Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 20-07-2017, ECLI:NL:CBB:2017:274, 16/251

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 20-07-2017, ECLI:NL:CBB:2017:274, 16/251

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
20 juli 2017
Datum publicatie
8 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:CBB:2017:274
Formele relaties
Zaaknummer
16/251

Inhoudsindicatie

Boete wegens overtreding van artikel 3:10, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Wft. Artikel 10 Besluit prudentiële regels. Artikelen 3 en 16 van de Wwft. Mede gelet op de aard en omvang van de door appellante begane overtredingen, heeft DNB terecht vastgesteld dat appellante niet een adequaat beleid voerde dat een integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt in die zin dat wordt tegengegaan dat appellante of haar werknemers wetsovertredingen begaan die het vertrouwen in appellante of in de financiële markten kunnen schaden en wordt tegengegaan dat wegens haar cliënten het vertrouwen in appellante of in de financiële markten kan worden geschaad. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 16/251

22310

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 maart 2016, kenmerk ROT 15/3720, in het geding tussen

(gemachtigde: mr. J. den Hamer).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 3 maart 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:1666).

DNB heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2017. Namens appellante zijn verschenen haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 2] en [naam 3] . Voor DNB zijn verschenen haar gemachtigde en mr. T.M. Tempelaars, bijgestaan door mr. drs. D. Russchen en mr. L.H.R. Smit.

Grondslag van het geschil

1.1

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.

1.2

Op 18 oktober 2007 heeft DNB aan appellante een aanwijzing gegeven op grond van de Wet inzake de geldtransactiekantoren wegens tekortkomingen op het gebied van cliëntonderzoek en transactiemonitoring. Bij brief van 1 februari 2008 heeft DNB vastgesteld dat appellante aan de aanwijzing heeft voldaan.

1.3

Sinds […] beschikt appellante over een vergunning van DNB op grond van artikel 2:3b van de Wet op het financieel toezicht (Wft) voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener.

1.4

Naar aanleiding van diverse controlebezoeken in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) heeft DNB bij brief van

3 juli 2012 aan appellante meegedeeld dat zij bij appellante ernstige tekortkomingen heeft vastgesteld op het gebied van transactiemonitoring (artikel 3 Wwft), de meldplicht (artikel 16 Wwft) en het vereiste kennisniveau van medewerkers (artikel 35 Wwft). Bij brief van 4 oktober 2012 heeft DNB aan appellante meegedeeld dat zij de Wwft voldoende naleeft en dat DNB om die reden zal afzien van het opleggen van een maatregel.

1.5

Op 21 februari 2013 heeft DNB overleg gevoerd met appellante, waarbij onder andere is gesproken over de inrichting en werking van de compliance functies en het naleven van wet- en regelgeving door appellante.

1.6

Uit een op 5 november 2013 afgeronde transactieanalyse over de eerste drie kwartalen van 2013 heeft DNB opgemaakt dat verschillende cliënten van appellante mogelijk ongebruikelijke transacties hebben willen verrichten met telkens dezelfde ontvanger in Suriname. Naar aanleiding hiervan heeft DNB op 18 en 19 november 2013 een onaangekondigd onderzoek ter plaatse uitgevoerd bij appellante, op de vestiging [adres] te [plaats] . Bij dit onderzoek heeft DNB gesprekken met medewerkers gevoerd en veertien cliëntdossiers geanalyseerd. Op 21 november 2013 heeft DNB per e-mail nadere informatie ontvangen van appellante. De bevindingen van het onderzoek heeft DNB neergelegd in een boeterapport van 10 oktober 2014.

1.7

Bij besluit van 24 juni 2014 heeft DNB appellante op grond van artikel 1:75 van de Wft en artikel 32 van de Wwft een aanwijzing gegeven die er onder meer toe strekte dat appellante een systematische analyse van de integriteitsrisico’s opstelt in de zin van artikel 10, eerste lid, van het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr), dat zij op basis van deze systematische analyse van integriteitsrisico’s en aan de hand van de DNB Leidraad WWFT en Sanctiewet haar ‘Handboek bedrijfsvoering en administratieve organisatie’ aanvult en actualiseert en dat zij het aangepaste handboek onmiddellijk uitvoert. Dit besluit staat in rechte vast.

1.8

Bij besluit van 25 november 2014 (het primaire besluit) heeft DNB aan appellante een bestuurlijke boete opgelegd van € 25.000,- wegens overtreding van artikel 3:10, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Wft, gelezen in samenhang met artikel 10 van het Bpr in de periode van 1 januari 2013 tot 24 juli 2014.

1.9

Bij besluit van 12 mei 2015 (het bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft DNB het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard, de omvang van de overtreding beperkt en de opgelegde boete gematigd tot € 20.000,-.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Voor de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid, verwijst het College naar de aangevallen uitspraak.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beslissing