Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 21-12-2004, AS2016, AWB 03/1197

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 21-12-2004, AS2016, AWB 03/1197

Inhoudsindicatie

Wet vermindering afdracht loonbelasting

en premie volksverzekeringen

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 03/1197 21 december 2004

27000 Wet vermindering afdracht loonbelasting

en premie volksverzekeringen

Uitspraak in de zaak van:

Telefication B.V., te Arnhem, appellante,

gemachtigde: drs. ir. W.B.A. Blom, directeur Telefication B.V.,

tegen

Minister van Economische Zaken, verweerder,

gemachtigde: mr. R.E. Groenewold, werkzaam bij agentschap SenterNovem.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 24 september 2003, bij het College binnengekomen op 26 september 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 augustus 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaarschrift van appellante tegen de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag om een verklaring als bedoeld in artikel 24 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen met betrekking tot een aantal (deel)projecten.

Bij brief van 29 oktober 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 18 november 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigde van appellante en de gemachtigde van verweerder bijgestaan door A hun standpunten hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA) luidt, voor zover hier van belang:

"Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

n. speur- en ontwikkelingswerk: door een S&O-inhoudingsplichtige, dan wel een S&O-belastingplichtige, systematisch georganiseerde en in Nederland verrichte werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek of de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige onderscheidenlijk de S&O-belastingplichtige technisch nieuwe:

1°. fysieke producten;

2°. onderdelen van fysieke producten;

3°. fysieke productieprocessen;

4°. onderdelen van fysieke productieprocessen;

5°. programmatuur of

6°. onderdelen van programmatuur;

(…)

3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel n, wordt niet tot speur- en ontwikkelingswerk gerekend:

(…)

c. door Onze Minister van Economische Zaken bij ministeriële regeling aangewezen andere werkzaamheden.

(…)

Artikel 24

1. Aan een S&O-inhoudingsplichtige die voornemens is in een kalenderjaar speur- en ontwikkelingswerk te verrichten geeft Onze Minister van Economische Zaken op verzoek een S&O-verklaring af. In de verklaring wordt vermeld dat het aangemelde werk is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk. Voorts wordt in de verklaring vermeld het bedrag van het

vermoedelijke beloop van het in dat kalenderjaar te genieten loon voor zover dat betrekking zal hebben op speur- en ontwikkelingswerk en welk gedeelte daarvan, gelet op het in artikel 22, eerste lid, bedoelde maximum ten hoogste in aanmerking kan worden genomen bij de toepassing van dat artikel.

(…)

3. Een verzoek om een S&O-verklaring moet door een S&O-inhoudingsplichtige onderscheidenlijk een S&O-belastingplichtige worden ingediend uiterlijk vier weken voor de aanvang van het kalenderhalfjaar waarin het desbetreffende loon zal worden genoten onderscheidenlijk uiterlijk vier weken voor de aanvang van het kalenderhalfjaar waarin het speur- en ontwikkelingswerk door de S&O-belastingplichtige zal worden verricht. Een verzoek kan betrekking hebben op het eerste of het tweede kalenderhalfjaar, dan wel op een geheel kalenderjaar.

4. Bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken worden regels gesteld omtrent de inhoud van het verzoek en de wijze waarop het moet worden ingediend.

(…)"

De Uitvoeringsregeling administratieve voorschriften S&O-vermindering (Stcrt. 1994, 86, zoals nadien gewijzigd), luidt:

"Artikel 1

1. Een aanvraag voor een S&O-verklaring wordt ingediend bij Senter, agentschap van het ministerie van Economische Zaken.

2. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, waarvan het model is neergelegd in de bij deze regeling behorende bijlage.

(…)"

De ministeriële regeling Vaststelling nieuw aanvraagformulier S&O-verklaring n.a.v. Belastingplan 2002 (Stcrt. 2002, 49) luidt, voor zover hier van belang:

"De Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 24, vierde lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen,

Besluit:

Artikel I

De bijlage bij de Uitvoeringsregeling administratieve voorschriften S&O-vermindering wordt voor S&O-verklaringen die betrekking hebben op

periodes die aanvangen na 31 december 2001 vervangen door de bij deze regeling behorende bijlage.

(…)."

De Afbakeningsregeling speur- en ontwikkelingswerk 1997 (hierna: Afbakeningsregeling), zoals geldend van 14 december 2002 tot en met 31 december 2003 luidt:

"Artikel 1

Tot speur- en ontwikkelingswerk worden niet gerekend:

a. onderzoek naar en ontwikkeling van diensten;

b. de volgende activiteiten in relatie tot programmatuur:

1°. onderhoud van programmatuur;

2°. het geschikt maken van bestaande programmatuur voor een ander hardware- of software-platform; onder platform wordt verstaan het geheel van hardware en besturingsprogrammatuur waarop informatiesystemen worden ontwikkeld (ontwikkelplatform) of in productie worden genomen (doelplatform);

c. het bouwen of inrichten van apparatuur of programmatuur bestemd voor toepassing in de praktijk;

d. werkzaamheden met betrekking tot het invoeren en aanpassen van aangeschafte of aan te schaffen technologie, producten, processen of programmatuur, dan wel onderdelen daarvan;

(…)

h. analyse en beoordeling van bestaande productieprocessen, indien er geen directe samenhang is met speur- en ontwikkelingswerk;

i. productvergelijkend onderzoek, indien er geen directe samenhang is met speur- en ontwikkelingswerk;

j. verandering van uitsluitend vormgeving of afmetingen van producten of programmatuur;

k. kwaliteitscontrole, andere dan de directe controle van uitgevoerd speur- en

ontwikkelingswerk, en kwaliteitsborging;

l. werkzaamheden met betrekking tot bouwkundige en installatietechnische ontwerpen op basis van bestaande technieken;

(…)

n. voorbereiding en uitvoering van de productie;

(…)

q. werkzaamheden met betrekking tot in technologische zin niet significante aanpassingen aan of wijzigingen van bestaande producten of processen;

(…)"

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Met een daartoe bestemd aanvraagformulier heeft appellante op 2 december 2002 een aanvraag gedaan voor een S&O verklaring, als bedoeld in artikel 24 WVA. De aanvraag betrof het project 'Ontwikkeling van nieuwe quality assurance meettechnieken' en bestreek het kalenderjaar 2003.

- Bij brieven van 20 januari 2003 en 14 april 2003 heeft verweerder appellante verzocht om nadere gegevens in verband met de beoordeling of het project betrekking had op speur- en ontwikkelingswerk in de zin van artikel 1 WVA en artikel 1 Afbakeningsregeling.

- Bij brieven van 3 februari 2003 en 23 april 2003 heeft appellante nadere gegevens verstrekt, waaronder beschrijvingen van de deelprojecten OATS, RLAN, DFS, PIR detector test setup, Targets for PIR detector, Immuniteitsveld, PSTN-Can en PSTN-JP. Tevens werd opgevoerd een niet nader omschreven deelproject, genaamd 'Nieuwe projecten'.

- In zijn primaire besluit van 29 april 2003 heeft verweerder een S&O verklaring afgegeven voor 14,57 % van het in het aanvraagformulier opgevoerde S&O loon en betrekking hebbende op de deelprojecten RLAN, DFS, PIR detector test setup en Targets for PIR detector. Voor het overige is de gevraagde verklaring geweigerd.

- Appellante heeft vervolgens bij brief van 22 mei 2003, ingekomen bij Senter op 26 mei 2003, een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaar richt zich niet tegen de beslissing met betrekking tot het deelproject Immuniteitsveld.

- Bij brief van 9 juli 2003 heeft verweerder nadere vragen gesteld met betrekking tot de deelprojecten PSTN-CAN PSTN-JP en OATS. Deze zijn door appellante beantwoord bij brief van 4 augustus 2003.

- Het bezwaarschrift is op een hoorzitting op 13 augustus 2003 nader toegelicht.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

3.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het deelproject OATS alsnog geheel toegekend. Voor de overige deelprojecten is de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.

3.2 Voor het deelproject 'Nieuwe projecten' is verweerder van mening dat niet of onvoldoende is gespecificeerd in hoeverre het gaat om speur- en ontwikkelingswerk in de zin van de WVA en de Afbakeningsregeling. Verweerder acht met name de technische knelpunten, mogelijke oplossingsrichtingen en de technische nieuwheid van het project onvoldoende omschreven. De deelprojecten PSTN-CAN en PSTN-JP hebben betrekking op het realiseren van een testsysteem. Verweerder is van mening dat appellante voor deelproject PSTN-JP onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het gaat om technisch nieuwe fysieke (onderdelen van) het meetsysteem. Voor het deelproject PSTN-CAN meent verweerder dat de informatie die is gegeven niet aannemelijk maakt dat er sprake is van speur- en ontwikkelingswerk, aangezien appellante onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt of en in hoeverre de oplossing die wordt getest het bestaande kennis- en ervaringsniveau van appellante ontstijgt.

3.3 Op het meer algemene bezwaar van appellante dat niet uit de wet blijkt dat voorafgaande aan de periode waarop de S&O verklaring betrekking heeft een vergaande specificatie van de geplande werkzaamheden moet worden gegeven, heeft verweerder beslist dat het voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van speur- en ontwikkelingswerk in de zin van artikel 1 WVA en de Afbakeningsregeling, nodig is om vast te stellen dat het gaat om technisch nieuwe fysieke producten, productieprocessen of onderdelen daarvan, zoals bedoeld in artikel 1 onder n WVA. Om dit te kunnen doen is een nadere beschrijving van het voorgenomen onderzoek nodig. Uit artikel 24, eerste lid, WVA blijkt vervolgens dat het moet gaan om speur-en ontwikkelingswerk dat de aanvrager voornemens is te gaan doen. De aanvraag moet vier weken voorafgaand aan het aangevraagde tijdvak worden ingediend blijkens artikel 24, derde lid, WVA en moet voldoen aan de eisen die zijn neergelegd in de bijlage bij de Uitvoeringsregeling administratieve voorschriften Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk. De bijlage behelst een formulier. Dit tezamen genomen geeft aan dat de specificatie vooraf moet worden gegeven. Het bezwaar dat verweerder eerder wel globale aanvragen accepteerde wijst verweerder af met de opmerking dat hij niet gehouden is om eerdere, mogelijk ten onrechte, afgegeven toekenningen te continueren.

4. Het standpunt van appellante

4.1 Appellante richt haar beroep tegen de motivering van de afwijzing met betrekking tot de drie deelprojecten PSTN-CAN, PSTN-JP en Nieuwe projecten, en in het bijzonder tegen de stelling van verweerder dat in deze deelprojecten geen voorgenomen S&O werkzaamheden plaatsvinden. Deze stelling baseert verweerder volgens appellante op het feit dat appellante ten tijde van het indienen van de aanvraag niet wist, welke werkzaamheden in het kader van deze deelprojecten zouden worden verricht. Appellante is het op twee gronden niet eens met deze motivering.

4.2 De eerste grond houdt in dat de conclusie of er sprake is van S&O werkzaamheden pas getrokken kan worden na afronding van de deelprojecten. Verweerder kan niet de conclusie trekken dat het niet gaat om speur- en ontwikkelingswerk, juist omdat de werkzaamheden niet zijn gespecificeerd.

4.3 De tweede grond houdt in dat de aanvraag en de beschrijving van de deelprojecten geheel voldoet aan het gestelde in artikel 24, eerste en derde lid, WVA en aan artikel 1, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling. Het kunnen vermelden van waarschijnlijke technische knelpunten, de mogelijke oplossingsrichtingen en de technische nieuwheid is niet noodzakelijk, noch wettelijk verplicht om aannemelijk te maken dat er sprake zal zijn van voorgenomen S&O werkzaamheden. Het kan niet de bedoeling zijn van de wetgever om juist de sectoren uit te sluiten van de regeling, waarin de economische levensduur van nieuwe producten en diensten, zoals geleverd door appellante, relatief kort is en waarin ook de looptijd van de daarop gerichte S&O werkzaamheden zo kort mogelijk dient te zijn.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 In dit geding gaat het om de vraag of verweerder met betrekking tot de deelprojecten PSTN-CAN, PSTN-JP en Nieuwe projecten terecht geoordeeld heeft dat daarbij geen sprake is van speur- en ontwikkelingswerk in de zin van de WVA, dan wel dat de deelprojecten te weinig zijn gespecificeerd om aannemelijk te maken dat het gaat om speur- en ontwikkelingswerk.

5.2 Het College overweegt dienaangaande als volgt. Verweerder neemt terecht het standpunt in, dat bij de beoordeling van een aanvraag allereerst beslissend is of uit hetgeen in de aanvraag beschreven is, kan worden afgeleid welke speur- en ontwikkelingswerkzaamheden de aanvrager voornemens is te gaan verrichten. Uit de wettelijke systematiek blijkt dat een S&O-verklaring kan worden aangevraagd voor 'systematisch georganiseerde en in Nederland verrichte werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek of de ontwikkeling van (…) technisch nieuwe' producten, productieprocessen of programmatuur. In de Afbakeningsregeling is nader gespecificeerd wat niet wordt gerekend tot speur- en ontwikkelingswerk. Om te kunnen beoordelen of de werkzaamheden waarvoor een verklaring wordt aangevraagd al dan niet vallen onder de werkingssfeer van de WVA is het voor verweerder noodzakelijk om van de aanvrager voldoende gegevens te verkrijgen met betrekking tot deze werkzaamheden. Daartoe is in artikel 1, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling (door verweerder abusievelijk aangeduid onder de oude naam Uitvoeringsregeling administratieve voorschriften Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk), die is gebaseerd op artikel 24, vierde lid, WVA, bepaald dat een aanvraag moet worden ingediend met gebruikmaking van een formulier, dat als model bij de regeling is gevoegd. Het formulier maakt deel uit van de Uitvoeringsregeling en bevat vragen met betrekking tot de voorgenomen werkzaamheden. Onder meer wordt gevraagd opgave te doen van titel en type van het project of projecten, het aantal te besteden uren en de loonsom. Voorts wordt gevraagd om een omschrijving te geven van het project of projecten, om de fasering aan te geven en om aan te geven waarin de technische nieuwheid van het project of de projecten bestaat. Uit artikel 24, derde lid, WVA blijkt voorts dat de aanvraag uiterlijk vier weken voor de aanvang van de periode waarvoor de aanvraag geldt moet worden gedaan. Aldus volgt uit het wettelijk systeem dat een aanvrager vooraf in voldoende mate moet specificeren op welke werkzaamheden de aanvraag betrekking heeft.

5.3 In het licht van dat vereiste heeft verweerder op goede gronden geen genoegen genomen met een algemene beschrijving, als door appellante gegeven van de door haar te verrichten werkzaamheden. Het College neemt daarbij in aanmerking dat appellante tot driemaal toe in de gelegenheid is gesteld om de aanvraag nader toe te lichten en uit te werken. Voor het deelproject 'Nieuwe projecten' heeft appellante geen enkele nadere specificatie gegeven. Voor de beide andere deelprojecten die nog in geschil zijn heeft appellante een summiere toelichting gegeven in haar brieven van 23 april 2003 en 4 augustus 2003. Daaruit valt slechts op te maken, dat deze technisch ingewikkeld van aard zijn en dat men bij de uitvoering daarvan waarschijnlijk wel problemen zal ontmoeten, die – volgens appellante – slechts met behulp van speur- en ontwikkelingswerk vallen op te lossen. De gegeven aanvulling is evenwel op de door verweerder aangegeven onderdelen te beperkt om te kunnen vaststellen dat het hier gaat om speur- en ontwikkelingswerk.

5.4 Wat betreft het standpunt van appellante dat verweerder ten onrechte van belang acht of 'waarschijnlijke technische knelpunten, de mogelijke oplossingsrichtingen en de technische nieuwheid' zijn beschreven, overweegt het College in de eerste plaats dat het criterium 'technische nieuwheid' – anders dan appellante meent – behoort tot de wettelijke vereisten waaraan moet zijn voldaan om van speur- en ontwikkelingswerk te kunnen spreken. Het College verwijst in dit verband naar de definitie van speur- en ontwikkelingswerk in artikel 1, eerste lid, onder n, WVA. De beide andere door verweerder van belang geachte indicatoren zijn weliswaar niet letterlijk in de wet als eis gesteld, maar kunnen wel dienen ter beantwoording van de vraag of van speur- en ontwikkelingswerk kan worden gesproken en zijn door verweerder ook als zodanig gehanteerd.

5.5 De beide door appellante aangevoerde beroepsgronden, welke in onderlinge samenhang zijn besproken, falen derhalve.

5.6 Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de aanvraag van een verklaring voor de in geding zijnde deelprojecten afgewezen en in bezwaar zijn besluit ter zake gehandhaafd.

5.7 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.

5.8 Voor een veroordeling in de proceskosten op voet van artikel 8:75 Awb is geen aanleiding.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, en mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. Th.J. van Gessel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2004.

w.g. mr. J.L.W. Aerts w.g. mr. Th.J. van Gessel