Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 22-08-2001, AD1821, AWB 00/781

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 22-08-2001, AD1821, AWB 00/781

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
22 augustus 2001
Datum publicatie
29 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:CBB:2001:AD1821
Zaaknummer
AWB 00/781

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

No. AWB 00/781 22 augustus 2001

5135

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder,

gemachtigde: mr A. Worlanyoh - Vogel, werkzaam bij verweerders ministerie.

1. De procedure

Op 28 september 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 augustus 2000, verzonden 17 augustus 2000.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen de beslissing op zijn aanvraag om steun op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).

Verweerder heeft op 30 november 2000 een verweerschrift ingediend.

Op 11 juli 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar partijen hun standpunten nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant heeft op 21 april 1999 bij verweerders uitvoeringsdienst LASER een aanvraag oppervlakten 1999, vereenvoudigde regeling en voederareaal, ingediend. Hierbij heeft hij drie percelen van in totaal 7.40 hectare korrelmaïs opgegeven met bijdragecode 805 (bijdragecode voederareaal) en drie percelen van respectievelijk 1.90 hectare suikerbieten, 2.00 hectare overige akkerbouwgewassen (uien) en 1.60 hectare braak met bijdragecode 999 (niet voor bijdrage).

- Bij besluit van 12 november 1999 heeft verweerder de aanvraag goedgekeurd en voor appellant een oppervlakte voederareaal ten behoeve van de Regeling dierlijke EG-premies vastgesteld van 7.40 hectare.

- Op 7 december 1999 heeft appellant tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend, waarin hij aangeeft niet alleen over de 7.40 hectare korrelmaïs, maar ook over de 1.60 hectare braakland premie te willen ontvangen. Bij het bezwaar voegde appellant een kopie van verweerders besluit alsmede afschrift van een deel van een door hem ingevuld formulier Aanvraag oppervlakten 1999, Algemene regeling en voederareaal, en een kopie van de landbouwtellinggegevens over 1999.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellants bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft hij samengevat het volgende overwogen.

De mededeling dat ten name van appellant een voederareaal is geregistreerd, is in beginsel slechts van belang bij het beoordelen van een aanvraag in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies. Nu appellant echter stelt dat hij met zijn aanvraag niet beoogd heeft voederareaal op te geven en dat het primaire besluit moet worden aangemerkt als de afwijzing van de door hem gevraagde akkerbouwsubsidie, is het bezwaar ontvankelijk.

Op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling kan een aanvraag in afwijking van het eerste lid van deze bepaling na 15 mei van het betreffende jaar nog worden gewijzigd, indien sprake is van een duidelijke fout. Er is sprake van een duidelijke fout indien redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde van de aanvraag die opgave conform de bedoeling van de indiener was.

De Europese Commissie heeft in een werkdocument van 18 januari 1999 aangegeven, dat onder meer sprake is van een duidelijke vergissing indien een tegenstrijdigheid in de aanvraag daarop wijst.

Verweerder is van oordeel, dat appellants aanvraag niet onlogisch, niet onvolledig en consequent is ingevuld. Hij wijst erop, dat het appellant vrij staat voor een perceel al dan niet een subsidie aan te vragen.

Verweerder geeft voorts aan, dat hij van appellant bij het bezwaar een kopie van een aanvraag op grond van de Algemene regeling heeft ontvangen. Bij Laser is echter, aldus verweerder, niet tijdig een aanvraag in het kader van de Algemene regeling van appellant ontvangen.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

" Allereerst heb ik een aanvraag oppervlakten 1999, vereenvoudigde regeling bij Laser ingediend. Deze is door Laser op 19 april 1999 ontvangen. Omdat ik twijfelde over het indienen van het juiste formulier heb ik Laser gebeld. Ik bleek het verkeerde formulier te hebben ingevuld. Mij werd een juist formulier toegestuurd. Dit was het aanvraagformulier Algemene regeling en voederareaal. Door een medewerkster van Laser waren mijn algemene gegevens onder A. al ingevuld. Het aanvraagnummer rechtsboven was ook al ingevuld. Dit formulier heb ik opgestuurd naar Laser. Hiervan heb ik nooit een bevestiging ontvangen. Daarom heb ik weer naar Laser gebeld. Op mijn vraag of mijn (tweede) aanvraag juist was ingevuld werd gezegd dat dat wel het geval zou zijn. Anders zou ik het formulier wel teruggestuurd hebben gekregen.

In november 1999 ontving ik van Laser de goedkeuring van de aanvraag subsidie over 7,4 hectare korrelmaïs en dus niet over 1,6 hectare braakland.(...)

Er is wel degelijk sprake van een duidelijke vergissing in de zin van het werkdocument van de Europese Commissie van 18 januari 1999. Abusievelijk is door mij bij de eerste aanvraag het verkeerde aanvraagformulier ingevuld. Zoals u hierboven kunt lezen is na twijfel over de juistheid van het correcte aanvraagformulier een ander aanvraagformulier ingevuld en verstuurd naar Laser.

In de ontvangstbevestiging van 7 december 1999 van mijn bezwaar aan Laser staat dat er wordt gestreefd om binnen de in artikel 7:10 van de Algemene Wet bestuursrecht genoemde termijn een beslissing te nemen. Ik vind het echter niet netjes om mij tot 17 augustus te laten wachten op een antwoord op genoemd bezwaar.

Ik ben van mening dat ik er alles aan gedaan heb om in aanmerking te komen voor de braakpremie. Er valt echter tussentijds niet te controleren of de aanvraagformulieren bij Laser goed zijn aangekomen of zijn verwerkt. Daarom loop ik nu braakpremie mis, evenals de opbrengsten van een eventueel anders geteelde oogst op het betreffende perceel, terwijl alle lasten op dit perceel gewoon doorgaan."

Ter zitting heeft appellant desgevraagd verklaard akkerbouwpremie over de 7.40 hectare korrelmaïs ontvangen te hebben en over de besluitvorming met betrekking tot dat gedeelte van zijn aanvraag dan ook geen grieven naar voren te willen brengen. Voorts heeft hij - samengevat - verklaard niet exact meer te kunnen zeggen, wanneer hij de aanvraag op grond van de Algemene regeling heeft ingediend, doch wel dat dit minder dan twee weken na de indiening van de aanvraag op grond van de vereenvoudigde regeling heeft plaatsgevonden.

5. De beoordeling van het geschil

Het College merkt allereerst op, dat - zoals ook ter zitting namens verweerder bevestigd is - het bestreden besluit uitsluitend een toewijzing van 7.40 hectare voederareaal inhoudt. Aan appellant, die blijkens zijn verklaring beoogd heeft akkerbouwsteun aan te vragen, is bij het bestreden besluit geen akkerbouwsteun toegewezen.

Het College constateert voorts, dat appellant bij zijn bezwaarschrift een afschrift van een aanvraag op grond van de Algemene Regeling heeft meegezonden, waarin voor de percelen korrelmaïs, suikerbieten en braak met bemester wel een aanvraag is opgenomen. Indien appellant terecht aanvoert, dat verweerder op basis van die aanvraag had moeten besluiten, zou bij een nieuwe besluitvorming na vernietiging ook aan de andere elementen van de aanvraag niet voorbijgegaan mogen worden.

Derhalve spitst dit geding zich toe op de vraag of verweerder terecht op de door appellant op 21 april 1999 ingediende vereenvoudigde aanvraag beslist heeft, dan wel of verweerder aanleiding had moeten vinden in plaats daarvan de aanvraag op grond van de Algemene regeling in behandeling te nemen.

In het verweerschrift heeft verweerder ontkend een aanvraag op grond van de Algemene regeling ontvangen te hebben. Pas bij het bezwaarschrift is een kopie daarvan overgelegd.

Het College constateert, dat appellant in het bezwaarschrift op geen enkele wijze heeft aangegeven, dat het door hem als bijlage meegezonden gedeelte van de aanvraag op grond van de Algemene regeling een kopie was van een na 21 april 1999, doch voor 15 mei 1999, door hem ter vervanging van de oorspronkelijke aanvraag ingediende gecorrigeerde aanvraag. Evenmin heeft appellant in het bezwaarschrift aangegeven, dat verweerder naar zijn oordeel op de verkeerde aanvraag besloten heeft.

Zou appellant dat wel gedaan hebben, dan had van verweerder verwacht mogen worden, dat hij naar appellants verklaringen nader onderzoek zou hebben doen verrichten.

Nu staat het College allereerst voor beantwoording van de vraag of verweerder in het enkele feit, dat hem een afschrift van een niet bij hem ingediende aanvraag wordt gepresenteerd, aanleiding had moeten vinden om appellant op een hoorzitting of anderszins in de gelegenheid te stellen nader toe te lichten welke betekenis verweerder aan de door hem overgelegde kopie diende te hechten.

Het College beantwoordt deze vraag ontkennend. Overlegging van een niet gedateerd en/of ondertekend exemplaar van een gedeelte van het aanvraagformulier lijkt er vooral op te duiden, dat appellant zijn aanvraag alsnog in de zin van de invulling van dit formulier gelezen wenst te zien en geenszins dat hij aan wil voeren voor 15 mei 1999 twee verschillend ingevulde formulieren te hebben ingediend.

In het licht van deze overwegingen kan het College het niet onjuist achten, dat verweerder in het bestreden besluit heeft volstaan met de enkele overweging, dat hij appellants aanvraag op grond van de Algemene regeling niet tijdig voor 15 mei 1999 ontvangen heeft. Het bestreden besluit is een adequate reactie op het ingediende bezwaarschrift.

Hetgeen in het beroepschrift en ter zitting is aangevoerd kan daaraan niet afdoen, waarbij het College overweegt, dat appellant de indiening van het tweede aanvraagformulier op grond van de Algemene regeling niet nader aannemelijk gemaakt heeft, terwijl het - in de gegeven situatie - op zijn weg lag om zowel de verzending zelf als het feit, dat deze vóór 15 mei 1999 heeft plaatsgevonden, met concrete bewijzen te onderbouwen.

Bij gebreke van zulk bewijs moet het College het beroep ongegrond verklaren.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr Th.J. van Gessel, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2001.

w.g. W.E. Doolaard w.g. Th.J. van Gessel