Home

Zaak T-386/18: Beroep ingesteld op 27 juni 2018 — Iccrea Banca / Commissie en GAR

Zaak T-386/18: Beroep ingesteld op 27 juni 2018 — Iccrea Banca / Commissie en GAR

20.8.2018

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 294/56


Beroep ingesteld op 27 juni 2018 — Iccrea Banca / Commissie en GAR

(Zaak T-386/18)

(2018/C 294/70)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Iccrea Banca SpA Istituto Centrale del Credito Cooperativo (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: P. Messina, F. Isgrò en A. Dentoni Litta, advocaten)

Verwerende partijen: Europese Commissie, Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad

Conclusies

besluit SRB/ES/SRF/2018/03 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 12 april 2018 en, in voorkomend geval, de bijlagen daarbij, alsook alle eventuele andere besluiten van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, al zijn zij niet bekend, op basis waarvan de Banca d’Italia (centrale bank van Italië) besluit nr. 0517765/18 van 27 april 2018 en besluit nr. 0646641/18 van 28 mei 2018 heeft vastgesteld, nietig verklaren krachtens artikel 263 VWEU;

Iccrea Banca op grond van artikel 268 VWEU vergoeden voor de schade die de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad heeft veroorzaakt bij de berekening van de door verzoekster verschuldigde bijdragen en die bestaat in de betaling van hogere bijdragen;

subsidiair, indien de voornoemde verzoeken niet worden ingewilligd, artikel 5, lid 1), onder a) en f), [van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 (1)] (of, in voorkomend geval, van de verordening in haar geheel) ongeldig verklaren wegens schending van de fundamentele beginselen van gelijke behandeling, non-discriminatie en evenredigheid;

in elk geval de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen besluit SRB/ES/SRF/2018/03 van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 12 april 2018 en de bijlagen daarbij alsook tegen alle andere besluiten van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, al zijn zij niet bekend, op grond waarvan de door verzoekster uit hoofde van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 verschuldigde bijdragen zijn berekend.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan.

1.

Ontoereikend onderzoek, onjuiste beoordeling van de feiten, schending en onjuiste toepassing van artikel 5, lid 1, onder a), van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 alsook schending van het non-discriminatiebeginsel en van het beginsel van goed bestuur

de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad heeft artikel 5, lid 1, onder a), van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 onjuist toegepast bij de berekening van de door verzoekster verschuldigde bijdragen door de passiva binnen de groep niet in aanmerking te nemen.

2.

Ontoereikend onderzoek, onjuiste beoordeling van de feiten, schending en onjuiste toepassing van artikel 5, lid 1, onder f), van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63, en schending van het non-discriminatiebeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur

de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad heeft artikel 5, lid 1, onder f), van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 onjuist toegepast, met een dubbeltelling tot gevolg.

3.

Onrechtmatigheid van de gedraging van een orgaan van de Unie die tot niet-contractuele aansprakelijkheid krachtens artikel 268 VWEU leidt

de gedraging van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad voldoet aan alle van oudsher in de Unierechtspraak gestelde voorwaarden voor niet-contractuele aansprakelijkheid, te weten de onrechtmatigheid van de aan de instellingen verweten gedraging, het werkelijk bestaan van de schade en een oorzakelijk verband tussen de verweten gedraging en de gestelde schade.

4.

Subsidiair en incidenteel, schending van het doeltreffendheidsbeginsel, het gelijkwaardigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling, en derhalve niet-toepasselijkheid van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63

een eventuele tegenstrijdigheid tussen de voornoemde verordening en verzoeksters situatie zou in strijd zijn met de hierboven genoemde beginselen, aangezien personen die zich in dezelfde feitelijke situatie bevinden als Iccrea, verlaagde bijdragen zouden verschuldigd zijn, waardoor verzoeksters situatie onrechtmatig zou worden verslechterd, zodat vergelijkbare situaties verschillend zouden worden behandeld.