Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1151/02 van Erik Meijer (GUE/NGL) aan de Commissie. De strijd om de handel in kunstwerken tussen de Verenigde Staten en de EU en alternatieve methoden om het Europese aandeel vast te houden.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1151/02 van Erik Meijer (GUE/NGL) aan de Commissie. De strijd om de handel in kunstwerken tussen de Verenigde Staten en de EU en alternatieve methoden om het Europese aandeel vast te houden.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1151/02 van Erik Meijer (GUE/NGL) aan de Commissie. De strijd om de handel in kunstwerken tussen de Verenigde Staten en de EU en alternatieve methoden om het Europese aandeel vast te houden.

Publicatieblad Nr. 052 E van 06/03/2003 blz. 0040 - 0041


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1151/02

van Erik Meijer (GUE/NGL) aan de Commissie

(22 april 2002)

Betreft: De strijd om de handel in kunstwerken tussen de Verenigde Staten en de EU en alternatieve methoden om het Europese aandeel vast te houden

1. Kan de Commissie een onderzoek van de TEFAF (The European Fine Art Foundation) bevestigen waaruit blijkt dat in 1999 door de EU-landen voor 1,53 miljard euro aan kunstwerken werd geïmporteerd en voor 1,81 miljard euro werd geëxporteerd, en dat het Europese aandeel in de internationale kunstmarkt de afgelopen vier jaar met 7 % is gekrompen, terwijl gelijktijdig het Amerikaanse aandeel met 7 % is gegroeid?

2. Betekenen deze cijfers alleen dat de handelaren vanwege hogere winstmarges hun activiteiten verplaatsen naar buiten Europa of óók dat steeds meer in Europa geproduceerde kunstvoorwerpen ons werelddeel verlaten om te worden gekocht door rijken in andere werelddelen, waaronder vooral Amerikanen?

3. Worden de in vraag 1 bedoelde cijfers door de TEFAF tegenover u gebruikt om zich te kunnen keren tegen handhaving of invoering van marktregulerende wet- en regelgeving binnen de EU, zoals importbelastingen op kunst en het volgrecht (droit de suite)?

4. Hoe beoordeelt de Commissie het argument van de TEFAF dat het voor handelaren gunstiger is om hun bezit aan kunst uit te voeren naar Amerika en daar te verkopen, omdat daar belastingheffing en 70 jaar voortdurende verplichtingen m.b.t. auteursrecht ontbreken, zodat de winstmarge voor verkopers hoger is en desondanks de kunstwerken voor kopers goedkoper kunnen zijn?

5. Ziet de Commissie mogelijkheden om ook op een geheel andere wijze dan de TEFAF vraagt, de cijfers bij te sturen, bv. door invoering of uitbreiding van exportbelastingen die het minder aantrekkelijk maken om kunstwerken vanuit EU-lidstaten te verkopen naar buiten het EU-gebied?

6. Welke eventuele andere stappen met betrekking tot dit probleem bent u voornemens in de komende jaren te nemen?

Bron: Het Nederlandse dagblad de Volkskrant van 8 maart 2002.

Antwoord van de heer Bolkestein namens de Commissie

(12 juni 2002)

Het geachte parlementslid is bezorgd over de concurrentie tussen de Gemeenschap en de Verenigde Staten op het gebied van de kunsthandel. De zes vragen zijn gebaseerd op de bevindingen van een studie die onlangs door de Europese Federatie voor Schone Kunsten (TEFAF), de organisator van de jaarlijkse Maastricht International Fine Art and Antiques Fair, is gepubliceerd. De Commissie heeft recentelijk antwoord gegeven op een andere schriftelijke vraag over deze studie, namelijk vraag P-0861/02 van Lord Inglewood(1). In aanvulling op dat antwoord, wenst de Commissie nog de onderstaande opmerkingen te maken.

De Commissie wijst erop dat de bovengenoemde studie is uitgevoerd in opdracht van TEFAF, een Nederlandse stichting, met de steun van andere organisaties die de kunsthandelaars vertegenwoordigen. Sommige van deze organisaties hebben bij het Parlement, de Raad en de Commissie verscheidene bijdragen ingediend, met name tijdens de onderhandelingen over Richtlijn 2001/84/EG van het Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk(2) (droit de suite), waarin zij beweren dat de communautaire harmonisatie negatieve gevolgen zou hebben voor de kunstmarkt in de Gemeenschap. Ook in de economische en regelgevingsanalyse in het TEFAF-verslag worden bijna uitsluitend de standpunten weergegeven van bepaalde organisaties die de kunsthandel vertegenwoordigen.

TEFAF heeft met name kritiek op de BTW-regeling voor kunstwerken, vastgesteld in Richtlijn 94/5/EG van de Raad van 14 februari 1994 tot aanvulling van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG Bijzondere regeling voor gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten(3), en op de harmonisatie van het volgrecht op communautair niveau (Richtlijn 2001/84/EG). De kunstmarkt wordt beïnvloed door diverse factoren, zoals het mondiale karakter van deze markt, wisselkoersschommelingen, de tendens bij verkopers om de markt te kiezen waar ze de beste verkoopprijs kunnen krijgen, het effect dat de beurshausse van 1999 in de Verenigde Staten waarschijnlijk zal hebben op de consumptie-uitgaven, meer bepaald voor luxegoederen en het feitelijke duopolie inzake veilingverkopen (zie de mededeling van punten van bezwaar(4) die de Commissie recentelijk naar Christie's en Sotheby's heeft gestuurd naar aanleiding van de prijsafspraken in de jaren negentig). Het lijkt dan ook op zijn minst voortvarend om de neergang van de communautaire kunstmarkt in de afgelopen vier jaar uitsluitend toe te schrijven aan de belastingen en regelgeving die sinds 1995 in de Gemeenschap zijn ingevoerd.

Het argument dat het voor handelaars gunstiger is om hun kunstbezit uit te voeren naar de Verenigde Staten en daar te verkopen, omdat in dat land geen belastingheffing en volgrecht bestaan, wordt tegengesproken door de vaststelling dat de bijzondere BTW-regeling, die in 1995 ingevolge de communautaire harmonisatie in werking is getreden, geen negatief effect heeft gehad op het concurrentievermogen van de communautaire kunstmarkt in vergelijking met de kunstmarkten van niet-lidstaten (zie het verslag(5) van de Commissie van 1999 over het effect van Richtlijn 94/5/EG). Bovendien heeft het volgrecht nog geen wijzigingen teweeggebracht in de lidstaten want Richtlijn 2001/84/EG moet pas op 1 januari 2006 zijn omgezet en geen enkele lidstaat heeft al een begin gemaakt met het opstellen van omzettingswetgeving.

Voorts herinnert de Commissie eraan dat in het algemeen over elke verkoop van goederen en diensten in de Gemeenschap BTW moet worden betaald. De handel in kunstwerken is een transactie zoals iedere andere en dus aan dezelfde regels onderhevig. Indien in de Gemeenschap wonende kunstenaars hun werk aan EU-ingezetenen verkopen, is hierover het toepasselijke BTW-tarief verschuldigd. Indien kunstwerken aan niet-EU-ingezetenen worden verkocht en uit de Gemeenschap worden uitgevoerd, is geen BTW verschuldigd. Indien kunstwerken in de Gemeenschap worden ingevoerd en door EU-ingezetenen worden gekocht, of als ze buiten de Gemeenschap worden gekocht en vervolgens ingevoerd, moet in de Gemeenschap BTW worden betaald. Indien evenwel kunstwerken die voor wederverkoop worden ingevoerd gewoon voor uitvoer worden aangekocht, is geen BTW verschuldigd. De BTW-regeling voor kunstwerken kan dan ook geen doorslaggevende rol spelen in de beslissing van de verkoper om een kunstwerk in de Gemeenschap of in de Verenigde Staten te koop aan te bieden. Het is duidelijk dat in het algemeen de verkoper de kunstvoorwerpen daar verkoopt waar hij de beste prijs denkt te krijgen. De kosten die veilinghuizen berekenen, verschillen weliswaar weinig van elkaar, maar de vervoers-, verzekerings- en vrachtkosten voor het overbrengen van kunstvoorwerpen van de ene locatie naar de andere, kunnen sterk oplopen. Een verkoper zal deze bijkomende kosten in het algemeen in overweging nemen alvorens te besluiten waar hij wil verkopen. Meestal wordt de keuze echter bepaald door de markt zelf. Wanneer de verkoper, om welke reden dan ook, meent op een bepaalde plaats een betere prijs te kunnen krijgen dan elders, dan zal hij een dienovereenkomstige zakelijke beslissing nemen.

Het geachte parlementslid vraagt welke maatregelen de Commissie voornemens is te treffen om het concurrentievermogen van de communautaire kunstmarkt te handhaven. Overeenkomstig haar verbintenissen overweegt de Commissie om de nodige maatregelen te treffen om de toepassing van het volgrecht op internationaal niveau uit te breiden. Bovendien zal de Commissie vóór 1 januari 2009 een economische studie uitvoeren over het concurrentievermogen van de communautaire markt voor moderne en hedendaagse kunst. De Commissie zal op de betrouwbaarheid van de genoemde cijfers toezien.

(1) Zie blz. 21.

(2) PB L 272 van 13.10.2001.

(3) PB L 60 van 3.3.1994.

(4) IP/02/595 van 19.4.2002.

(5) COM(1999) 185 def.