Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0823/03 van Christel Fiebiger (GUE/NGL) aan de Raad. Verbod op Nifursol.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0823/03 van Christel Fiebiger (GUE/NGL) aan de Raad. Verbod op Nifursol.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0823/03

van Christel Fiebiger (GUE/NGL) aan de Raad

(18 maart 2003)

Betreft: Verbod op Nifursol

Op 31 maart 2003 eindigt om redenen van consumentenbescherming de toelating van nifursol, het tot nu toe enige middel dat als voederadditief voor de profylactische bestrijding van histomoniase (histomoniasis) bij kalkoenen beschikbaar was. Hierdoor ontstaan er ernstige problemen voor de kalkoenmesterijen.

De kalkoenenbestanden zijn zonder profylaxe onbeschermd. Ingeval de ziekte uitbreekt zou dit tot epidemische situaties kunnen leiden met sterftepercentages van meer dan 50 %. Aan de ziekte zouden tienduizenden kalkoenen ten offer vallen. De economische gevolgen van het verlies van de dieren en de niet-vrijgave van zieke dieren voor de slacht zou in het bijzonder gespecialiseerde kalkoenmesterijen in hun bestaan bedreigen. Daar histomoniase niet onder de dierepidemieën met een aangifteplicht valt wordt in Duitsland ook geen schadeloosstelling door de dierepidemieënkas uitgekeerd. Om dezelfde reden bestaat er ook geen voorschrift van de veterinaire autoriteit om de dieren af te maken noch een vervanging van de dieren ten laste van de openbare middelen.

Met name in de nieuwe deelstaten van de BRD werden de meeste kalkoenbedrijven pas in de afgelopen jaren met bijna uitsluitend externe financiering gesticht. Zodra de ziekte eenmaal zou uitbreken zou dat voor de bedrijven zeker het einde betekenen. Alleen al in Mecklenburg-Vorpommern bestaan er ca. 800 000 kalkoenmesterijen. Een uitval in deze orde van grootte zou niet alleen de bedrijven zelf, maar ook de slachterijen en de diervoederindustrie en daardoor ook de arbeidsplaatsen in structureel zwakke regio's treffen.

1. Waarop wordt het verbod op het voeren van nifursol, gelet op het ontbreken van bewijzen inzake een schadelijke invloed op mens en dier, alsmede het ontbreken van vervangingsmiddelen voor de profylaxe van histomoniase gebaseerd?

2. Is het met de dierenbescherming verenigbaar dat het verbod op nifursol zonder therapeutisch of profylactisch alternatief impliceert dat het op de koop toegenomen wordt dat de zieke dieren pijnlijk creperen?

3. Is de Raad, gelet op de complexe gevolgen van het verbod op nifursol, bereid in afwachting van alternatieven voor nifursol, zijn besluit te corrigeren, respectievelijk een tijdelijke uitzonderingsregeling, uit te vaardigen?

4. Is de Raad, ingeval zij vraag 3 met nee beantwoordt, bereid maatregelen ter compensatie van de verliezen van de bedrijven door histomoniase te nemen?

Antwoord

(21 juli 2003)

1. Verordening (EG) Nr. 1756/2002 van de Raad(1) van 23 september 2002 heeft tot doel de vergunning in te trekken voor het gebruik van het coccidiostaticum nifursol, een tot de nitrofuranen behorend histomonostaticum, als toevoegingsmiddel in diervoeding.

2. Tussen 1990 en 1995 hebben zowel het Gemengd Comité FAO/WHO van Deskundigen inzake Additieven in Levensmiddelen (JECFA) als het Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik adviezen verstrekt over het gebruik, bij voedselproducerende dieren, van diergeneesmiddelen van de groep stoffen die als nitrofuranen bekend staan. Beide instanties hebben geconcludeerd dat het op grond van de genotoxiciteit en carcinogeniteit van deze stoffen niet mogelijk was een aanvaardbare dagelijkse inname vast te stellen (d.w.z. een hoeveelheid aan residuen van deze stoffen die mensen kunnen innemen zonder gevaar te lopen). Het was derhalve niet mogelijk om voor deze stoffen maximumwaarden voor residuen vast te stellen.

Daarom zijn alle nitrofuranen toegevoegd aan bijlage IV van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad, waardoor toediening van deze stoffen als diergeneesmiddelen aan voedselproducerende dieren in de hele Gemeenschap verboden is.

3. De Commissie heeft het Wetenschappelijk Comité voor de diervoeding (SCAN) derhalve verzocht een nieuwe wetenschappelijke risico-evaluatie uit te voeren voor nifursol, dat ook tot de nitrofuranen behoort.

Het SCAN heeft in zijn advies over nifursol van 11 oktober 2001 geconcludeerd dat op basis van de studies naar genotoxiciteit die zijn verricht door de persoon die verantwoordelijk is voor het in het verkeer brengen van nifrusol en bij gebrek aan gegevens over de milieutoxiciteit het niet mogelijk was een aanvaardbare dagelijkse inname voor de consument vast te stellen. Het SCAN heeft dit advies op 18 april 2002 bevestigd, na nieuwe gegevens van het betrokken bedrijf te hebben bestudeerd.

4. Bijgevolg heeft de Commissie, aangezien voor het coccidiostaticum nifursol niet langer werd voldaan aan een van de in artikel 3.A van Richtlijn 70/524/EEG(2) bedoelde voorwaarden, het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid om advies gevraagd over een ontwerp-verordening van de Commissie tot intrekking van de vergunning voor het gebruik van nifursol als toevoegingsmiddel in diervoeding.

5. Omdat een advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid uitbleef, heeft de Commissie een voorstel ingediend bij de Raad, die de voorgestelde verordening, die per 1 april 2003 van toepassing zou worden, unaniem heeft goedgekeurd. Een verzoek tot opschorting van de verordening is bij beschikking van de President van het Gerecht van eerste aanleg van 11 april 2003 verworpen (Zaak T-392/02 Solvay Pharmaceuticals BV tegen de Raad, nog niet gepubliceerd).

6. Een later besluit op grond waarvan het gebruik van nifursol toch zou worden toegestaan, kan uitsluitend in overeenstemming met Richtlijn 70/524 worden genomen door de Commissie, of door de Raad op voorstel van de Commissie, en alleen indien wordt bewezen dat nifursol ondanks de genotoxische effecten in vitro veilig is en derhalve voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.A van de richtlijn. De Raad heeft begrepen dat het SCAN nieuwe gegevens van de producent van nifursol heeft bestudeerd en op 17 maart 2003 net als in zijn vorige adviezen heeft bevestigd dat het onmogelijk was een voor de consument aanvaardbare dagelijkse inname van nifursol vast te stellen.

(1) PB L 265 van 3.10.2002, blz. 1.

(2) PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1.