Home

Gemeenschappelijke verklaringen aangenomen op de 62e vergadering van het Gemengd Comité van de EER van 26 maart 1999

Gemeenschappelijke verklaringen aangenomen op de 62e vergadering van het Gemengd Comité van de EER van 26 maart 1999

Gemeenschappelijke verklaringen aangenomen op de 62e vergadering van het Gemengd Comité van de EER van 26 maart 1999

Publicatieblad Nr. C 185 van 01/07/1999 blz. 0006


GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARINGEN AANGENOMEN OP DE 62e VERGADERING VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER VAN 26 MAART 1999

(1999/C 185/06)

Gemeenschappelijke verklaring in het kader van de herzieningsclausules betreffende hoofdstuk XIV (meststoffen) van bijlage II bij de EER-Overeenkomst

Punt 1: Richtlijn 76/116/EEG van de Raad van 18 december 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake meststoffen (PB L 24 van 30.1.1976, blz. 21)

Volgens de aanpassingstekst bij deze Richtlijn staat het de EVA-staten vrij beperkingen te stellen aan de toegankelijkheid van hun markt voor cadmiumhoudende meststoffen overeenkomstig de bepalingen van de bij de inwerkingtreding van de EER-Overeenkomst geldende nationale wetgeving. De partijen bij de overeenkomst hebben in 1998 gezamenlijk de situatie geëvalueerd.

Op basis van die evaluatie zijn de overeenkomstsluitende partijen het eens geworden over een verlenging van voornoemde situatie. In 2001 zal een nieuwe gezamenlijke evaluatie plaatshebben.

Gemeenschappelijke verklaring in het kader van de herzieningsclausules betreffende hoofdstuk XV (gevaarlijke stoffen) van bijlage II bij de EER-Overeenkomst

Punt 1: Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB 196 van 16.8.1967, blz. 1); en

Punt 10: Richtlijn 88/379/EEG van de Raad van 7 juni 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lid-staten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PB L 187 van 16.7.1988, blz. 4)

Op grond van de in de EER-Overeenkomst opgenomen aanpassingen van deze twee besluiten kon een EVA-staat in het kader van de evaluatie die in 1998 heeft plaatsgehad, concluderen een uitzondering op de communautaire wetgeving inzake de indeling en etikettering te moeten maken, in welk geval de besluiten op die EVA-staat niet van toepassing zijn.

Op basis van genoemde evaluatie heeft Noorwegen geconcludeerd dat het - weliswaar met afwijkingen voor specifieke gebieden - het bestaande communautair acquis met ingang van 1 januari 1999 aanvaardt. Bedoelde afwijkingen worden in de bijlage aangegeven.

De overeenkomstsluitende partijen nemen nota van deze conclusies en zijn het eens met de doelstelling bovenvermelde communautaire besluiten tegen uiterlijk 1 januari 2001 volledig toepasselijk te maken. De situatie wordt opnieuw geëvalueerd in de loop van 2000. Indien een EVA-staat concludeert op de in het respectieve aanhangsel aangegeven specifieke gebieden toch nog uitzondering te moeten maken, zijn de communautaire bepalingen op die EVA-staat niet van toepassing, tenzij het Gemengd Comité van de EER een andere oplossing vindt.

Indien het communautaire acquis terzake vóór 1 januari 2001 nog verdere wijzigingen of ontwikkelingen zou ondergaan, stellen de overeenkomstsluitende partijen alles in het werk om eveneens die acquis-wijzigingen of -ontwikkelingen in de EER-Overeenkomst te integreren. De in artikelen 97 tot en met 104 van de overeenkomst omschreven procedures zijn van toepassing.

BIJLAGE

Noorwegen

De volgende bepalingen zijn niet van toepassing op Noorwegen:

1. Van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen:

a) artikel 30 juncto artikelen 4 en 5 met betrekking tot:

i) de vereisten inzake indeling, etikettering en/of specifieke concentratiegrenzen voor stoffen of stoffencategorieën vermeld in bijlage I van de richtlijn en aangegeven in de hierna volgende tabel. Noorwegen kan voor deze stoffen de toepassing van een verschillende indeling, etikettering en/of specifieke concentratiegrenzen voorschrijven:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

ii) de criteria voor indeling en etikettering van carcinogene stoffen zoals omschreven in punt 4.2.1 van bijlage VI bij de richtlijn. Noorwegen kan verschillende indelingscriteria en voorschriften inzake onzuiverheden, additieven of afzonderlijke bestanddelen zoals omschreven in punt 1.7.2.1 van bijlage VI bij de richtlijn met betrekking tot stoffen ingedeeld als kankerverwekkend, alsook verschillende voorschriften met betrekking tot de aanwending van bepaalde R-zinnen toepassen;

b) artikel 30 juncto artikelen 4 en 6 met betrekking tot de vereisten inzake indeling, etikettering en/of specifieke concentratiebegrenzingen voor stoffen of stoffencategorieën niet vermeld in bijlage I van de richtlijn en aangegeven in de hierna volgende tabel. Noorwegen kan voor deze stoffen de toepassing van een verschillende indeling, etikettering en/of specifieke concentratiebegrenzingen voorschrijven;

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

c) artikel 30 juncto artikel 23, lid 2, onder d); Noorwegen kan de aanwending voorschrijven van een bijkomende, niet in bijlage III van de richtlijn vermelde R-zin ( "215");

d) artikel 30 juncto artikelen 4 en 6 met betrekking tot stoffen gekenmerkt in overeenstemming met de bestaande Noorse voorschriften inzake OAR-etikettering;

e) voor de onder a) en c) bedoelde stoffen de bepalingen van artikel 23, lid 2, van de richtlijn, waarbij het gebruik van de vermelding "EG-etikettering" wordt voorgeschreven;

f) artikel 30 juncto artikel 27, met betrekking tot de inlichtingenbladen aangaande de veiligheid voor de in punt 1, onder d), bedoelde stoffen en voor de stoffen welke op de Noorse grenswaardenlijst voorkomen.

2. Van Richtlijn 88/379/EEG van de Raad van 7 juni 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lid-staten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten:

a) artikel 3, lid 3, onder b), met betrekking tot het testen van preparaten op overgevoeligheidsreacties;

b) artikel 10 met betrekking tot inlichtingenbladen aangaande de veiligheid voor preparaten die de in punt 1, onder d), bedoelde organische oplosmiddelen bevatten;

c) artikel 13 juncto artikelen 3 en 7 met betrekking tot preparaten die stoffen bedoeld in punt 1, onder a) tot en met d), bevatten.

Gemeenschappelijke verklaring in het kader van de herzieningsclausules betreffende hoofdstuk XV (gevaarlijke stoffen) van bijlage II bij de EER-Overeenkomst

Punt 4: Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201)

Volgens de aanpassingstekst bij deze richtlijn staat het de EVA-staten vrij overeenkomstig de bepalingen van de bij de inwerkingtreding van de EER-Overeenkomst geldende nationale wetgeving beperkingen te stellen aan de toegankelijkheid van hun markt ten aanzien van:

- asbestvezels

- kwikverbindingen

- arseenverbindingen

- organische tinverbindingen

- pentachloorfenol

- cadmium

- batterijen.

De partijen bij de overeenkomst hebben in 1998 gezamenlijk de situatie geëvalueerd. Op basis van die evaluatie zijn de overeenkomstsluitende partijen het eens geworden over een verlenging van voornoemde situatie voor alle EVA-staten met betrekking tot asbestvezels. In 2000 zal een nieuwe gezamenlijke evaluatie plaatshebben.

Met betrekking tot kwikverbindingen, arseenverbindingen, organische tinverbindingen, pentachloorfenol en cadmium zijn de overeenkomstsluitende partijen het eens geworden over een verlenging van voornoemde situatie voor Liechtenstein. In 2000 zal een nieuwe gezamenlijke evaluatie plaatshebben.

Punt 11: Richtlijn 91/157/EEG van de Raad van 18 maart 1991 inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten (PB L 78 van 26.3.1991, blz. 38)

Volgens de aanpassingstekst bij deze richtlijn staat het de EVA-staten vrij overeenkomstig de bepalingen van de bij de inwerkingtreding van de EER-Overeenkomst geldende nationale wetgeving beperkingen te stellen aan de toegankelijkheid van hun markt ten aanzien van batterijen. De partijen bij de overeenkomst hebben in 1998 gezamenlijk de situatie geëvalueerd.

Op basis van die evaluatie zijn de overeenkomstsluitende partijen het erover eens geworden dat Noorwegen met betrekking tot batterijen de stringentere grenswaarden kan handhaven, waarbij het de verkoop van batterijen, met inbegrip van knoopcelbatterijen, die meer dan 0,0005 % kwik of cadmium bevatten, verbiedt. In 2000 zal een nieuwe gezamenlijke evaluatie plaatshebben.