Home

Zaak C-341/20: Beroep ingesteld op 24 juli 2020 — Europese Commissie / Italiaanse Republiek

Zaak C-341/20: Beroep ingesteld op 24 juli 2020 — Europese Commissie / Italiaanse Republiek

12.10.2020

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 339/4


Beroep ingesteld op 24 juli 2020 — Europese Commissie / Italiaanse Republiek

(Zaak C-341/20)

(2020/C 339/06)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: F. Moro, A. Armenia, gemachtigden)

Verwerende partij: Italiaanse Republiek

Conclusies

De Commissie verzoekt het Hof:

vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door de vrijstelling van de accijns op brandstoffen voor particuliere pleziervaartuigen alleen te verlenen indien deze vaartuigen het voorwerp uitmaken van een bevrachtingsovereenkomst, ongeacht de wijze waarop zij daadwerkelijk worden gebruikt, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 14, lid 1, onder c), van richtlijn 2003/96/EG (1).

de Italiaanse Republiek te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Artikel 14, lid 1, onder c), van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit bepaalt dat de lidstaten verplicht zijn een vrijstelling te verlenen voor energieproducten die worden geleverd voor gebruik als brandstof voor de vaart op wateren van de Unie, met inbegrip van visserij, maar niet voor gebruik aan boord van particuliere pleziervaartuigen. Uit de definitie van particuliere pleziervaartuigen in die bepaling volgt dat de vrijstelling is voorbehouden aan pleziervaartuigen die worden gebruikt voor het verrichten van diensten onder bezwarende titel voor commerciële doeleinden. Dit geldt ongeacht of de gebruiker de eigenaar van het vaartuig is dan wel de huurder of de bevrachter ervan.

2.

Het begrip “gebruiker” is nader omschreven in het arrest van het Hof van Justitie van 21 december 2011, Haltergemeinschaft, C-250/10 (2), waarin is gesteld dat in het kader van een huurovereenkomst of een bevrachtingsovereenkomst de gebruiker die voor de verlening of weigering van de betrokken vrijstelling in aanmerking moet worden genomen, de huurder of de bevrachter is, en niet de verhuurder of de vervrachter. Uit dit arrest volgt ook dat het, om voor de vrijstelling in aanmerking te komen, niet voldoende is dat de bevrachting als zodanig als een commerciële activiteit voor de vervrachter wordt beschouwd, aangezien het van belang is na te gaan waarvoor de bevrachter het schip gebruikt. Het is dus de uiteindelijke gebruiker en het uiteindelijke gebruik van het vaartuig die relevant zijn en het is dat gebruik dat “rechtstreeks [moet dienen] voor het verrichten van diensten onder bezwarende titel” om voor het recht op vrijstelling in aanmerking te komen, zoals het Hof van Justitie in herinnering heeft gebracht in het arrest van 13 juli 2017, Vakarų Baltijos laivų statykla, C-151/16 (3).

3.

Voor de toepassing van de betrokken vrijstelling moet dus per geval worden nagegaan waarvoor het particuliere pleziervaartuig daadwerkelijk is gebruikt.

4.

Uit een analyse van de Italiaanse wetgeving die de betrokken vrijstelling toepast en uit de antwoorden op de aanmaningsbrief en het met redenen omkleed advies blijkt echter dat de weigering of verlening van de vrijstelling losstaat van het daadwerkelijke gebruik dat van het vaartuig wordt gemaakt.

5.

In het onderhavige beroep is de Commissie van mening dat de toepassing van de betrokken vrijstelling in Italië in strijd is met artikel 14, lid 1, onder c), van richtlijn 2003/96/EG.

6.

De Commissie stelt met name dat de Italiaanse belastingautoriteiten de wijze waarop het vaartuig daadwerkelijk wordt gebruikt niet per geval beoordelen om de vrijstelling te verlenen of te weigeren. De Italiaanse autoriteiten stellen namelijk dat bij deze beoordeling rekening wordt gehouden met elementen van de sectorale wetgeving die een dergelijke beoordeling alleen maar zouden vergemakkelijken, zoals het feit dat de vaart plaatsvindt op basis van een typische bevrachtingsovereenkomst, een huurovereenkomst of een occasionele bevrachtingsovereenkomst. De Italiaanse autoriteiten voeren echter aan dat in het geval van bevrachting de vrijstelling in ieder geval moet worden verleend aan marktdeelnemers die zeescheepvaartdiensten verrichten, terwijl degenen die diensten van verhuur of occasionele bevrachting verrichten, van de vrijstelling moeten worden uitgesloten. Door opnieuw te stellen dat de verlening of de weigering van de vrijstelling gebaseerd moet zijn op het soort overeenkomst dat is gesloten en dus op een abstracte manier dient te gebeuren, bevestigen de Italiaanse autoriteiten dat zij zich er niet specifiek van vergewissen dat de vrijstelling wordt verleend aan degenen die er recht op hebben en wordt geweigerd aan degenen die er geen recht op hebben.

7.

Afgezien van bevrachting, is in het geval van verhuur en occasionele bevrachting elke mogelijkheid van vrijstelling uitgesloten, ook al kan het vaartuig in werkelijkheid door de uiteindelijke gebruiker worden gebruikt om rechtstreeks diensten onder bezwarende titel te verrichten; het is in dit verband niet van belang dat de huurder of occasionele bevrachter de bedoelding heeft om zelf een vaaractiviteit uit te oefenen. De occasionele bevrachting wordt in de Italiaanse rechtsorde namelijk niet beschouwd als een mogelijk commercieel gebruik van het vaartuig.

(1) Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB 2003, L 283, blz. 51).

(2) EU:C:2011:862, punt 22.

(3) EU:C:2017:537, punten 29 en 30.