College van Beroep voor het bedrijfsleven, 22-02-2017, ECLI:NL:CBB:2017:46, 15/519
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 22-02-2017, ECLI:NL:CBB:2017:46, 15/519
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 22 februari 2017
- Datum publicatie
- 22 februari 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2017:46
- Zaaknummer
- 15/519
- Relevante informatie
- Wet op het financieel toezicht [Tekst geldig vanaf 05-04-2023 tot 01-07-2023], Wet op het financieel toezicht [Tekst geldig vanaf 05-04-2023 tot 01-07-2023] art. 4:10, Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023], Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 43c, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 3:4
Inhoudsindicatie
Heenzending van beleidsbepaler – antecedenten – verkrijging belastinggegevens door AFM van de Belastingdienst – Onderdelen u en s van artikel 43c, eerste lid, aanhef, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (Uitvoeringsregeling Awr)
De regelgever heeft het noodzakelijk geacht om in genoemd onderdeel u een uitzondering op de geheimhoudingsplicht te maken als het gaat om de versterking van de integriteit van de financiële sector. Binnen dat – ruim geformuleerde – doel is het kunnen uitvoeren van de betrouwbaarheidstoetsing als bedoeld in genoemd onderdeel s een specifiek doel. Ten aanzien van dat specifieke doel heeft de regelgever, daarbij kennelijk rekening houdende met de met de geheimhoudingsplicht te beschermen belangen, de gegevensverstrekking beperkt tot gegevens over opgelegde vergrijpboetes. Het College volgt AFM niet in haar betoog dat op grond van onderdeel u en het FEC Convenant ook andere gegevens ten behoeve van de betrouwbaarheidstoetsing kunnen worden verstrekt, omdat anders onderdeel s als speciale uitzondering geen betekenis meer zou hebben. Gelet op het voorgaande en nu de Belastingdienst gegevens over de inkeerregeling aan AFM heeft verstrekt ten behoeve van de betrouwbaarheidstoetsing als bedoeld in onderdeel s en die gegevens geen vergrijpboete betreffen, deelt het College met de rechtbank de conclusie dat de uitzondering van onderdeel u hier niet van toepassing is. Nu voorts AFM niet bestrijdt dat hier geen andere uitzondering geldt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst door gegevens over de inkeerregeling aan AFM te verstrekken heeft gehandeld in strijd met de geheimhoudingsplicht en dat aldus AFM die gegevens onrechtmatig heeft verkregen.
Het College constateert dat tot aan de aangevallen uitspraak over de uitleg van (de verhouding tussen) de onderdelen u en s van artikel 43c, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awr geen toelichting van de regelgever of een uitspraak van de rechter beschikbaar was. Gelet hierop was de destijds op de tekst van onderdeel u en het FEC Convenant gebaseerde opvatting van AFM en de Belastingdienst, dat gegevensverstrekking over de inkeerregeling ten behoeve van de betrouwbaarheidstoetsing mogelijk was, niet op voorhand onverdedigbaar. Voorts is niet zonder betekenis dat op grond van de Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 30 december 2015, nr. DB/2015/465M, tot wijziging van enige uitvoeringsregelingen inzake de fiscaliteit, toeslagen en douane alsmede van de Wet op de accijns (Stcrt. 2015, 47716) met ingang van 1 januari 2016 een gewijzigd onderdeel s in werking is getreden op grond waarvan de verstrekking van gegevens is verruimd (van opgelegde vergrijpboetes) tot gegevens en inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de betrouwbaarheidstoetsing. Volgens de nota van toelichting bij die regeling is het voor een adequate en integrale betrouwbaarheidstoetsing noodzakelijk dat niet alleen informatie over vergrijpboetes maar ook andere relevante informatie kan worden verstrekt.
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, kan niet worden gezegd dat AFM de gegevens van de Belastingdienst heeft verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat gebruik hiervan door AFM ontoelaatbaar moet worden geacht. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat AFM de door de Belastingdienst verstrekte gegevens niet ten grondslag mocht leggen aan haar besluitvorming.
AFM heeft kunnen vaststellen dat de betrouwbaarheid van de beleidsbepaler niet buiten twijfel staat.
De heenzending is in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
AFM zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen waarbij onder herroeping van het primaire besluit hooguit een minder verstrekkende aanwijzing wordt opgelegd
Uitspraak
tussenuitspraak
zaaknummer: 15/519
22310
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 22 februari 2017 op het hoger beroep van:
(gemachtigde: mr. R.W. Veldhuis),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 juni 2015, kenmerk ROT 15/972, in het geding tussen
(gemachtigden: mr. C.A. Doets en mr. A. Schouten).
Procesverloop in hoger beroep
AFM heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 4 juni 2015 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).
Verweerders hebben een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2016. AFM heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. N. Boonstra en mr. J. de Wolf, beiden werkzaam bij AFM. Verweerder is verschenen, bijgestaan door de gemachtigden van verweerders.
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
Sinds […] heeft verweerster een vergunning voor het bemiddelen en adviseren in zorgverzekeringen, vermogen, hypothecair krediet, consumptief krediet, elektronisch geld, betaalrekeningen, spaarrekeningen, schadeverzekeringen en inkomensverzekeringen. Verweerder is beleidsbepaler van verweerster.
AFM heeft de Belastingdienst op 20 juni 2012 een lijst toegezonden met alle beleidsbepalers van bij AFM onder toezicht staande instellingen, met onder meer het verzoek mee te delen welke beleidsbepalers bij de Belastingdienst bekend zijn als inkeerders. Inkeerders zijn natuurlijke personen die gebruik hebben gemaakt van de inkeerregeling die was opgenomen in de artikelen 67n en 69, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en gold tot 1 januari 2010. De inkeerregeling, voor zover hier van belang, hield in dat geen vergrijpboete werd opgelegd of strafvervolging werd ingesteld indien een belastingplichtige alsnog een juiste en volledige aangifte deed van buitenlands vermogen waarover eerder ten onrechte geen fiscale opgave was gedaan.
De Belastingdienst heeft de gevraagde lijst op 20 juli 2012 aan AFM verstrekt. Verweerder staat op deze lijst vermeld als inkeerder. Op verzoek van AFM heeft de Belastingdienst op 10 december 2012 nadere stukken verstrekt, waaronder een op 21 december 2009 gedagtekende verklaring waarin verweerder heeft gemeld dat hij gerechtigd is (geweest) tot niet eerder aangegeven buitenlandse vermogensbestanddelen en hij de Belastingdienst heeft verzocht de inkeerregeling toe te passen, een door verweerder op 29 juni 2010 gedagtekende en ondertekende vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst, en een aan verweerder opgelegde navorderingsaanslag over 2005 van de Belastingdienst van 21 juli 2010 ten bedrage van € 12.846.
Bij besluit van 16 juli 2014 (het primaire besluit) heeft AFM verweerster een aanwijzing gegeven op grond van artikel 1:75, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) die, kort gezegd, inhoudt dat verweerster ervoor zorgdraagt dat verweerder binnen vijftig werkdagen niet langer fungeert als beleidsbepaler van verweerster (heenzending).
Bij besluit van 30 januari 2015 (het bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft AFM het bezwaar van verweerders tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft AFM ten grondslag gelegd dat de betrouwbaarheid van verweerder niet langer buiten twijfel staat, omdat hij over de jaren 1997 tot en met 2007 opzettelijk onjuiste belastingaangiften heeft gedaan (een fiscaal bestuursrechtelijk antecedent) en omdat hij niet heeft gemeld dat hij gebruik heeft gemaakt van de inkeerregeling (een toezichtantecedent).
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van verweerders gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, het bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Voor de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.