Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 09-01-2014, ECLI:NL:CBB:2014:3, AWB 11/981

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 09-01-2014, ECLI:NL:CBB:2014:3, AWB 11/981

Inhoudsindicatie

Hoger beroep, onbevoegd genomen uitspraak als bevoegd genomen aangemerkt; bezwaarschrift; besluit op bezwaar beslissing op bezwaar tegen algemeen verbindend voorschrift; heropening wegens beroep op overschrijding redelijke termijn in beroep en hoger beroep.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 11/981 9 januari 2014

22310

Uitspraak op het hoger beroep van:

minister van Financiën, te ’s-Gravenhage, appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 30 juni 2011 in het geding tussen

Instituut voor Toegepaste Beleggingswetenschappen B.V., voorheen gevestigd te Haarlem, thans te Utrecht (hierna: ITB) en

appellant (hierna mede aan te duiden als: de minister)

Gemachtigde van appellant: mr. M.A.G. Stolker

Gemachtigde van ITB: F. Jansen

1 Het procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft bij brief van 8 augustus 2011, binnengekomen bij de Afdeling bestuursrechtspraak op 9 augustus 2011, beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 30 juni 2011, zaaknummer AWB 10/4730.

Bij brief van 5 september 2011 heeft appellant de gronden van het beroep ingediend. ITB heeft bij brief van 20 september 2011 een reactie op het hoger beroepschrift ingediend.

Vervolgens is de zaak door de Afdeling ter behandeling doorgezonden naar het College en hier op 9 november 2011 ter griffie ingenomen.

Op 15 augustus 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van appellant en het ITB hun standpunten nader uiteen hebben gezet.

2 De grondslag van het geschil

2.1

Het eerste lid van artikel 1:110 van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) luidde ten tijde van belang als volgt:

“ Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit op grond van deze wet of indien om een voorlopige voorziening wordt verzocht ingevolge deze wet is, in afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht, de rechtbank te Rotterdam bevoegd.”

In artikel 30 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (Wbbo) was ten tijde van belang bepaald dat het College, indien het van oordeel is dat de uitspraak is gedaan door een andere rechtbank dan de bevoegde, de onbevoegdheid voor gedekt kan verklaren en de uitspraak kan aanmerken als bevoegdelijk gedaan. Een vergelijkbare bepaling is thans opgenomen in artikel 8:117 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

In de artikelen 5 en 6 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, hierna: BGfo, zijn ter uitvoering van artikel 4:9, derde lid, Wft de eisen van vakbekwaamheid voor de financiële dienstverlener neergelegd.

Artikel 171, derde lid BGfo bepaalt dat de houder van een diploma voor hypothecair krediet of levensverzekering vanaf 1 oktober 2007 tevens op de bij ministeriële regeling vast te stellen wijze aan de eindtermen dient te voldoen. Op grond van voormeld artikellid is op 20 april 2007 de Regeling vaststelling inhaalprogramma’s beleggen (hierna: Regeling, Stcrt. 2007, 83) vastgesteld. In de bijlage bij de Regeling zijn de daarvoor in aanmerking komende inhaalprogramma’s, onder vermelding van de desbetreffende aanbieder, opgenomen.

Uit de toelichting bij de Regeling worden de hiernavolgende passages geciteerd:

“ Op basis van artikel 171, eerste, tweede en vierde lid, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) zijn diverse diploma’s aangewezen, waarmee financiëledienstverleners de vakbekwaamheid van hun medewerkers kunnen aantonen in de zin van artikel 4:9, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Deze diploma’s zijn alleen geldig, indien zij vóór 1 oktober 2007 zijn behaald. Houders van een aangewezen diploma hoeven geen diploma nieuwe stijl te behalen bij een door de minister erkend exameninstituut in de zin van artikel 6, eerste lid, onder a, van het BGfo. Elk diploma heeft betrekking op één of meer onderwerpen (modules).

De aangewezen diploma’s dekken niet altijd alle eindtermen (en de daarop gebaseerde toetstermen) die op basis van artikel 5 van het BGfo voor de

betreffende module verplicht zijn gesteld. Bij de aangewezen diploma’s

voor de modules hypothecair krediet en levensverzekeringen ontbreekt in veel

gevallen de vereiste beleggingskennis opgenomen in de onderdelen 2.5 tot en

met 2.7 onderscheidenlijk 5.6 tot en met 5.8 van bijlage B van het BGfo (onder

de Wet financiële dienstverlening ‘beleggen a’genoemd). Om te voorkomen dat alleen vanwege dit onderdeel een geheel nieuw diploma behaald moet

worden, kunnen op basis van artikel 171, derde lid, van het BGfo inhaalpro-

gramma’s worden aangewezen voor die beleggingskennis. Deze regeling strekt

daartoe. Het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD)

heeft het ministerie van Financiën over deze regeling geadviseerd.

De geldige inhaalprogramma’s worden genoemd in de bijlage bij deze

regeling. Ook voor het afleggen van het inhaalprogramma geldt de uiterste

datum van 1 oktober 2007. Dat is dus de laatste mogelijkheid om de geldigheid

van een aangewezen diploma hypothecair krediet of levensverzekeringen te

borgen. Indien de houder van het diploma dit niet op tijd doet, zal alsnog een

diploma nieuwe stijl voor de betreffende module behaald moeten worden.”

2.2

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

ITB heeft bij een op 28 december 2006 gedagtekend formulier bij het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (hierna: CDFD) een aantal varianten voor zowel contact- als electronisch onderwijs met betrekking tot het inhaalprogramma beleggen aangemeld, waaronder een variant die uitsluitend bestaat uit de ‘DVD beleggen a’. CDFD heeft ITB bij e-mail van 8 februari 2007 het volgende bericht:

“ Enige tijd geleden heeft u een aanvraag ingediend voor erkenning in het kader van het inhaalprogramma Beleggen A. Het doet mij genoegen u te kunnen meedelen dat het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD) uw opleidingsprogramma met een positief advies zal voordragen aan de Minister van Financiën.”

Nadat CDFD aan ITB heeft bericht dat de aanvraag met betrekking tot de door haar aangeboden varianten voor het inhaalprogramma beleggen a nog eens is doorgenomen, heeft verder e-mailverkeer tussen CDFD en ITB plaatsgevonden. Tevens heeft op 19 maart 2007 een gesprek plaatsgevonden tussen CDFD en ITB, dat erin heeft geresulteerd dat ITB op 20 maart 2007 een nieuwe aanvraag heeft ingediend, waarin de variant die uitsluitend bestaat uit de ‘DVD beleggen a’ niet is opgenomen. In de bijlage bij de op 20 april 2007 vastgestelde Regeling zijn de wel in de aanvraag van ITB van 20 maart 2007 als ‘inhaalprogramma beleggen a’ vermelde negen varianten opgenomen.

Bij brief van 9 mei 2007 heeft ITB aan CDFD meegedeeld dat zij het er niet mee eens is dat de variant voor het inhaalprogramma bestaande uit de ‘DVD beleggen a’ zonder dat deze vergezeld gaat van een terugkomdag of controleerbare toets, in weerwil van eerdere berichtgeving van CDFD niet is aangemerkt als geaccrediteerd inhaalprogramma. In deze brief heeft ITB erop gewezen dat het e-learning programma van Kluwer wel in de bijlage bij de Regeling is opgenomen.

Het CDFD heeft in reactie daarop bij brief van 22 mei 2007 aan ITB gesteld dat, zoals ook in de bespreking van 19 maart 2007 met ITB aan de orde is geweest, bij de beoordeling van de voorgestelde inhaalprogramma’s één van de punten was of de vaststelling van de identiteit van de deelnemer aan het onderwijs kon worden gewaarborgd. Volgens CDFD is er een duidelijk verschil tussen cursussen waarbij (zoals met betrekking tot het onderhavige inhaalprogramma van ITB) uitsluitend bij de aanschaf van een DVD een identiteitscontrole plaatsvindt en systemen van e-learning met een studentenvolgsysteem, zoals aangeboden door Kluwer. CDFD heeft in deze reactie geconcludeerd geen aanleiding te zien alsnog een positief advies uit te brengen met betrekking tot de door ITB voorgestelde variant van een DVD zonder aanvullende voorwaarden. Aan het slot van de onderhavige brief heeft CDFD aan ITB meegedeeld dat een afschrift daarvan, alsmede van de brief van ITB van 9 mei 2007 aan “de beslisser in deze” is gestuurd.Vervolgens heeft in de periode van 20 augustus 2007 tot en met 9 oktober 2007 verdere correspondentie plaatsgevonden tussen ITB en CDFD.

ITB heeft bij brief van 19 juni 2007 bij de minister een klacht ingediend over de door CDFD gevolgde procedure en bij brief van 29 januari 2008 aan het ministerie van Financiën verzocht een gesprek te organiseren tussen ITB, CDFD en het ministerie. Nadat dit verzoek bij brief van 20 februari 2008 is afgewezen, heeft ITB haar visie op de gevolgde procedure nogmaals uiteengezet en daarbij vermeld dat zij schade heeft geleden.

Bij brief van 22 april 2010 is namens ITB aan de minister verzocht alsnog een beslissing te nemen op de bij brief van 9 mei 2007 geuite bezwaren. De minister heeft daarop gereageerd bij brief van 23 juli 2010, waartegen het beroep van ITB bij de rechtbank Haarlem was gericht. In deze brief heeft de minister een uiteenzetting gegeven van de tussen ITB, CDFD en het ministerie gevoerde correspondentie en tevens gesteld dat de brief van 9 mei 2007 niet kan worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de Regeling.

Op 30 juni 2011 heeft de rechtbank Haarlem de bestreden uitspraak gedaan.

De minister heeft op 26 september 2011 ter uitvoering van die uitspraak een beslissing op het bezwaar van ITB genomen, waarop ITB bij brief van 27 oktober 2010 heeft gereageerd. Nadat de stukken door de Afdeling bestuursrechtspraak naar het College waren doorgestuurd heeft het College partijen bericht dat de nieuwe beslissing op bezwaar overeenkomstig het bepaalde bij artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Awb in het geding zal worden betrokken.

3 De uitspraak van de rechtbank

De rechtbank heeft in de bestreden uitspraak overwogen dat uit de brief van 9 mei 2007, hoewel deze niet is gericht aan de minister maar aan het CDFD en de Regeling daarin niet uitdrukkelijk is genoemd, geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat ITB zich niet kan verenigen met de vastgestelde (bijlage bij) de Regeling. De minister had deze brief volgens de rechtbank dan ook moeten aanmerken als een tegen (de bijlage bij) de Regeling gericht bezwaarschrift. De enkele omstandigheid dat ITB de brief van 9 mei 2007 heeft afgesloten met de mededeling dat afhankelijk van de reactie daarop van de minister, stappen zullen worden ondernomen en dat ITB haar jurist opdracht zal geven uit te zoeken of het besluit van de minister rechtmatig is, betekent niet zonder meer dat ITB heeft bedoeld niet reeds bij en met deze brief bezwaar te maken. Deze bewoordingen sluiten immers niet uit dat ITB heeft bedoeld bij een ongegrondverklaring van haar bezwaar zo nodig beroep in te zullen stellen of anderszins rechtsmaatregelen te zullen treffen.

Volgens de rechtbank dient de brief van de minister van 23 juli 2010, die immers een standpunt omtrent het rechtskarakter van de brief van 9 mei 2007 bevat, te worden aangemerkt als beslissing op bezwaar. Op grond van het vorenstaande heeft de rechtbank ITB ontvankelijk verklaard in haar beroep, dat beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

4 De standpunten van partijen in hoger beroep

5 De beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 De beslissing