College van Beroep voor het bedrijfsleven, 14-02-2008, BC4612, AWB 07/259
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 14-02-2008, BC4612, AWB 07/259
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 14 februari 2008
- Datum publicatie
- 20 februari 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2008:BC4612
- Zaaknummer
- AWB 07/259
Inhoudsindicatie
Winkeltijdenwet
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/259 14 februari 2008
12500 Winkeltijdenwet
Uitspraak in de zaak van:
Vos Supermarkten Holding B.V., te Koog aan de Zaan, appellante,
gemachtigde: mr. J.W.O. Croockewit, advocaat te Amsterdam,
tegen
burgemeester en wethouders, verweerder,
gemachtigden: mr. B.S. Slingerland en mw. M. Blok.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 20 april 2007, bij het College binnengekomen per fax op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 maart 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 27 november 2006.
Bij brief van 28 juni 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 24 januari 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1. De Winkeltijdenwet (hierna: de Wet), voor zover thans van belang, luidt als volgt:
“Artikel 2
1. Het is verboden een winkel voor publiek geopend te hebben:
a. op zondag;
(…)
Artikel 3
(…)
4. Voorts kan de gemeenteraad bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen op een daartoe strekkende aanvraag en met inachtneming van de in die verordening gestelde regels ontheffing te verlenen van de in artikel 2, eerste lid, onder a en b, vervatte verboden, voor zover het winkels betreft die gesloten zijn op de in die verboden bedoelde dagen tussen 0 uur en 16 uur, en waar uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren plegen te worden verkocht met uitzondering van sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet. (…)”
De Verordening winkeltijden (hierna: de Verordening) van de gemeente Zaanstad bepaalt onder meer het volgende:
“Artikel 1
1. In deze verordening wordt verstaan onder:
a. de wet: de Winkeltijdenwet
(…)
Artikel 6
1. Het college van burgemeester en wethouders kan op aanvraag ontheffing verlenen van de in artikel 2, eerste lid, onder a en b van de wet vervatte verboden ten behoeve van winkels, die gesloten zijn op de in die verboden bedoelde zon- en feestdagen tussen 00.00 uur en 16.00 uur.
2. Het college van burgemeester en wethouders kan voor ten hoogste acht winkels ontheffing verlenen.
3. Aan de ontheffing worden de volgende voorschriften verbonden:
a. de winkel dient gesloten te in tussen 00.00 uur en 16.00 uur;
b. er dienen uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren te worden verkocht, met uitzondering van sterke drank als bedoeld in artikel 1’, eerste lid, van de Drank- en Horecawet.
4. De ontheffing kan worden geweigerd indien de woon- en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de winkel op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de openstelling van de winkel.
Artikel 9
1. Het college van burgemeester en wethouders kan op aanvraag ontheffing verlenen van de verboden van artikel 2 van de wet, voor zover deze betrekking hebben op werkdagen.
2. De ontheffing kan worden geweigerd indien de woon- en leefsituatie op de openbare orde in de omgeving van de winkel op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de openstelling van de winkel.”
De toelichting op artikel 6 van de Verordening luidt als volgt:
“Het afwijkende openstellingsregime op zon- en feestdagen maakt het noodzakelijk voor winkels die op werkdagen tot 22.00 uur – of met een ontheffing ex artikel 9 van deze verordening tot latere tijdstippen – geopend zijn, en waar hoofdzakelijk eet- en drinkwaren worden verkocht, een afzonderlijk regeling in de verordening op te nemen. Met deze regeling, gebaseerd op artikel 3, vierde lid, van de wet, wordt het mogelijk dat deze beperkte groep avondwinkels ook op zondagavond en de avond van een feestdag open kan zijn. (…)”.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij brief van 18 oktober 2006 heeft Vos Supermarkten B.V. verweerder verzocht een ontheffing te verlenen ten einde de winkel - een supermarkt (Albert Heijn) - gevestigd aan de A te Koog aan de Zaan geopend te kunnen hebben op zon- en feestdagen van 16.00 tot 22.00 uur.
- Bij besluit van 27 november 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
- Hiertegen is namens Vos Supermarkten Holding B.V. bij brief van 19 december 2006 bezwaar gemaakt.
- Op 6 februari 2007 is P.J. Vos namens Vos Supermarkten Holding B.V. op het bezwaar gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe het volgende overwogen. Appellante komt niet in aanmerking voor een ontheffing op grond van artikel 6 van de Verordening reeds omdat een ontheffing op grond dit artikel uitsluitend bedoeld is voor avondwinkels en de winkel van appellante geen avondwinkel is. De betreffende winkel beschikt immers niet over een ontheffing als bedoeld in artikel 9 van de Verordening op basis waarvan het is toegestaan af te wijken van de reguliere openingstijden, te weten openstelling op werkdagen voor 6.00 uur en na 22.00 uur. Dat dit artikel niet bedoeld is voor de winkels die op de andere dagen van de week geopend zijn tijdens de reguliere openingstijden, volgt uit de aanduiding van dit artikel, te weten: “Openstelling, van avondwinkels op zon- en feestdagen” en de zinsnede in artikel 6 “ten behoeve van winkels, die gesloten zijn op de in die verboden bedoelde zon- en feestdagen tussen 00.00 uur en 16.00 uur”. Er zijn geen andere bepalingen in de Verordening op grond waarvan appellante in aanmerking kan komen voor de gevraagde ontheffing. Dat de ontheffing in de gemeente Haarlem wel is verleend, betekent niet dat verweerder de gevraagde ontheffing ook moet verlenen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante is van mening dat uit artikel 6 van de Verordening niet voortvloeit dat de mogelijkheid van een ontheffing voor een avondopenstelling op zon- en feestdagen alleen is gegeven voor de zogeheten avondwinkel; de winkel die op de andere dagen van de week met een ontheffing op grond van artikel 9 van de Verordening buiten de reguliere openingstijden geopend is. De winkel die op de andere dagen van de week tot uiterlijk 22.00 uur geopend is, is in genoemd artikel niet uitgesloten. De relatie tussen de ontheffing voor een openstelling op grond van artikel 6 van de Verordening en de daarvoor benodigde ontheffing op grond van artikel 9 van de Verordening wordt ten onrechte gelegd. Als beperking om in aanmerking te kunnen komen voor een avondopenstelling op zon- en feestdagen geldt dat de winkel op zon- en feestdagen gesloten dient te zijn tussen 00.00 en 16.00 uur. Niet ter discussie staat dat de onderhavige winkel op deze dagen in het genoemde tijdvak gesloten is. Van weigeringsgronden met betrekking tot de plaatselijke woon- en leefsituatie, de openbare orde of dat de omgeving op andere ontoelaatbare wijze nadelig zou worden beïnvloed door opening van de winkel, blijkt uit het bestreden besluit niet. Verder voldoet de winkel aan het onder artikel 6, eerste lid, onder b, van de Verordening genoemde assortiment en is het maximum aantal winkels in de gemeente nog niet bereikt. Er is dan ook geen reden de ontheffing te weigeren.
5. De beoordeling van het geschil
Tussen partijen is in geschil of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan appellante niet een ontheffing op grond van artikel 6 van de Verordening kan worden verleend, reeds omdat de ontheffing als bedoeld in dit artikel uitsluitend kan worden verleend ten behoeve van een winkel die met een ontheffing als bedoeld in artikel 9 van de Verordening op werkdagen (maandag tot en met zaterdag) buiten de reguliere openingstijden geopend mag zijn.
Het College stelt vast dat in artikel 3, vierde lid, van de Wet de mogelijkheid wordt gecreëerd burgemeester en wethouders de bevoegdheid te geven een ontheffing te verlenen van het verbod tot openstelling op zon- en feestdagen voor zover het een winkel betreft die op zon- en feestdagen tussen 0.00 uur en 16.00 uur gesloten is en waar uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren plegen te worden verkocht. Dat een dergelijke ontheffing alleen kan worden verleend ten behoeve van een winkel die op werkdagen buiten de reguliere openingstijden - dus vóór 06.00 uur en na 22.00 uur - met een daartoe gegeven ontheffing geopend mag zijn, volgt niet uit de tekst van artikel 3, vierde lid, van de Wet.
In artikel 6 van de Verordening is aan verweerder de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Wet verleend. Het College stelt vast dat in artikel 6 van de Verordening evenmin uitdrukkelijk is bepaald dat een ontheffing als bedoeld in dat artikel alleen kan worden verleend ten behoeve van een winkel die op werkdagen buiten de reguliere openingstijden met een ontheffing als bedoeld in artikel 9 van de Verordening geopend mag zijn. De tekst van artikel 6 van de Verordening biedt derhalve geen steun aan de stelling van verweerder dat de in het eerste lid bedoelde ontheffing uitsluitend kan worden verleend ten behoeve van een dergelijke winkel.
Dat de aanduiding van artikel 6 van de Verordening vermeldt “Openstelling, van avondwinkels op zon- en feestdagen”, doet naar het oordeel van het College aan de inhoud van de tekst van het artikel niet af en noopt dan ook niet tot een andersluidende conclusie met betrekking tot die inhoud.
Ten overvloede overweegt het College dat, anders dan verweerder meent, uit de toelichting bij artikel 6 van de Verordening niet valt af te leiden dat de ontheffing als bedoeld in dit artikel uitsluitend kan worden verleend ten behoeve van de winkel die op werkdagen buiten de reguliere openingstijden geopend mag zijn. Immers, gelet op de hiervoor onder rubriek 2.1 weergegeven tekst van de toelichting, is de regeling zoals opgenomen in artikel 6 van de Verordening ook bedoeld voor de winkel die op werkdagen tot 22.00 uur zonder ontheffing geopend is.
Het voorgaande brengt mee dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat artikel 3, vierde lid, van de Wet en artikel 6 van de Verordening het zouden verhinderen om ontheffing te verlenen aan winkels die niet tevens beschikken over een ontheffing als bedoeld in artikel 9 van de Verordening. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3, vierde lid, van de Wet en artikel 6 van de Verordening te worden vernietigd. Verweerder wordt opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
Het College komt niet toe aan bespreking van de stelling van appellante dat de onderhavige supermarkt voldoet aan het bepaalde in artikel 6, derde lid, onder b, van de Verordening met betrekking tot de te verkopen waar. Uit de gedingstukken blijkt immers dat verweerder, ter zitting is desgevraagd overeenkomstig bevestigd, daaraan niet is toegekomen bij de beoordeling van het in geding zijnde verzoek om ontheffing, gegeven de gehanteerde grond voor weigering van deze ontheffing. Verweerder zal dit aspect derhalve eveneens moeten betrekken in de nieuwe beslissing op bezwaar.
Op grond van artikel 8:75 Awb zal het College verweerder veroordelen in de kosten die appellante in verband met deze procedure heeft moeten maken. Deze worden bepaald op € 644,= (1 punt voor het opstellen van een beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting; wegingsfactor 1, ad € 322,= per punt).
6. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,= (zegge: zeshonderdvierenveertig
euro), onder aanwijzing van de gemeente Zaanstad als rechtspersoon die de kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de gemeente Zaanstad het door appellante betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,= (zegge:
tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt;
Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, mr. S.C. Stuldreher en mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2008.
w.g. C.J. Borman w.g. R. Meijer