Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1746/00 van José Ribeiro e Castro (UEN) aan de Commissie. Rechtsgrondslag Sancties tegen Oostenrijk. Verslag van de Commissie.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1746/00 van José Ribeiro e Castro (UEN) aan de Commissie. Rechtsgrondslag Sancties tegen Oostenrijk. Verslag van de Commissie.

SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1746/00

van José Ribeiro e Castro (UEN) aan de Commissie

(25 mei 2000)

Betreft: Rechtsgrondslag Sancties tegen Oostenrijk. Verslag van de Commissie

Onlangs werd bekend gemaakt dat de Oostenrijkse kanselier Wolfgang Schuessel de Commissie heeft verzocht een gedetailleerd verslag op te stellen over de situatie in Oostenrijk met het oog op de sancties tegen Oostenrijk waartoe de Europese Unie besloten heeft. Dit verslag zou op tijd klaar moeten zijn voor de bijeenkomst van de Europese Raad van 19 en 20 juni in Sancta Maria da Feira.

De context van genoemde sancties en de feitelijke en wettige redenen die eraan ten grondslag liggen, zijn niet erg duidelijk en er is wel beweerd dat deze sancties binnen het strikte kader van de bilaterale betrekkingen tussen Oostenrijk en de veertien lidstaten vallen. Uit de strubbelingen die zich tijdens de Europese tops en bij diverse andere vergaderingen die voor het reilen en zeilen van de instellingen van de EU nodig zijn tot op het hoogste niveau van de Raad hebben voorgedaan, uit sommige besluiten die door de meerderheid van het Europees Parlement zijn aangenomen en het feit dat de sancties door het voorzitterschap van de Raad zelf zijn bekendgemaakt en niet via veertien verklaringen van de veertien afzonderlijke lidstaten in het kader van hun bilaterale betrekkingen blijkt echter dat dit zonder enige zweem van twijfel in het kader van de Unie en haar functioneren heeft plaatsgevonden.

De Verdragen laten hierover echter geen enkele onzekerheid bestaan. In de artikelen 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt namelijk de Commissie genoemd als de Europese instantie die in de praktijk bevoegd is om verslagen uit te brengen en voorstellen te doen over hetgeen zij gepast acht artikel 7, lid 1 VEU.

Nu was men er in het algemeen van overtuigd dat de tijd nu rijp was om de Unie uit te breiden in plaats van in te krimpen, zoals men ook dacht dat de tijd nu rijp was om het belang van de fundamentele rechten te bevestigen en niet om deze om het even welke reden met de voeten te treden. De Verdragen moeten door iedereen worden gerespecteerd en schending of het niet-respecteren van de Verdragen kunnen slechts tot problemen leiden waarvan de gevolgen niet te overzien zijn, zoals in de lange geschiedenis van Europa vaak pijnlijk gebleken is als over internationale betrekkingen een gerechtelijk oordeel moest worden geveld. De eerbiediging van de Verdragen vormt een fundamenteel element van de rechtsstaat waaraan de Unie, haar instellingen en de lidstaten zich volledig dienen te onderwerpen artikel 6, lid 1 VEU.

Kan de Commissie dan ook mededelen of zijn op grond van de Verdragen en het rechtsstaatbeginsel van plan is in te gaan op het verzoek van de Oostenrijkse kanselier Wolfgang Schuessel om nog voor de volgende Europese top van 19 en 20 juni a.s. een grondig verslag over de situatie in Oostenrijk op te stellen?

Gecombineerd Antwoord van de heer Prodi namens de Commissie op de schritftelijke vragen P-1746/00 en P-1823/00

(3 augustus 2000)

Zoals de Commissie in antwoord op meerdere vragen van leden van het Europees Parlement reeds heeft verklaard, houden de bilaterale maatregelen van de regeringen van 14 lidstaten ten aanzien van de regeringscoalitie in Oostenrijk geen verband met het EU-Verdrag of het EG-Verdrag en hebben ze geen uitwerking op de rechten en plichten van enige lidstaat uit hoofde van het Gemeenschapsrecht.

De Commissie heeft eveneens reeds meerdere malen aangegeven dat ze door zal gaan met het vervullen van haar rol als hoedster van de bepalingen en waarden in de verdragen, die de grondslag van de Unie vormen, en dat ze haar vastberadenheid op dat punt bevestigt.

Zoals de geachte afgevaardigde weet, zullen op verzoek van de lidstaten drie, door de president van het Europees Hof voor de rechten van de mens aangewezen persoonlijkheden een rapport opstellen over de manier waarop de Oostenrijkse regering de gemeenschappelijke waarden van de Unie respecteert.