Home

Zaak C-778/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Conseil d'État (Frankrijk) op 11 december 2018 — Association française des usagers de banques / Ministre de l'Économie et des Finances

Zaak C-778/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Conseil d'État (Frankrijk) op 11 december 2018 — Association française des usagers de banques / Ministre de l'Économie et des Finances

11.2.2019

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 54/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Conseil d'État (Frankrijk) op 11 december 2018 — Association française des usagers de banques / Ministre de l'Économie et des Finances

(Zaak C-778/18)

(2019/C 54/18)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Conseil d'État

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Association française des usagers de banques

Verwerende partij: Ministre de l'Économie et des Finances

Prejudiciële vragen

1)

Staat artikel 12, lid 2, onder a), van richtlijn 2014/17/EU van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen (1), met name gelet op de doelstelling die door deze bepaling wordt gekoppeld aan de betaal- of spaarrekening die volgens haar mag worden geopend of aangehouden, of lid 3 van hetzelfde artikel toe dat de kredietgever de kredietnemer verplicht om in ruil voor een geïndividualiseerd voordeel al zijn looninkomsten of daarmee gelijkgestelde inkomsten automatisch te laten incasseren op een betaalrekening voor een op basis van de leningsovereenkomst bepaalde duur, ongeacht het bedrag, de aflossingstermijnen en de duur van de lening, en dat de aldus bepaalde duur tien jaar kan bedragen of even lang kan zijn als de duur van de overeenkomst, indien die korter is?

2)

Staan artikel 45 van richtlijn 2007/64/EG van 13 november 2007 (2), dat destijds van toepassing was en thans is vervat in artikel 55 van richtlijn (EU) 2015/2366 van 25 november 2015 (3), en de artikelen 9 tot en met 14 van richtlijn 2014/92/EU van 23 juli 2014 (4), die betrekking hebben op het stimuleren van de bancaire mobiliteit en op de vergoedingen voor opheffing van een betaalrekening, eraan in de weg dat de opheffing van een rekening — die, in het kader van een kredietovereenkomst, door de kredietnemer is geopend bij de kredietgever om in ruil voor een geïndividualiseerd voordeel zijn inkomsten automatisch te laten incasseren op die rekening — vóór afloop van de in die overeenkomst bepaalde periode tot het verlies van dat voordeel leidt, ook meer dan een jaar nadat de rekening is geopend, en verzetten dezelfde bepalingen zich ertegen dat de duur van deze periode tien jaar kan bedragen of even lang kan zijn als de totale duur van het krediet?