Home

Resolutie over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (Groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid)

Resolutie over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (Groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid)

Resolutie over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (Groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid)

Publicatieblad Nr. C 271 van 29/09/1994 blz. 0019 - 0021


Resolutie over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid (Groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid) (94/C 271/10)

Preambule

Een jaar geleden hechtten het Economisch en Sociaal Comité van de EG en het Raadgevend Comité van de EVA, die werkgevers, werknemers en andere sociaal-economische groepen van de 19 Lid-Staten van de EG en de EVA vertegenwoordigen, hun goedkeuring aan een gezamenlijke verklaring over groei en werkgelegenheid.

Deze verklaring was gericht tot de ministers van Economische en Financiële Zaken die deelnamen aan de gezamenlijke bijeenkomst van de ministers van de EG en de EVA in Luxemburg op 19 april 1993.

In de verklaring geven de twee Comités uitdrukking aan het standpunt dat de economische en sociale kosten van de hoge werkloosheid onaanvaardbaar zijn. Zij waren van oordeel dat de tot dusver getroffen maatregelen onvoldoende waren en dat er onmiddellijk opgetreden moest worden op de gebieden: economische groei, begrotings- en monetair beleid, bevordering van de investeringen en Sociaal Europa.

Ervan overtuigd dat een hogere en meer duurzame economische groei essentieel is voor de groei van de werkgelegenheid en de vermindering van de werkloosheid, pleitten de twee Comités ook voor een grotere betrokkenheid van de sociale partners, die bereid zijn hun deel van de verantwoordelijkheid op zich te nemen.

GLOBALE RICHTSNOEREN VOOR HET ECONOMISCH BELEID

1. Inleiding

1.1. De Overeenkomst van Oporto betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) is op 1 januari 1994 in werking getreden. Deze overeenkomst behelst bepalingen betreffende een nauwe samenwerking tussen de sociale partners en de oprichting van een nieuw raadgevend comité.

1.2. De werkloosheid in Europa is ongekend groot geworden. Alle landen van Europa zijn erdoor getroffen. Werkloosheid dient formeel bovenaan de lijst van prioriteiten geplaatst te worden en onderwerp te vormen van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid die gebaseerd zijn op artikel 103 van het EG-Verdrag. Dienaangaande is een zo groot mogelijke samenwerking tussen de landen van de EER, zowel op het niveau van de nationale regeringen als op het niveau van de EER-instellingen, nodig.

1.3. Alle economische en sociale partners zijn bereid op hun eigen gebied van verantwoordelijkheid bij te dragen tot de economische groei, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid in Europa.

2. Huidige situatie

2.1. De een jaar geleden geuite zorg wordt helaas bevestigd door een aantal factoren. Geschat wordt dat het bruto binnenlands produkt in 1993 in de Europese Unie met 0,5 % daalde en in de EVA met 1,1 %. Een record aantal van 2,4 miljoen banen ging verloren en de officieel geregistreerde werkloosheid in de Gemeenschap is gestegen tot bijna 20 miljoen, dat is ongeveer 11 % van de beroepsbevolking; de werkloosheid in de EVA beloopt 7,7 %. De reële convergentie van de levensstandaarden is eveneens tot stilstand gekomen. De toeneming van de werkloosheid houdt nauw verband met verschijnselen van sociale uitsluiting en armoede.

2.2. Er zijn ook andere aspecten: geringe inflatie (3,8 % - een sedert de jaren zestig niet meer bereikt niveau); loonmatiging, die in sommige gevallen zelfs een daling van de reële lonen heeft betekend; hogere rendementen op investeringen in de EG, die opnieuw terug zijn op de niveaus die het laatst bereikt werden in 1971-1973, vóór de eerste oliecrisis (ongeveer 90 % van het gemiddelde van de jaren 1961-1973); voortdurende daling van de rente.

2.3. Ondanks dit alles zijn de tekenen die wijzen op een economisch herstel echter zwak. De vooruitzichten voor de reële groei van het BBP van de EU-landen in 1994 en 1995 zijn respectievelijk 1,6 en 2,5 %. Deze groeipercentages zijn onvoldoende om een verdere stijging van de werkloosheid in de EU in 1994-1995 te voorkomen zodat een nieuw absoluut record zal worden bereikt.

2.4. Het Raadgevend Comité van de EER stelt vast dat werkgelegenheid en economische groei het afgelopen jaar grote aandacht hebben gekregen van de Europese Raad. Aan de positieve kant werden verschillende programma's en maatregelen aangekondigd, onder andere op de bijeenkomst van de Europese Raad in december 1993 en de daarmede verband houdende bijeenkomsten van de Raad, terwijl in verschillende organen nieuwe werkzaamheden werden aangevat ter bevordering van de groei en de schepping van werkgelegenheid.

2.5. De EVA-landen hebben bijgedragen tot de opstelling van het Witboek en hebben toegezegd vastberaden te zullen streven naar de totstandbrenging van de voorwaarden voor een duurzame, krachtigere en meer werkgelegenheidsintensieve groei.

De economische opleving en de groei van de werkgelegenheid doen zich voor in alle landen van de Europese Economische Ruimte (EER). Op de gezamenlijke bijeenkomst van ministers van Financiën van de EVA en de EU in december 1993 werd besloten tot intensivering van de contacten tussen de landen van de EU en de EVA en werd geconcludeerd dat de grootst mogelijke samenwerking nodig is om de Europese economie weer te doen terugkeren naar een werkgelegenheidscheppend groeipad. Het Raadgevend Comité dringt er bij alle betrokken partijen op aan, op deze overeenstemming gebaseerde verdere maatregelen te treffen.

3. Voorstellen voor economisch beleid

3.1. Het Raadgevend Comité van de EER steunt de doelstelling van het Witboek in de periode tot het jaar 2000 ten minste 15 miljoen nieuwe arbeidsplaatsen tot stand te brengen. Op dit ambitieuze doel moet het economisch, budgettair, monetair en structuurbeleid worden afgestemd. Tevens moeten de administratieve lasten voor de oprichting en werking van kleine en middelgrote ondernemingen worden verminderd.

3.2. Op de Europese Raad van Brussel bleek uit de discussie over het Witboek dat het betrokken beleid aanzienlijk verder gaat dan het gebied van het begrotingsbeleid en het monetaire beleid: het omvat zowel conjunctuurmaatregelen (inkomens- en prijsbeleid, fiscaal beleid) als structurele maatregelen (werking van de markten, vermogen tot innovatie, een beleid gericht op akkoorden via overleg tussen Staat, werkgevers en vakbonden). In dit verband dient aandacht te worden geschonken aan het probleem van de aanpassing van de regelingen tot financiering van de sociale zekerheid, arbeidsorganisatie en arbeidsvoorwaarden, alsmede aan de uitvoering van een actief werkgelegenheidscheppend beleid. De doelstellingen groei, concurrentievermogen en werkgelegenheidsuitbreiding maken een dusdanige ruimere benadering juist noodzakelijk.

3.3. Rekening houdend met de begrotingsmoeilijkheden en de inflatie, die van grote invloed zijn op de besluitvorming, benadrukte het Raadgevend Comité zijn standpunt dat de autoriteiten van de EU en de Regeringen van de EVA-landen een economisch beleid voeren dat gericht is op de totstandbrenging van vertrouwen bij het bedrijfsleven en de consumenten en dat in overeenstemming is met de op de bijeenkomsten van de Europese Raad te Edinburgh en Kopenhagen aangekondigde initiatieven voor groei en werkgelegenheidsschepping.

Een terugkeer tot duurzame economische groei, de expansie van de produktieve basis van de economie en een groter concurrentievermogen van de Europese economieën zijn alle noodzakelijk om een einde te maken aan de structurele en conjuncturele crisis in Europa die bedreigend is voor het economische en sociale evenwicht.

Het vertrouwen van de consumenten en het bedrijfsleven - dat van essentiële betekenis is voor de overwinning van de recessie - is onder meer in grote mate afhankelijk van de vooruitzichten voor werkgelegenheid en werkloosheid. Thans hebben deze vooruitzichten een dramatisch effect op de verwachtingen van de consumenten en op de binnenlandse bestedingen in het algemeen.

3.4. Meer particuliere investeringen zijn essentieel voor een duurzame economische groei, werkgelegenheid en hogere reële inkomens. Daarvoor is een ruim aanbod van kapitaal tegen een reële rente die ruimte biedt voor rendabele investeringen nodig. De loonontwikkelingen, de inflatie en de begrotingsuitkomsten die voor dit jaar worden verwacht vormen de juiste voorwaarden voor een verdere daling van de rentetarieven.

3.5. Ten einde te komen tot een niet-inflatoire expansie van de totale bestedingen in de Europese economie moet de bestaande ruimte gebruikt worden voor passende macro-economische en monetaire maatregelen, in het bijzonder maatregelen die de huidige dalende tendens van de reële rente bevorderen.

3.6. Daar aan de overheidsuitgaven grenzen zijn gesteld moet de nadruk worden gelegd op de kwaliteit van de overheidsuitgaven. Deze moeten selectief geleid worden naar produktievere investeringen, waardoor de economische ontwikkeling en de groei van de werkgelegenheid bevorderd worden. In het kader van het streven tot consolidatie van de overheidsbegrotingen dient relatief meer bestemd te worden voor investeringen, in het bijzonder in de infrastructuur en het onderwijs. Er is ruimte voor samenwerking tussen Europese landen, in het bijzonder op het gebied van de Transeuropese Netwerken.

3.7. Het Raadgevend Comité doet een beroep op de Europese Raad een doorslaggevend politieke stimulans te geven ter bespoediging van de werkzaamheden betreffende de transeuropese netwerken en ter versterking van de openbare en particuliere investeringen, ten einde de gemiddelde investeringsquote te doen stijgen van thans 19 % van het BNP tot 23 %, zoals genoemd in het Witboek. Het Comité verzoekt de betrokken organen van de EER en de Regeringen van de Lid-Staten van de EU en de EVA samen te werken en in dit opzicht innoverende oplossingen te vinden.

3.8. Een van de doelstellingen van het begrotingsbeleid moet de geleidelijke vermindering van de overheidstekorten blijven. Daardoor zal de opwaartse druk op de rente verminderen en zullen gunstigere voorwaarden ontstaan voor een verdere aanzienlijke daling en derhalve voor een verbetering van het vertrouwen van het bedrijfsleven.

Een sterkere groei impliceert ook een grotere reële economische convergentie tussen de Lid-Staten, waardoor betere voorwaarden ontstaan voor de verwezenlijking op middellange termijn van de doelstellingen voor de Economische en Monetaire Unie.

De coördinatie van het economisch beleid in Europa moet een stabiel investeringsklimaat dienen door het voorkomen van inconsistenties die tot instabiliteit op de financiële markten zouden kunnen leiden.

3.9. Internationale coördinatie met de andere OESO-landen, in het bijzonder met de landen van de G7, is eveneens van vitaal belang. Europa moet met één stem spreken. Een opleving in Europa zal zonder een gunstig internationaal klimaat nog moeilijker en langzamer zijn.

4. De rol van de sociale partners en de deelnemers aan het economisch leven

4.1. Een gunstiger en gezonder macro-economisch klimaat zal de sociale partners in staat stellen een meer doorslaggevende rol te spelen bij de nodige aanpassingen op het niveau van de arbeidsmarkt ten einde de werkgelegenheidscomponent van de economische groei te vergroten.

De sociale partners hebben herhaaldelijk aangetoond te willen streven naar versterking van de factoren die de economische groei sterker en gezonder maken.

4.2. Alle economische en sociale partners van de EU en de EVA zijn bereid, naast de traditionele, nieuwe taken op zich te nemen, de Regeringen en de Europese Instellingen te adviseren over groei- en werkgelegenheidsbevorderend beleid en met hen een gezamenlijke verantwoordelijkheid op zich te nemen op een grote reeks gebieden van economisch en sociaal beleid.

4.3. Het Raadgevend Comité steunt het in het Witboek beschreven Europese en sociale model krachtig. Dit model is een deel van de Europese identiteit en dient behouden en versterkt te worden. Het kan in een steeds meer interdependente wereld uitsluitend gehandhaafd worden door een hoge produktiviteit, een hoog niveau van sociale bescherming, een duurzame ontwikkeling en de betrokkenheid van de sociaal-economische belangengroepen, die bereid zijn tot aanpassingen ter verbetering van efficiency en billijkheid.

5. Conclusie

Structurele werkloosheid vormt een enorm probleem voor de samenleving; niemand kan ongevoelig blijven voor haar menselijke, sociale, economische en culturele implicaties. De Europese Instellingen, de nationale Regeringen en alle sociale partners, deelnemers aan het economisch leven en burgers moeten bijdragen tot een oplossing.

Het gaat om de toekomst van onze samenlevingen en culturen. Dit is de onderliggende boodschap van deze tot de Europese Raad en de Raad van Ministers van de EVA gerichte resolutie.