Home

Zaak T-271/21: Beroep ingesteld op 19 mei 2021 — Ortis/Commissie

Zaak T-271/21: Beroep ingesteld op 19 mei 2021 — Ortis/Commissie

5.7.2021

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 263/33


Beroep ingesteld op 19 mei 2021 — Ortis/Commissie

(Zaak T-271/21)

(2021/C 263/44)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Ortis (Bütgenbach, België) (vertegenwoordiger: A. de Brosses, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

te oordelen dat verordening (EU) nr. 2021/468 van de Commissie in strijd is met artikel 6 van verordening (EG) nr. 178/2002 en artikel 8 van verordening (EG) nr. 1925/2006, en dus berust op onjuiste rechtsopvattingen;

te oordelen dat verordening (EU) nr. 2021/468 blijk geeft van misbruik van bevoegdheid;

te oordelen dat verordening (EU) nr. 2021/468 en de wetenschappelijke basis ervan, te weten het advies van de EFSA van 22 november 2017, kennelijke beoordelingsfouten bevatten;

te oordelen dat verordening (EU) nr. 2021/468 het rechtszekerheidsbeginsel schendt;

te oordelen dat verordening (EU) nr. 2021/468 het evenredigheidsbeginsel schendt;

en bijgevolg,

verordening (EU) nr. 2021/468 van de Commissie van 18 maart 2021 tot wijziging van bijlage III bij verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft botanische soorten die hydroxyantraceenderivaten bevatten, nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vijf middelen aan.

1.

Het eerste middel is ontleend aan onjuiste rechtsopvattingen. Volgens verzoekster schendt de bestreden verordening artikel 8 van verordening (EG) nr. 1925/2006 (1), dat vereist dat een risico wordt vastgesteld, doordat de betrokken bereidingen in deze verordening zijn opgenomen in deel A van bijlage III, hoewel er wetenschappelijke twijfels bestaan, en doordat andere producten dan stoffen zijn opgenomen in deel C van die bijlage. De bestreden verordening schendt tevens artikel 6 van verordening (EG) nr. 178/2002 (2), aangezien de risico’s daarbij slechts gedeeltelijk en niet in overeenstemming met dit artikel zijn onderzocht.

2.

Het tweede middel is ontleend aan misbruik van bevoegdheid aangezien er verschillende nauwkeurige, plausibele en met elkaar overeenstemmende aanwijzingen zijn dat het door de Commissie aangevoerde doel van bescherming van de gezondheid van de consument in de praktijk niet wordt gediend met de bestreden verordening. Volgens verzoekster heeft deze verordening onder meer tot gevolg dat de bereidingen en stoffen die hydroxyantraceenderivaten (hierna: “HAD”) bevatten die in deel A van bijlage III bij verordening (EG) nr. 1925/2006 zijn ingedeeld, enkel voor geneesmiddelen mogen worden gebruikt, terwijl dat niet het doel is dat wordt nagestreefd.

3.

Het derde middel is ontleend aan kennelijke beoordelingsfouten. Volgens verzoekster worden in het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) van 22 november 2017, waarop de bestreden verordening is gebaseerd, een aantal kennelijke beoordelingsfouten gemaakt. De EFSA heeft namelijk het genotoxisch en carcinogeen risico van de HAD beoordeeld zonder daarbij haar eigen risicobeoordelingsmethoden of die van de OESO te volgen, en heeft conclusies getrokken die de conclusies van het Europees Geneesmiddelenagentschap tegenspreken. De bestreden verordening bevat dus kennelijke beoordelingsfouten, aangezien de Commissie stoffen en bereidingen in deel A van bijlage III bij verordening (EG) nr. 1925/2006 heeft opgenomen terwijl uit het EFSA-advies van 22 november 2017 wetenschappelijke onzekerheden naar voren komen, zij het ALARA-beginsel niet heeft toegepast op de risicobeheersmaatregelen en geen rekening heeft gehouden met de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis die heeft plaatsgevonden na het EFSA-advies van 22 november 2017.

4.

Het vierde middel is ontleend aan schending van het rechtszekerheidsbeginsel doordat de bestreden verordening incoherent is: om te beginnen wordt er de term “bereidingen” gebruikt, hoewel die in geen enkele tekst wordt gedefinieerd, vervolgens lijken bepaalde HAD-stoffen tegelijkertijd verboden en — onder toezicht — toegestaan te zijn, en ten slotte heeft het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders) de tekst moeten verduidelijken.

5.

Het vijfde middel is ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel doordat de bestreden verordening stoffen indeelt onder deel A van bijlage III bij verordening (EG) nr. 1925/2006 zonder enige drempel vast te stellen, wat erop neerkomt dat die stoffen worden verboden, hoewel dit niet noodzakelijk is om het doel van bescherming van de volksgezondheid te bereiken.


(1) Verordening (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de toevoeging van vitaminen en mineralen en bepaalde andere stoffen aan levensmiddelen (PB 2006, L 404, blz. 26).

(2) Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB 2002, L 31, blz. 1).