Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3377/00 van Paul Rübig (PPE-DE) aan de Commissie. Handelsbelemmeringen van de houtindustrie bij leveranties naar Nederland.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3377/00 van Paul Rübig (PPE-DE) aan de Commissie. Handelsbelemmeringen van de houtindustrie bij leveranties naar Nederland.

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3377/00 van Paul Rübig (PPE-DE) aan de Commissie. Handelsbelemmeringen van de houtindustrie bij leveranties naar Nederland.

Publicatieblad Nr. 136 E van 08/05/2001 blz. 0227 - 0228


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-3377/00

van Paul Rübig (PPE-DE) aan de Commissie

(3 november 2000)

Betreft: Handelsbelemmeringen van de houtindustrie bij leveranties naar Nederland

Voor de uitvoer van gevingerlaste kanthouten van ramen naar Nederland is een KOMO-certificaat vereist. De richtsnoeren van dit certificaat wijken ten dele af van de richtsnoeren voor Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland.

Met name de controle van deze richtsnoeren ten behoeve van het KOMO-certificaat brengt grote financiële kosten met zich mee. Nederland stelt vier onderzoeken per jaar verplicht, terwijl de andere Europese landen ten hoogste twee onderzoeken in het kader van goederenrichtlijnen eisen.

Sinds enige tijd kan Holzforschung Austria 3 dit onderzoek weliswaar uitvoeren, maar het voornaamste deel van het onderzoek wordt nog steeds en op uiterst bureaucratische wijze verricht door een Nederlands instituut.

Met name de details zorgen in dit geval voor problemen.

Voor de indeling en het onderzoek van lijm bestaan Europese normen die ook in Nederland worden toegepast. Als een bepaald soort lijm of een soortgelijk product echter door een gerenommeerd Europees onderzoekinstituut is gekeurd en van een certificaat voorzien, wordt dit in het kader van het KOMO-certificaat niet erkend. Een Nederlands instituut moet nogmaals hetzelfde onderzoek uitvoeren.

Om dit probleem op te lossen wordt in samenwerking met de Onderzoek- en testinstituten van Duitsland, Zwitserland, Nederland en Oostenrijk getracht de bestaande richtsnoeren voor kanthouten van ramen gelijk te trekken en aan te passen aan de Europese normen. Nederland heeft zich na de eerste gesprekken echter reeds teruggetrokken en werkt niet meer mee.

Een ander probleem is de certificatie van houtproducten. Voor een groot aantal bouwprojecten van de overheid wordt alleen in Nederland een certificaat geëist dat het gebruikte hout een product is van duurzame bosbouw. Ook in Oostenrijk is volgens de bosbouwwet voortdurend controle op de duurzaamheid van de bosbouw verplicht.

Op dit ogenblik krijgt het Europees certificatiesysteem PEFC vorm; met uitzondering van Nederland nemen alle Europese landen hieraan deel.

Dus rijst de vraag of door middel van dit soort bureaucratische maatregelen handelsbelemmeringen worden opgeworpen die in de EU eigenlijk niet meer zouden mogen voorkomen.

De in Nederland aan een technisch product gestelde eisen zouden op alle punten van wezenlijke betekenis hetzelfde moeten zijn als in Midden-Europa.

Antwoord van de heer Bolkestein namens de Commissie

(7 december 2000)

Voor zover de Nederlandse eisen met betrekking tot de controle van lijm voor gevingerlaste kanthouten van ramen, zoals beschreven door de geachte afgevaardigde, overheidsmaatregelen zijn waarop de artikelen 28 tot en met 30 (ex artikelen 30 tot en met 36) van het EG-Verdrag van toepassing zijn, meent de Commissie dat het beginsel van de wederzijdse erkenning op dergelijke maatregelen van toepassing moet zijn.

Dit algemene beginsel van de wederzijdse erkenning impliceert dat de autoriteiten van de lidstaat van bestemming rekening moeten houden met de in de lidstaat van herkomst uitgevoerde controles, analyses en proeven, voor zover de resultaten daarvan te hunner beschikking worden gesteld en het mogelijk maken vast te stellen of het product op behoorlijke en bevredigende wijze beantwoordt aan het door de regelgeving van de lidstaat van herkomst beoogde doel(1).

Daaruit vloeit voort dat, overeenkomstig een vaste rechtspraak van het Hof van Justitie, de lidstaten van een economische actor, zonder de artikelen 28 tot en met 30 van het EG-Verdrag te overtreden, niet kunnen eisen dat deze zijn producten of fabricagesystemen onderwerpt aan proeven of analyses die reeds in de lidstaat van herkomst zijn uitgevoerd, wanneer de resultaten van deze proeven reeds ter beschikking staan van de autoriteiten van het land van bestemming(2).

Wat de Nederlandse eis betreft dat een certificaat wordt overgelegd dat het gebruikte hout een product is van duurzame bosbouw zij erop gewezen dat de Commissie zich verzet heeft tegen een algemeen systeem van verplichte certificatie, waarvan door de Nederlandse autoriteiten kennisgeving is gedaan onder nummer 98/319/NL uit hoofde van Richtlijn 98/34/EG van het Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften(3).

Wat de gunning van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten betreft, heeft de Commissie in haar Groenboek De overheidsopdrachten in de Europese Unie: beschouwingen over een toekomstig beleid(4) geconstateerd dat de richtlijnen op dit gebied verscheidene mogelijkheden bevatten om rekening te houden met milieuoverwegingen, met name in de fase van de opstelling van de technische voorschiften, de selectie van de gegadigden en de evaluatie van de offertes. In haar mededeling over de overheidsopdrachten(5) heeft zij zich ertoe verbonden een mededeling hierover op te stellen. Er wordt aan deze mededeling gewerkt.

(1) Zie met name het arrest van het Hof van Justitie van 8 juni 1993, Commissie tegen België, Zaak C-373/92, Jurispr. 1993, p. I-3107.

(2) Arrest van 11 mei 1989, Strafzaak tegen Esther Renée Wurmser, weduwe Bouchara en Norlaine SA, Zaak 25/88, Jurispr. 1989, p. 1105.

(3) PB L 204 van 21.7.1998.

(4) COM(96) 583 def.

(5) COM(98) 143 def.