deze posten aangemerkt als “PM”. Over betreffende posten heeft u bij arbitraal tussenvonnis, gedeeltelijk eindvonnis d.d. 4 maart 2016 besloten, hetgeen is verwerkt in de jaarrekening. De correctie op het resultaat naar aanleiding van de PM posten en de verwerking van de PM posten in de privérekeningen (resultaatverdeling) hebben wij zichtbaar gehouden in de toelichting.”

1.12

Appellanten hebben daarop een klacht tegen betrokkene ingediend bij de accountantskamer.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1

De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, betreft een viertal verwijten, die de accountantskamer heeft aangeduid als klachtonderdelen a tot en met d. Met deze klachtonderdelen verwijten appellanten betrokkene:

a. een onjuiste uitvoering van de door het scheidsgerecht gegeven opdracht, het niet volgen van instructies van de arbiters, het verstrekken van eigen niet gevraagde interpretaties;

b. het bewust niet uitvoeren van de werkzaamheden overeenkomstig de samenstellingsopdracht (standaard 4410 van de NVCOS);

c. het schenden van wettelijke richtlijnen/kaders ten aanzien van de omzetbelastingen;

d. een onjuiste en onvolledige communicatie inzake de geconstateerde feiten richting de opdrachtgevers.

2.2

Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klacht in al zijn onderdelen ongegrond verklaard.

2.3

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en b heeft de accountantskamer overwogen dat appellanten niet duidelijk hebben gemaakt wat betrokkene bij de uitvoering van zijn opdracht onjuist heeft gedaan en in hoeverre hij de bepalingen van standaard 4410 niet in acht heeft genomen. Appellanten hebben, aldus de accountantskamer, zonder enige toelichting verwezen naar de brieven van hun advocaat aan betrokkene van 10 juni 2014 en 7 november 2014. De bijlagen bij die brieven zijn door appellanten niet overgelegd. Dat geldt ook voor de sideletter en het taxatierapport van 7 januari 2013 van [naam 15] van [naam 16] B.V. (hierna: het taxatierapport). Met de verwijzingen naar deze brieven hebben appellanten volgens de accountantskamer de hier aan de orde zijnde verwijten dan ook onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. In dit verband heeft de accountantskamer voorts van belang geacht dat het scheidsgerecht kennis heeft genomen van die brieven, maar daarin kennelijk geen aanleiding heeft gevonden om te oordelen dat betrokkene de opdracht onjuist heeft uitgevoerd of zich niet aan de instructies van de arbiters heeft gehouden. Daarbij heeft de accountantskamer opgemerkt dat, zelfs als het scheidsgerecht daartoe wel aanleiding had moeten zien, zij daarin geen grond zou hebben gevonden om te oordelen dat betrokkene de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels niet in acht heeft genomen, omdat het oordeel van het scheidsgerecht op dit punt leidend is. Om diezelfde reden heeft de accountantskamer het standpunt van appellanten dat betrokkene heeft gehandeld in afwijking van standaard 4410 door (wat klaagsters omschrijven als) “informatie” om commentaar voor te leggen aan (ook) de [naam 10] vennootschappen, terwijl zij niet (meer) de leiding van de entiteiten vormden, verworpen. Bij die verwerping heeft de accountantskamer meegewogen dat betrokkene het scheidsgerecht voorafgaande aan het uitbrengen van de jaarrekeningen en wel in zijn brief van 28 november 2014 uitdrukkelijk heeft gewezen op de in dit verband van belang zijnde bepalingen van standaard 4410. De accountantskamer heeft voorts overwogen dat de verwijten van appellanten dat betrokkene de afspraak heeft genegeerd dat de kosten voor het onderhoud en de inrichting van de hotelkamers, die door een van de vennoten zijn gemaakt, worden vergoed door de andere vennoot, en dat betrokkene ten onrechte in de jaarrekening de volledige optelsom van de door [naam 16] B.V. getaxeerde activa heeft opgenomen, onvoldoende zijn onderbouwd. De accountantskamer heeft er voorts op gewezen dat een van de door betrokkene in acht te nemen criteria nu juist inhoudt dat door een van de vennoten voorgeschoten kosten van het onderhoud aan de inventaris en inrichting van de hotelkamers, door de betreffende vennootschap aan deze vennoot moeten worden vergoed. Ten aanzien van de vraag of betrokkene met betrekking tot de post huur schilderijen een nieuw dispuut tussen partijen had mogen creëren, heeft de accountantskamer overwogen dat deze vraag ter beoordeling is aan het scheidsgerecht en niet ter toetsing staat van de accountantskamer.

2.4

Ten aanzien van klachtonderdeel c heeft de accountantskamer overwogen dat appellanten onvoldoende hebben onderbouwd dat betrokkene op het punt van de BTW in strijd met standaard 4410 en de Wet op de omzetbelasting 1968 zou hebben gehandeld. De accountantskamer heeft voorts opgemerkt dat appellanten voor de ter zitting geuite verwijten dat betrokkene wat betreft de BTW heeft meegewerkt aan fraude, dat betrokkene zich heeft ontpopt als een meester in het manipuleren van gegevens en dat betrokkene het scheidsgerecht bewust heeft misleid, nog geen begin van bewijs hebben aangedragen.

2.5

Ten aanzien van klachtonderdeel d heeft de accountantskamer overwogen dat - voor zover het klachtonderdeel inzake de communicatie al zelfstandige betekenis heeft en voor zover appellanten de hier verwoorde verwijten al hebben onderbouwd - betrokkene gelet op de wijze waarop hij de gelegenheid heeft geboden om informatie aan te leveren en te reageren op zijn conceptdeskundigenbericht, geen verwijt kan worden gemaakt dat hij onjuist en onvolledig heeft gecommuniceerd.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beslissing