Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 07-01-2011, BP2678, AWB 10/67

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 07-01-2011, BP2678, AWB 10/67

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
7 januari 2011
Datum publicatie
1 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:CBB:2011:BP2678
Zaaknummer
AWB 10/67

Inhoudsindicatie

Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Bedrijfstoeslag voor zogeheten 'non food non feed perceel' terecht afgewezen aangezien niet aan alle voorwaarden voor steunverlening is voldaan. De eerste verwerker heeft geen zekerheid gesteld bij het HPA.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Zesde enkelvoudige kamer

AWB 10/67 7 januari 2011

5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006

Uitspraak in de zaak van:

Maatschap A-B, te C, appellante,

tegen

de Staatssecretaris van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: bc. R. Weltevreden, werkzaam bij de Dienst Regelingen.

1. De procedure

Appellante heeft bij ongedateerde brief, bij het College binnengekomen op 19 januari 2010, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 8 december 2009.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 24 juni 2008, waarbij verweerder appellantes bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft vastgesteld met toepassing van een korting.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

Op 3 december 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunten nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Artikel 107 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voorzover en ten tijde hier van belang:

" (…)

3. De braakgelegde grond mag worden gebruikt voor:

- de productie van grondstoffen voor de vervaardiging, in de Gemeenschap, van niet rechtstreeks voor voeding of vervoedering bestemde producten, op voorwaarde dat er doeltreffende controlesystemen worden toegepast;

(…) "

Verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004, houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij titels IV en IV bis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen luidt, voorzover en ten tijde hier van belang:

" Artikel 155 - Betaling

1. De steun kan aan de aanvrager worden betaald voordat de grondstof is verwerkt. De betaling vindt echter slechts plaats indien de in het kader van dit hoofdstuk te leveren hoeveelheid grondstof aan de inzamelaar of de eerste verwerker is geleverd en indien:

a) (...)

b) overeenkomstig artikel 158, lid 1, een afschrift van het contract is ingediend bij de bevoegde autoriteit waaronder de inzamelaar of de eerste verwerker ressorteert, en aan de in artikel 145, lid 1, gestelde eisen is voldaan;

c) de bevoegde autoriteit het bewijs heeft ontvangen dat de in artikel 158, lid 2, bedoelde zekerheid volledig is gesteld;

(…)

Artikel 158 - Zekerheid van de inzamelaar of de eerste verwerker

1. De inzamelaar of de eerste verwerker stelt het gehele bedrag van de in lid 2 bedoelde zekerheid bij de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, uiterlijk op de uiterste datum voor de indiening van de betalingsaanvraag in het betrokken jaar in de betrokken lidstaat.

2. De zekerheid wordt voor elke grondstof berekend op basis van een bedrag van 250 EUR per hectare, vermenigvuldigd met de som van alle beteelde oppervlakten waarvoor door de betrokken inzamelaar of eerste verwerker een contract is ondertekend en die worden gebruikt voor de productie van de betrokken grondstof.

(…) "

Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 en (EG) nr. 73/2009 van de Raad, en inzake de randvoorwaarden waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad luidt voorzover en ten tijde hier van belang als volgt:

" Artikel 2 - Begripsomschrijvingen

(…)

22. “geconstateerde oppervlakte”: de oppervlakte waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan; in het geval van de bedrijfstoeslagregeling kan de aangegeven oppervlakte slechts als geconstateerd worden beschouwd indien deze daadwerkelijk gepaard gaat met een overeenkomstig aantal toeslagrechten;

(…)

Artikel 51 - Kortingen en uitsluitingen bij een te hoge aangifte

1. Indien voor een gewasgroep de oppervlakte die is aangegeven met het oog op welke oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook (...), groter is dan de overeenkomstig artikel 50, leden 3 tot en met 5, van de onderhavige verordening geconstateerde oppervlakte, wordt de steun berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil indien dat verschil meer dan 3% van de geconstateerde oppervlakte of dan twee hectare, maar niet meer dan 20% van de geconstateerde oppervlakte bedraagt. (…) "

De Regeling luidde voorzover en ten tijde hier van belang:

" Artikel 29

1. In afwijking van artikel 7 mogen landbouwers overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 16 van verordening 1973/2004 en de artikelen 30 tot en met 38, de overeenkomstig artikel 24 uit productie genomen oppervlakte gebruiken voor het verbouwen van grondstoffen specifiek met het oog op verwerking van de grondstoffen in de Europese Gemeenschap tot een of meer eindproducten welke zijn genoemd in bijlage XXIII van verordening 1973/2004 en welke niet zijn bestemd voor menselijke of dierlijke voeding.

(…)

Artikel 33

1. De in Nederland gevestigde eerste verwerker of inzamelaar die een overeenkomst als bedoeld in artikel 29 heeft gesloten met een landbouwer wiens bedrijf zich in Nederland of in een andere Lid-Staat van de Europese Unie bevindt:

a. (...)

b. stelt uiterlijk op 15 mei bij het HPA de volledige zekerheid, bedoeld in artikel 158 van verordening 1973/2004; (...) "

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante heeft met het formulier “Gecombineerde opgave 2007” om uitbetaling van haar toeslagrechten verzocht en hiervoor ondermeer het perceel met volgnummer 25 opgegeven. Dit perceel heeft een oppervlakte van 8.13 ha en is bebouwd met energiemaïs.

- Bij besluit van 24 juni 2008 heeft verweerder appellantes bedrijfstoeslag vastgesteld met toepassing van een korting.

- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 1 augustus 2008 bezwaar gemaakt.

- In het telefonisch contact met verweerder op 4 juni 2009 heeft appellante laten weten geen gebruik te zullen maken van het recht om te worden gehoord op haar bezwaar.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder met betrekking tot de bezwaren van appellante, samengevat, het volgende overwogen.

De bedrijfstoeslag voor het non food non feed perceel met nummer 25 is afgewezen, aangezien de eerste verwerker niet heeft voldaan aan de voorwaarde om vóór 15 mei 2008 volledige zekerheid te stellen bij het HPA. Nu niet aan alle voorwaarden is voldaan voor steunverlening voor dit perceel, kan hiervoor geen bedrijfstoeslag worden verleend. Anders dan appellante stelt, rust op verweerder geen plicht om haar tijdig te informeren over het voorgaande.

Op grond van artikel 68, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 heeft verweerder de eerder toegepaste korting op appellantes bedrijfstoeslag alsnog achterwege gelaten.

4. Het standpunt van appellante

Appellante voert ter onderbouwing van haar beroep aan, dat het feit dat de eerste verwerker, Landbouwbedrijf D te E, de vereiste zekerheid niet heeft gesteld er niet toe zou mogen leiden, dat zij voor het genoemde perceel geen bedrijfstoeslag ontvangt. Appellante heeft immers alles gedaan wat zij kon om te bewerkstelligen dat D de zekerheid zou stellen. Onder punt 4 van de met appellante gesloten overeenkomst heeft D zich verplicht om de zekerheid te stellen. Appellante heeft bovendien geïnformeerd bij D of de zekerheid was gesteld en hij heeft haar toen toegezegd dat alles goed was geregeld. Dat D niet aan de voorwaarden heeft voldaan, kan appellante derhalve niet worden aangerekend.

Daarnaast heeft verweerder appellante niet tijdig geïnformeerd over het feit dat geen zekerheid was gesteld, terwijl hij dit in 2003 voor dat subsidiejaar wèl heeft gedaan. Zou appellante tijdig hebben geweten dat de zekerheid niet was gesteld door D, dan zou zij dit zelf hebben gedaan.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Tussen partijen is niet in geschil dat de eerste verwerker nagelaten heeft een zekerheid van € 250.-- per hectare te stellen als garantie dat de eindproducten niet worden gebruikt voor menselijke of dierlijke voeding. Daarmee is niet voldaan aan de subsidievoorwaarde vermeld in artikel 158 van Verordening (EG) nr. 796/2004 en artikel 33 van de Regeling.

5.2 Zoals het College reeds heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 17 april 2009, AWB 07/542 is het aan appellante, als aanvraagster van de subsidie, om ervoor te zorgen dat de subsidievoorwaarden worden nagekomen. Appellantes stelling dat het haar niet kan worden aangerekend dat D niet aan de subsidievoorwaarden heeft voldaan is dan ook onjuist.

Het College overweegt in dit kader dat de verplichting om zekerheid te stellen is opgenomen als voorwaarde nummer 4 verbonden aan de tussen appellante en D gesloten overeenkomst van 9 mei 2007. Nu vast staat dat D deze voorwaarde niet is nagekomen, heeft appellante de mogelijkheid om haar contractspartner hierop aan te spreken.

5.3 Appellantes betoog dat verweerder haar tijdig diende te informeren over het feit dat er geen zekerheid was gesteld door de eerste verwerker kan evenmin slagen. Voor een dergelijke verplichting van verweerder is in dit geval geen grondslag aan te wijzen.

5.4 Nu vast staat dat met betrekking tot perceel 25 niet aan de gestelde subsidievoorwaarden is voldaan, dient dit perceel als niet geconstateerd te worden aangemerkt, en komt dit perceel ingevolge artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004 niet voor bedrijfstoeslag in aanmerking.

5.5 Het beroep dient, gelet op het voorgaande, ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenvergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet het College tenslotte geen aanleiding.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2011.

w.g. C.J. Waterbolk w.g. C.M. Leliveld