Home

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1383/97 van Mark WATTS aan de Commissie. Autoverzekering voor inwoners van het Verenigd Koninkrijk die geen Britse onderdanen zijn

SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1383/97 van Mark WATTS aan de Commissie. Autoverzekering voor inwoners van het Verenigd Koninkrijk die geen Britse onderdanen zijn

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1383/97 van Mark Watts (PSE) aan de Commissie (22 april 1997)

Betreft: Autoverzekering voor inwoners van het Verenigd Koninkrijk die geen Britse onderdanen zijn

Is het de Commissie bekend dat er gevallen zijn waarin in het Verenigd Koninkrijk woonachtige personen die geen Britse onderdanen zijn moeilijkheden ondervinden bij het afsluiten van een autoverzekering, omdat de chauffeur eigenaar is van een in het buitenland geregistreerd voertuig en een rijbewijs heeft dat in een andere lidstaat van de EU is verkregen?

Welke maatregelen worden door de Commissie genomen om dergelijke discriminerende praktijken te voorkomen?

Antwoord van de heer Monti namens de Commissie (24 juni 1997)

In het gemeenschapsrecht inzake autoverzekeringen is bepaald dat de plaats van inschrijving van een voertuig bepaalt in welke lidstaat het risico gelegen is. Deze localisatie van het risico, op grond van de plaats van inschrijving, is een gevolg van het stelsel van de groene kaart ((Ingevoerd bij aanbeveling nr.5 van 25 januari 1949 van het subcomité wegvervoer van het Comité voor binnenlands vervoer van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties. )) dat aan de basis ligt van de regeling inzake de verplichte verzekering wettelijke aansprakelijkheid voor motorrijtuigen in de Gemeenschap en het controlesysteem van deze verzekeringsplicht. In Richtlijn 72/166/EEG ((PB L 103 van 2.5.1972. )) van de Raad is bepaald dat de lidstaat waar het voertuig ingeschreven staat, erop moet toezien dat het voertuig gedekt is door een verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer aanleiding kan geven. Deze verplichte verzekering dekt op basis van één enkele premie de schade die door het voertuig op het grondgebied van andere lidstaten wordt veroorzaakt, volgens de in die andere lidstaten vigerende wetgeving, of volgens de wetgeving van de lidstaat waar het voertuig is ingeschreven indien die dekking hoger is ((Richtlijn 90/232/EEG, PB L 129 van 19.5.1990. )).

In het gemeenschapsrecht is eveneens bepaald dat verzekeraars van een lidstaat die verplichte wettelijke aansprakelijkheidsverzekeringen van motorrijtuigen af willen sluiten, hiervoor een vergunning moeten hebben van de lidstaat van herkomst en lid moeten zijn van het nationale bureau van motorrijtuigenverzekeraars en het nationale garantiefonds voor motorrijtuigen van de lidstaat waar zij hun activiteiten uit willen oefenen. De aansluiting bij deze twee instellingen is vereist om de werking te garanderen van het groene-kaartsysteem en van het stelsel betreffende de verplichte wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen dat werd vastgelegd in de Richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG ((PB L 8 van 11.1.1984 )) en 90/232/EEG. Het bureau staat in voor de afwikkeling en de vergoeding van verkeersongevallen die door een voertuig uit een lidstaat werden veroorzaakt in een andere lidstaat, terwijl het garantiefonds voor motorrijtuigen de schade vergoedt die door niet-verzekerde of niet-geïdentificeerde voertuigen werd veroorzaakt.

Krachtens het gemeenschapsrecht heeft elke verzekeraar uit een lidstaat het recht in elke andere lidstaat de verzekeringsbranche wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen uit te oefenen, via bijkantoren, of via vrije verrichting van diensten. Wanneer een verzekeraar van een lidstaat de activiteiten van verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid in een andere lidstaat uit wil oefenen voor voertuigen die daar zijn ingeschreven, moet hij zich in de betreffende lidstaat aansluiten bij het nationaal bureau van motorrijtuigenverzekeraars en het garantiefonds van motorrijtuigen, en een bijdrage betalen. Indien hij zijn activiteiten door vrije verrichting van diensten uit wil oefenen, moet hij bovendien een vertegenwoordiger aanwijzen die in de betrokken lidstaat zijn woonplaats of vestiging heeft en daar belast is met de afwikkeling van schadegevallen die vallen onder de in de onderhavige lidstaat gesloten verzekeringsovereenkomsten ((Richtlijn 90/618/EEG (PB L 330 van 29.11.1990), gewijzigd bij Richtlijn 92/49/EEG (PB L 228 van 11.8.1992) )).

In het geval waar het geachte Parlementslid de aandacht op vestigt, staat het voertuig in een andere lidstaat dan het Verenigd Koninkrijk ingeschreven, zodat er voor de plaatsbepaling van het risico sprake is van een niet-Brits risico. De verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid zou bijgevolg moeten worden gedekt door een verzekeringsovereenkomst die is afgesloten bij een verzekeringsonderneming die gerechtigd is om zijn activiteiten uit te oefenen in de lidstaat waar het voertuig staat ingeschreven, via een vestiging in de betrokken lidstaat of via vrije verlening van diensten vanuit het Verenigd Koninkrijk.

De Britse verzekeraar kan, indien hij geen bevoegdheid heeft om verzekeringsactiviteiten uit te oefenen in de lidstaat waar het voertuig staat ingeschreven overeenkomstig de voorgaande paragrafen, geen geldige dekking verlenen voor risico's die zich in die lidstaat bevinden. Is het voertuig eenmaal in het Verenigd Koninkrijk ingeschreven, dan zijn de Britse autoriteiten bevoegd om erop toe te zien dat het voertuig gedekt is door een verplichte wettelijke aansprakelijkheidsverzekering die voldoet aan de dekkingseisen van de Britse wetgeving.

Met betrekking tot het feit dat voor niet-Britse onderdanen met een voertuig dat buiten het Verenigd Koninkrijk staat ingeschreven, minder gunstige voorwaarden gelden dan voor Britse onderdanen, moet worden opgemerkt dat de regels van het EG-Verdrag betreffende het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit en betreffende het vrije verkeer, in beginsel gelden voor overheidsmaatregelen, en niet voor maatregelen van particuliere aard. Het Hof van Justitie heeft slechts uitzonderingen op dit beginsel aanvaard indien het gaat om beperkingen van particuliere aard die een gevolg zijn van particuliere maatregelen die de voorwaarden voor de uitoefening van een beroepsactiviteit op collectieve wijze regelen ((Arrest van 30.11.1995, zaak C-55/94, Gebhard; arrest 15.12.1995, zaak C-415/93, Bosman. )). Individueel gedrag van verzekeringsondernemingen in de betrekkingen met hun cliënten valt echter niet onder deze uitzonderingen. De contractuele band tussen verzekeraar en verzekeringnemer doet een privaatrechtelijke relatie ontstaan die in principe onder het nationaal recht en de nationale rechters valt.

De eventuele ongelijke behandeling door Britse verzekeringsondernemingen van auto's met een kentekenplaat van een andere lidstaat, mag in geen geval als discriminerend worden beschouwd. Indien risico's in verschillende lidstaten zijn gelocaliseerd heeft de verzekeringsonderneming immers het recht om ervan uit te gaan dat het te verzekeren risico in de ene lidstaat groter of kleiner is dan in de andere. Zo ook kunnen de kosten voor deelname aan het garantiefonds tussen de lidstaten verschillen. De non-discriminatieregel kan niet op onderling verschillende situaties worden toegepast.