Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2004/98 van Hartmut NASSAUER aan dee Raad. Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2004/98 van Hartmut NASSAUER aan dee Raad. Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 2004/98 van Hartmut NASSAUER aan dee Raad. Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong

Publicatieblad Nr. C 013 van 18/01/1999 blz. 0133


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2004/98

van Hartmut Nassauer (PPE) aan de Raad

(29 juni 1998)

Betreft: Verordening (EEG) 2377/90 van de Raad van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong

Verordening (EEG) 2377/90(1) voorziet in een procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong. De praktische toepassing van deze verordening geeft aanleiding tot de volgende vragen:

1. Leidt de communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen ertoe dat bij het ontbreken van controle, respectievelijk de overschrijding van deze maximumwaarden de vergunning voor een diergeneeskundig middel in de regel wordt ingetrokken?

2. Heeft de Raad in dit verband eraan gedacht dat het in de geneeskunde voor paarden in het licht van de kleine markt niet de moeite waard is om voor een nieuwe vergunning voor preparaten dure farmacologische onderzoeken voor te leggen en dat daardoor steeds meer geneesmiddelen hun vergunning verliezen?

3. Is de Raad zich bewust van het feit dat hierdoor ook dieren die niet voor consumptie bestemd zijn, noodzakelijke geneeskundige behandelingen moeten ontberen?

4. Moet derhalve in het toepassingsgebied van de verordening geen uitzondering worden gemaakt voor deze dieren, opdat voortaan geneesmiddelen verstrekt kunnen worden waarmee de toegestane residuen worden overschreden?

5. Wordt rekening gehouden met het feit dat paarden in een aantal lidstaten slechts in uitzonderingsgevallen voor consumptie bestemd zijn?

6. Is het niet noodzakelijk om voor paarden een onderscheid te maken tussen onbeperkt te behandelen hobbypaarden en beperkt te behandelen slachtpaarden?

7. Kunnen paarden niet hetzij in de categorie rijpaard hetzij in de categorie slachtpaard worden ingedeeld?

Antwoord

(24 september 1998)

De procedure van Verordening (EEG) 2377/90 voorziet niet in de intrekking van de vergunning van de betrokken geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, want de controle is geregeld in het kader van de nationale plannen die overeenkomstig de residuenrichtlijn (Richtlijn 96/23/EG)(2) moeten worden voorgelegd.

Ter zake van de andere vragen over de problemen als gevolg van het ontbreken van vergunningen voor het in de handel brengen van alle geneesmiddelen met name op het gebied van de geneeskunde voor paarden, hebben de bevoegde instanties van de Raad de door het geachte parlementslid genoemde feiten erkend en hebben zij een werkgroep belast met het bestuderen van een werkdocument dat de Duitse delegatie hierover heeft voorgelegd.

Deze kwestie zou moeten worden geregeld in het kader van het gewijzigde verordeningsvoorstel dat de Commissie toegezegd heeft bij de Raad in te dienen, ingevolge de wetgevingsresolutie van 20.02.1997(3) houdende advies van het Europees Parlement inzake het voorstel tot verlenging van de termijn die is bepaald bij artikel 14 van Verordening (EEG) 2377/90.

(1) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 1.

(2) PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10.

(3) PB C 85 van 17.3.1997, blz. 127.