Home

Zaak C-48/05: Verzoek van het Landgericht Nürnberg-Fürth van 28 januari 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Adam Opel AG en Autec AG, interveniënt aan de zijde van verweerster: Deutscher Verband der Spielwaren-Industrie e.V.

Zaak C-48/05: Verzoek van het Landgericht Nürnberg-Fürth van 28 januari 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Adam Opel AG en Autec AG, interveniënt aan de zijde van verweerster: Deutscher Verband der Spielwaren-Industrie e.V.

2.4.2005

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/15


Verzoek van het Landgericht Nürnberg-Fürth van 28 januari 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Adam Opel AG en Autec AG, interveniënt aan de zijde van verweerster: Deutscher Verband der Spielwaren-Industrie e.V.

(Zaak C-48/05)

(2005/C 82/33)

Procestaal: Duits

Het Landgericht Nürnberg-Fürth heeft bij beschikking van 28 januari 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 8 februari 2005, in het geding tussen Adam Opel AG en Autec AG, interveniënt aan de zijde van verweerster: Deutscher Verband der Spielwaren-Industrie e.V., het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen betreffende de uitlegging van de artikelen 5, lid 1, sub a, en 6, lid 1, sub b, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG)(1) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten:

1.

Vormt het gebruik van een ook voor „speelgoed” beschermd merk een gebruik als merk in de zin van artikel 5, lid 1, sub a, van de merkenrechtrichtlijn, indien de fabrikant van een speelgoed-modelauto een werkelijk bestaand voorbeeldvoertuig op verkleinde schaal, met inbegrip van het op dat voorbeeld aangebrachte merk van de merkhouder, nabouwt en in de handel brengt?

2.

Zo ja, is dan de in vraag 1 beschreven wijze van gebruik van het merk een aanduiding over de soort of de kwaliteit van het modelvoertuig in de zin van artikel 6, lid 1, sub [b], van de merkenrechtrichtlijn?

3.

Zo ja, welke criteria moeten dan in dit soort gevallen worden gehanteerd om te beoordelen of sprake is van gebruik van het merk volgens de eerlijke gebruiken in handel of nijverheid?

4.

Is dit in het bijzonder het geval wanneer de fabrikant van het modelvoertuig op de verpakking en op een voor het gebruik van het model benodigd onderdeel een voor het handelsverkeer als eigen merk herkenbaar teken alsmede de maatschappelijke benaming met vermelding van zijn maatschappelijke zetel aanbrengt?