Home

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 september 2019.#Lexitor Sp. z o.o tegen Spółdzielcza Kasa Oszczędnościowo - Kredytowa im. Franciszka Stefczyka e.a.#Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Kredietovereenkomsten voor consumenten – Richtlijn 2008/48/EG – Artikel 16, lid 1 – Vervroegde aflossing – Recht van de consument op verlaging van de totale kredietkosten, bestaande uit de interesten en de kosten gedurende de resterende duur van de overeenkomst.#Zaak C-383/18.

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 11 september 2019.#Lexitor Sp. z o.o tegen Spółdzielcza Kasa Oszczędnościowo - Kredytowa im. Franciszka Stefczyka e.a.#Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Kredietovereenkomsten voor consumenten – Richtlijn 2008/48/EG – Artikel 16, lid 1 – Vervroegde aflossing – Recht van de consument op verlaging van de totale kredietkosten, bestaande uit de interesten en de kosten gedurende de resterende duur van de overeenkomst.#Zaak C-383/18.

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

11 september 2019 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Kredietovereenkomsten voor consumenten – Richtlijn 2008/48/EG – Artikel 16, lid 1 – Vervroegde aflossing – Recht van de consument op verlaging van de totale kredietkosten, bestaande uit de interesten en de kosten gedurende de resterende duur van de overeenkomst”

In zaak C‑383/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sąd Rejonowy Lublin-Wschód w Lublinie z siedzibą w Świdniku (rechter in eerste aanleg Lublin-Wschód, Lublin, zittingsplaats Świdnik, Polen) bij beslissing van 28 mei 2018, ingekomen bij het Hof op 11 juni 2018, in de procedure

Lexitor sp. z o.o.

tegen

Spółdzielcza Kasa Oszczędnościowo Kredytowa im. Franciszka Stefczyka,

Santander Consumer Bank S.A.,

mBank S.A.,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, C. Toader (rapporteur), A. Rosas, L. Bay Larsen en M. Safjan, rechters,

advocaat-generaal: G. Hogan,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

– Spółdzielcza Kasa Oszczędnościowo – Kredytowa im. Franciszka Stefczyka, vertegenwoordigd door P. Chojecki en P. Skurzyński, radcowie prawni, en M. Kowara, adwokat,

– Santander Consumer Bank S.A., vertegenwoordigd door P. Kończal en P. Muciek, en J. Wojnarowska, radca prawny,

– mBank S.A., vertegenwoordigd door A. Opalski, radca prawny,

– de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

– de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Jiménez García als gemachtigde,

– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Szmytkowska, G. Goddin en C. Valero als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 mei 2019,

het navolgende

Arrest

1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB 2008, L 133, blz. 66).

2 Dit verzoek is ingediend in het kader van drie gedingen tussen Lexitor sp. z o.o. en, respectievelijk, Spółdzielcza Kasa Oszczędnościowo – Kredytowa im. Franciszka Stefczyka (hierna: „SKOK”), Santander Consumer Bank S.A. (hierna: „Santander Consumer Bank”) en mBank S.A. (hierna: „mBank”) over de verlaging van de totale kosten van consumentenkredietovereenkomsten vanwege een vervroegde aflossing ervan.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Richtlijn 87/102

3 Artikel 8 van richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (PB 1987, L 42, blz. 48), die met ingang van 11 juni 2010 is ingetrokken en vervangen door richtlijn 2008/48, bepaalde:

„De consument heeft het recht vervroegd aan zijn verplichtingen uit hoofde van een kredietovereenkomst te voldoen. In dit geval heeft de consument overeenkomstig de door de lidstaten vastgestelde bepalingen recht op een billijke vermindering van de totale kosten van het krediet.”

Richtlijn 2008/48

4 De overwegingen 7, 9 en 39 van richtlijn 2008/48 luiden:

„(7) Teneinde de totstandkoming van een goed functionerende interne markt voor consumentenkrediet te vergemakkelijken, moet op een aantal kerngebieden een geharmoniseerd communautair kader worden geschapen. Met toekomstgerichte communautaire voorschriften die aan toekomstige kredietvormen kunnen worden aangepast en die de lidstaten de nodige speelruimte laten bij de omzetting daarvan, dient, met het oog op de gestage ontwikkeling van de markt voor consumentenkrediet en de toenemende mobiliteit van de Europese burger, een bijdrage te worden geleverd aan een modern consumentenkrediet.

[...]

(9) Volledige harmonisatie is nodig om te waarborgen dat alle consumenten in de Gemeenschap een hoog en gelijkwaardig niveau van bescherming van hun belangen genieten en om een echte interne markt te creëren. [...]

[...]

(39) De consument moet de mogelijkheid krijgen om voor het verstrijken van de in de kredietovereenkomst gestelde termijn aan zijn verplichtingen te voldoen. Bij vervroegde gedeeltelijke of gehele aflossing moet de kredietgever het recht hebben op vergoeding van de kosten die rechtstreeks uit de vervroegde aflossing voortvloeien, waarbij ook wordt gekeken naar de daaruit voortvloeiende besparingen van de kredietgever. Bij de vaststelling van de berekeningsmethode van de vergoeding moet echter een aantal beginselen worden nageleefd. De berekening van de vergoeding voor de kredietgever moet al in de precontractuele fase en in ieder geval tijdens de uitvoering van de kredietovereenkomst transparant en begrijpelijk zijn voor de consument. Bovendien moet de berekeningsmethode voor de kredietgevers eenvoudig te hanteren zijn en de verantwoordelijke autoriteiten moeten gemakkelijk toezicht kunnen houden op de vergoeding. [...]”

5 Artikel 3 van deze richtlijn bepaalt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) ,consument’: een natuurlijk persoon die bij transacties in de zin van deze richtlijn handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten vallen;

[...]

g) ‚totale kosten van het krediet voor de consument’: alle kosten, met inbegrip van rente, commissielonen, belastingen en vergoedingen van welke aard ook, die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van notariskosten; dit omvat ook de kosten in verband met nevendiensten met betrekking tot de kredietovereenkomst, met name verzekeringspremies, indien, daarenboven, het sluiten van een dienstencontract verplicht is om het krediet, in voorkomend geval op de geadverteerde voorwaarden, te verkrijgen;

[...]”

6 In artikel 16 van deze richtlijn, met als opschrift „Vervroegde aflossing”, is bepaald:

„1. De consument heeft het recht om zich te allen tijde volledig of gedeeltelijk van zijn verplichtingen op grond van een kredietovereenkomst te kwijten. In dat geval heeft hij recht op een verlaging van de totale kredietkosten, bestaande uit de interesten en de kosten gedurende de resterende duur van de overeenkomst.

2. De kredietgever heeft in geval van een vervroegde aflossing recht op een billijke en objectief gegronde vergoeding voor eventuele kosten die rechtstreeks verband houden met de vervroegde aflossing, mits de vervroegde aflossing valt in een termijn waarvoor een vaste debetrentevoet geldt.

Dergelijke vergoeding mag niet hoger zijn dan 1 % van het vervroegd afgeloste kredietbedrag, indien de termijn tussen de vervroegde aflossing en het overeengekomen einde van de kredietovereenkomst meer bedraagt dan één jaar. Indien de termijn niet meer bedraagt dan één jaar, mag de vergoeding ten hoogste 0,5 % van het vervroegd afgeloste kredietbedrag bedragen.

3. Er wordt geen vergoeding voor vervroegde aflossing aangerekend indien:

a) de aflossing heeft plaatsgevonden uit hoofde van een verzekeringscontract dat bedoeld is om een kredietaflossingsgarantie te bieden;

b) in geval van een geoorloofde debetstand op een rekening, of

c) indien de aflossing valt in een termijn waarvoor geen vaste debetrente geldt.

4. De lidstaten kunnen bepalen dat:

a) de kredietgever deze vergoeding alleen mag aanrekenen indien het bedrag van de vervroegde aflossing een in de nationale wetgeving vastgestelde drempel overschrijdt. Deze drempel bedraagt maximaal 10 000 EUR over een periode van twaalf maanden;

b) de kredietgever uitzonderlijk een hogere vergoeding kan vorderen indien hij kan bewijzen dat het door de vervroegde aflossing geleden verlies hoger is dan het krachtens lid 2 bepaalde bedrag.

Indien de door de kredietgever gevorderde vergoeding hoger is dan het werkelijk geleden verlies, kan de consument een overeenkomstige vermindering vorderen.

In dat geval bestaat het verlies in het verschil tussen de oorspronkelijk overeengekomen rentevoet en de rentevoet waaraan de kredietgever een lening kan verstrekken ten belope van het vervroegd afgeloste bedrag op de markt op het ogenblik van de vervroegde aflossing; bij de bepaling van het verlies wordt tevens rekening gehouden met de administratieve kosten ten gevolge van de vervroegde aflossing.

5. Een vergoeding mag niet hoger zijn dan het rentebedrag dat de consument zou hebben betaald gedurende de termijn tussen de vervroegde aflossing en de overeengekomen datum waarop de kredietovereenkomst eindigt.”

7 Artikel 22 van diezelfde richtlijn, „Harmonisatie en dwingend karakter van de richtlijn”, bepaalt:

„1. In zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, mogen de lidstaten geen bepalingen handhaven of invoeren in hun nationale wetgeving die afwijken van die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld.

[...]

3. De lidstaten dragen er tevens zorg voor dat de bepalingen die zij ter uitvoering van deze richtlijn vaststellen, niet kunnen worden omzeild door overeenkomsten een bijzondere vorm te geven, met name door kredietopnemingen of kredietovereenkomsten die onder deze richtlijn vallen op te nemen in kredietovereenkomsten die, door de aard of het doel ervan, buiten de werkingssfeer ervan zouden kunnen vallen.”

Nationaal recht

8 Bij de ustawa o kredycie konsumenckim (wet op het consumentenkrediet) van 12 mei 2011 (Dz. U. nr. 126, volgnr. 715), in de op de zaken in het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „wet op het consumentenkrediet”), wordt richtlijn 2008/48 omgezet in Pools recht.

9 Volgens artikel 5, punt 6, van die wet moet onder het begrip „totale kredietkosten” worden verstaan: alle kosten die de consument moet betalen in het kader van de kredietovereenkomst, in het bijzonder de rente, kosten, commissielonen, belastingen en marges die de kredietgever bekend zijn, alsook kosten in verband met nevendiensten, met name verzekeringspremies, indien de betaling daarvan noodzakelijk is om het krediet volgens de geadverteerde voorwaarden te verkrijgen, met uitzondering van de door de consument te betalen notariskosten.

10 Overeenkomstig artikel 49, lid 1, van die wet worden in het geval van een totale aflossing van het krediet vóór de in de overeenkomst vastgestelde einddatum de totale kredietkosten verlaagd met de kosten die betrekking hebben op de periode waarmee de looptijd van de overeenkomst is ingekort, ook wanneer de consument deze kosten vóór de aflossing heeft betaald.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

11 De drie zaken in het hoofdgeding, die de verwijzende rechter heeft gevoegd, spruiten voort uit consumentenkredietovereenkomsten tussen een consument in de zin van artikel 3, onder a), van richtlijn 2008/48 en, respectievelijk, SKOK, Santander Consumer Bank en mBank. Elke kredietovereenkomst voorzag in de betaling aan de betrokken bank van een commissieloon waarvan het bedrag niet afhing van de duur van de overeenkomst, te weten, respectievelijk, 1 591,35 Poolse zloty (PLN) (ongeveer 380 EUR), 4 845 PLN (ongeveer 1 150 EUR) en 3 070,40 PLN (ongeveer 730 EUR).

12 Na vervroegde aflossing van hun krediet hebben de consumenten aan Lexitor, een vennootschap naar Pools recht die aan consumenten juridische diensten aanbiedt, de schuldvorderingen gecedeerd die zij bezaten op bankinstellingen als gevolg van de vervroegde aflossing.

13 Vervolgens heeft Lexitor, in haar hoedanigheid van cessionaris van de vorderingen aan SKOK, Santander Consumer Bank en mBank verzocht om terugbetaling van een deel van de door de consumenten betaalde commissielonen, vermeerderd met vertragingsrente.

14 Aangezien de kredietinstellingen niet aan haar verzoeken hebben voldaan, heeft Lexitor op 8 januari 2018, 29 december 2017 en 26 februari 2018, bij de verwijzende rechter drie vorderingen aanhangig gemaakt teneinde respectievelijk Santander Consumer Bank, SKOK en mBank te doen veroordelen tot betaling van een deel van die commissielonen, overeenkomend met de resterende looptijd van de kredietovereenkomsten, en vertragingsrente.

15 Verweersters in het hoofdgeding hebben verzet gedaan tegen de betalingsbevelen van de verwijzende rechter.

16 De verwijzende rechter vraagt zich af of het recht van de consument op verlaging van de totale kredietkosten in geval van vervroegde aflossing van het krediet, bedoeld in artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/48, in een situatie als die in het hoofdgeding eveneens betrekking heeft op de kosten die niet afhangen van de duur van de overeenkomst. In dit verband benadrukt zij dat sommige Poolse rechterlijke instanties deze vraag ontkennend hebben beantwoord op grond van de wet op het consumentenkrediet, maar een andere rechter bevestigend heeft geantwoord op basis van een uitlegging van die wet in het licht van artikel 16 van deze richtlijn.

17 De verwijzende rechter is van oordeel dat dit artikel aldus moet worden uitgelegd dat de verlaging van de totale kredietkosten ook de kosten omvat die niet afhangen van de duur van de overeenkomst. Volgens hem maakt deze uitlegging het mogelijk de belangen van de consument te beschermen en het evenwicht tussen de partijen te waarborgen. De kredietgever kan het terugbetaalde bedrag in geval van vervroegde aflossing hergebruiken om een nieuw krediet te verstrekken en aldus aanspraak maken op een nieuw commissieloon. Bovendien bestaat het risico dat de omgekeerde oplossing tot een praktijk leidt waarbij de kredietgevers enkel kosten zouden toepassen die formeel onafhankelijk zijn van de duur van de overeenkomst om ervoor te zorgen dat die kosten niet betrokken worden in verlaging van de totale kredietkosten.

18 In die omstandigheden heeft de Sąd Rejonowy Lublin-Wschód w Lublinie z siedzibą w Świdniku (rechter in eerste aanleg Lublin-Wschód, Lublin, zittingsplaats Świdnik, Polen) besloten de behandeling van de zaak te schorsen en aan het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

„Moet artikel 16, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 3, onder g), van richtlijn [2008/48] aldus worden uitgelegd dat een consument die zich vervroegd van zijn verplichtingen op grond van een kredietovereenkomst kwijt, recht heeft op verlaging van de totale kredietkosten, waaronder begrepen de kosten die niet afhankelijk zijn van de duur van deze kredietovereenkomst?”

19 De verwijzende rechter heeft ook verzocht om versnelde behandeling van de zaak overeenkomstig artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof. Dit verzoek is bij beschikking van de president van het Hof van 17 september 2018, Lexitor (C‑383/18, niet gepubliceerd, EU:C:2018:769), afgewezen.

Beantwoording van de prejudiciële vraag

20 Om te beginnen dient te worden gepreciseerd dat de omstandigheid dat de zaken in het hoofdgeding alleen tussen verkopers worden gevoerd, niet in de weg staat aan de toepassing van richtlijn 2008/48. Zoals de advocaat-generaal in punt 24 van zijn conclusie heeft opgemerkt, hangt de werkingssfeer van deze richtlijn immers niet af van de identiteit van de partijen bij het betrokken geschil, maar van de hoedanigheid van de partijen bij de kredietovereenkomst. De in de zaken in het hoofdgeding aan de orde zijnde schuldvorderingen zijn in casu ontstaan uit drie consumentenkredietovereenkomsten tussen drie consumenten en de drie verweersters in het hoofdgeding en zijn aan verzoekster in het hoofdgeding gecedeerd na de vervroegde aflossing van die overeenkomsten.

21 Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/48 aldus moet worden uitgelegd dat het recht op verlaging van de totale kredietkosten in geval van een vervroegde aflossing van dit krediet ook de kosten omvat die niet afhangen van de duur van de overeenkomst.

22 Artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/48, gelezen in het licht van overweging 39 ervan, voorziet in het recht van de consument op vervroegde aflossing van het krediet en op verlaging van de totale kredietkosten, bestaande uit de interesten en de kosten gedurende de resterende duur van de overeenkomst.

23 Het begrip „totale kredietkosten” wordt in artikel 3, onder g), van die richtlijn omschreven als alle kosten, met inbegrip van rente, commissielonen, belastingen en vergoedingen van welke aard ook, die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van notariskosten. Deze omschrijving bevat dus geen beperking in verband met de duur van de betrokken kredietovereenkomst.

24 Zoals met name blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing en zowel uit de door verweersters in het hoofdgeding als door de andere belanghebbende partijen in de onderhavige zaak ingediende opmerkingen kan de verwijzing naar de „resterende duur van de overeenkomst” in artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/48 aldus worden uitgelegd dat zij kan betekenen dat de met de verlaging van de totale kredietkosten bedoelde kosten beperkt zijn tot de kosten die objectief gezien afhankelijk zijn van de duur van de overeenkomst of tot de kosten die door de kredietgever worden voorgesteld als kosten die betrekking hebben op een bepaalde stap in de sluiting of de uitvoering van de overeenkomst, maar ook dat een dergelijke verlaging moet worden berekend door alle kosten die de consument heeft gemaakt in aanmerking te nemen en vervolgens het bedrag ervan evenredig met de resterende duur van de overeenkomst te verlagen.

25 Een vergelijkende analyse van de verschillende taalversies van artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/48 maakt het niet mogelijk de exacte omvang te bepalen van de verlaging van de totale kredietkosten waarin het voorziet. Enerzijds suggereren de Nederlandse, de Poolse en de Roemeense taalversie van deze bepaling immers een aan de resterende duur van de overeenkomst verbonden kostenverlaging („een verlaging van de totale kredietkosten, bestaande uit de interesten en de kosten gedurende de resterende duur van de overeenkomst”, „obniżki całkowitego kosztu kredytu, na którą składają się odsetki i koszty przypadające na pozostały okres obowiązywania umowy” en „o reducere a costului total al creditului, care constă în dobânda și în costurile aferente duratei restante a contractului”). Anderzijds worden de Duitse en de Engelse taalversie van deze bepaling gekenmerkt door een zekere dubbelzinnigheid en suggereren zij dat de aan die periode verbonden kosten dienen als aanduiding voor de berekening van de verlaging („das Recht auf Ermäßigung der Gesamtkosten des Kredits, die sich nach den Zinsen und den Kosten für die verbleibende Laufzeit des Vertrags richtet” en „reduction consisting of the interest and the costs for the remaining duration of the contract”). De Italiaanse taalversie van die bepaling verwijst, net als de Franse, naar interesten en kosten die „verschuldigd” zijn („dovuti”, „dus”) voor de resterende duur van de overeenkomst. Ten slotte vereist de Spaanse versie van artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/48 een verlaging die de kosten die overeenkomen met de resterende duur van de overeenkomst omvat („una reducción del coste total del crédito, que comprende los intereses y costes correspondientes a la duración del contrato que quede por transcurrir”).

26 Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet bij de uitlegging van deze bepaling niettemin niet enkel rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (zie in die zin arrest van 10 juli 2019, Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände, C‑649/17, EU:C:2019:576, punt 37).

27 Wat de context betreft, zij eraan herinnerd dat artikel 8 van richtlijn 87/102, die is ingetrokken en vervangen door richtlijn 2008/48, bepaalde dat de consument „overeenkomstig de door de lidstaten vastgestelde bepalingen recht [heeft] op een billijke vermindering van de totale kosten van het krediet”.

28 Derhalve moet worden vastgesteld dat artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/48 het recht van de consument op verlaging van de kredietkosten in geval van vervroegde aflossing heeft geconcretiseerd door het algemene begrip „billijke vermindering” te vervangen door het meer precieze „verlaging van de totale kredietkosten” en door daaraan toe te voegen dat deze verlaging betrekking moet hebben op de „interesten en kosten”.

29 De doelstelling van richtlijn 2008/48 is volgens vaste rechtspraak van het Hof een hoge bescherming waarborgen voor de consument (zie in die zin arrest van 6 juni 2019, Schyns, C‑58/18, EU:C:2019:467, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Dit beschermingsstelsel berust op de gedachte dat de consument zich tegenover de verkoper in een zwakke onderhandelingspositie bevindt en over minder informatie dan de verkoper beschikt (zie in die zin arrest van 21 april 2016, Radlinger en Radlingerová, C‑377/14, EU:C:2016:283, punt 63).

30 Om deze bescherming te kunnen garanderen, verplicht artikel 22, lid 3, van richtlijn 2008/48 de lidstaten ervoor te zorgen dat de bepalingen die zij ter uitvoering van deze richtlijn vaststellen, niet kunnen worden omzeild door overeenkomsten een bijzondere vorm te geven.

31 De doeltreffendheid van het recht van de consument op verlaging van de totale kredietkosten zou echter worden afgezwakt als de verlaging ervan kon worden beperkt tot alleen de door de kredietgever als afhankelijk van de duur van de overeenkomst voorgestelde kosten, aangezien de kosten en de verdeling daarvan eenzijdig door de bank worden vastgesteld en de in rekening gebrachte kosten een zekere winstmarge kunnen inhouden, zoals de advocaat-generaal in punt 54 van zijn conclusie heeft opgemerkt.

32 Zoals de verwijzende rechter opmerkt, kan voorts de beperking van de mogelijkheid tot verlaging van de totale kredietkosten tot alleen de kosten die uitdrukkelijk zijn verbonden aan de duur van de overeenkomst het gevaar met zich brengen dat de consument bij het sluiten van de kredietovereenkomst hogere eenmalige bedragen moet betalen, daar de kredietgever geneigd kan zijn om de kosten die afhankelijk zijn van de duur van de overeenkomst tot een minimum te beperken.

33 Zoals de advocaat-generaal in de punten 53 en 55 van zijn conclusie heeft benadrukt, maakt de speelruimte waarover de kredietinstellingen beschikken bij hun facturatie en hun interne organisatie het in de praktijk bovendien zeer moeilijk voor een consument of een rechter om vast te stellen welke kosten objectief gezien verbonden zijn met de duur van de overeenkomst.

34 Hieraan moet worden toegevoegd dat de kredietgever niet op onevenredige wijze kan worden benadeeld door het opnemen, in de verlaging van de totale kredietkosten, van kosten die niet afhangen van de duur van de overeenkomst. Er zij immers aan herinnerd dat de belangen van laatstgenoemde in aanmerking worden genomen door artikel 16, lid 2, van richtlijn 2008/48, dat ten behoeve van de kredietgever voorziet in het recht op een vergoeding voor eventuele kosten die rechtstreeks verband houden met de vervroegde aflossing, en voorts door artikel 16, lid 4, van deze richtlijn, dat de lidstaten een extra mogelijkheid biedt om ervoor te zorgen dat de schadeloosstelling wordt aangepast aan de omstandigheden van het krediet en de markt teneinde de belangen van de kredietgever te beschermen.

35 Ten slotte moet erop worden gewezen dat de kredietgever het geleende bedrag in het geval van vervroegde aflossing van het krediet eerder terugkrijgt, wat impliceert dat het dan beschikbaar is voor een eventuele nieuwe kredietovereenkomst.

36 Gelet op het voorgaande dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/48 aldus moet worden uitgelegd dat het recht van de consument op verlaging van de totale kredietkosten in geval van een vervroegde aflossing van het krediet alle de consument aangerekende kosten omvat.

Kosten

37 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat het recht van de consument op verlaging van de totale kredietkosten in geval van een vervroegde aflossing van het krediet alle de consument aangerekende kosten omvat.

ondertekeningen


* Procestaal: Pools.