Home

Zaak C-422/20: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Köln — Duitsland) — RK / CR [Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Erfopvolging – Verordening (EU) nr. 650/2012 – Artikel 6, onder a) – Onbevoegdverklaring – Artikel 7, onder a) – Rechterlijke bevoegdheid – Toetsing door het tweede aangezochte gerecht – Artikel 22 – Keuze van het toepasselijke recht – Artikel 39 – Wederzijdse erkenning – Artikel 83, lid 4 – Overgangsbepalingen]

Zaak C-422/20: Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Köln — Duitsland) — RK / CR [Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Erfopvolging – Verordening (EU) nr. 650/2012 – Artikel 6, onder a) – Onbevoegdverklaring – Artikel 7, onder a) – Rechterlijke bevoegdheid – Toetsing door het tweede aangezochte gerecht – Artikel 22 – Keuze van het toepasselijke recht – Artikel 39 – Wederzijdse erkenning – Artikel 83, lid 4 – Overgangsbepalingen]

22.11.2021

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 471/10


Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 september 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Köln — Duitsland) — RK / CR

(Zaak C-422/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Erfopvolging - Verordening (EU) nr. 650/2012 - Artikel 6, onder a) - Onbevoegdverklaring - Artikel 7, onder a) - Rechterlijke bevoegdheid - Toetsing door het tweede aangezochte gerecht - Artikel 22 - Keuze van het toepasselijke recht - Artikel 39 - Wederzijdse erkenning - Artikel 83, lid 4 - Overgangsbepalingen)

(2021/C 471/13)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Köln

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: RK

Verwerende partij: CR

Dictum

1)

Artikel 7, onder a), van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring, moet aldus worden uitgelegd dat het voor het bestaan van onbevoegdverklaring in de zin van artikel 6, onder a), van deze verordening ten gunste van de gerechten van de lidstaat waarvan het recht door de erflater is gekozen, niet is vereist dat het eerder aangezochte gerecht zich uitdrukkelijk onbevoegd heeft verklaard, maar dat het voornemen daartoe ondubbelzinnig moet blijken uit de beslissing die het in dat verband heeft gegeven.

2)

Artikel 6, onder a), artikel 7, onder a), en artikel 39 van verordening nr. 650/2012 moeten aldus worden uitgelegd dat het gerecht van de lidstaat dat na een onbevoegdverklaring is aangezocht, niet bevoegd is om te toetsen of was voldaan aan de in deze bepalingen gestelde voorwaarden waaronder het eerder aangezochte gerecht zich onbevoegd mag verklaren.

3)

Artikel 6, onder a), en artikel 7, onder a), van verordening nr. 650/2012 moeten aldus worden uitgelegd dat de bevoegdheidsregels van deze bepalingen ook van toepassing zijn wanneer de erflater in zijn vóór 17 augustus 2015 opgestelde testament het ten aanzien van de erfopvolging toepasselijke recht niet heeft gekozen en de aanwijzing van dit recht uitsluitend voortvloeit uit artikel 83, lid 4, van deze verordening.


(1)PB C 443 van 21.12.2020.