Home

Zaak C-176/17: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 september 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Siemianowicach Śląskich — Polen) — Profi Credit Polska S.A. w Bielsku Białej/Mariusz Wawrzosek (Prejudiciële verwijzing — Consumentenbescherming — Richtlijn 93/13/EG — Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten — Richtlijn 2008/48/EG — Betalingsbevelprocedure op basis van een orderbriefje tot zekerheid van uit een consumentenkredietovereenkomst voortvloeiende verplichtingen)

Zaak C-176/17: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 september 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Siemianowicach Śląskich — Polen) — Profi Credit Polska S.A. w Bielsku Białej/Mariusz Wawrzosek (Prejudiciële verwijzing — Consumentenbescherming — Richtlijn 93/13/EG — Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten — Richtlijn 2008/48/EG — Betalingsbevelprocedure op basis van een orderbriefje tot zekerheid van uit een consumentenkredietovereenkomst voortvloeiende verplichtingen)

12.11.2018

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 408/20


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 september 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Rejonowy w Siemianowicach Śląskich — Polen) — Profi Credit Polska S.A. w Bielsku Białej/Mariusz Wawrzosek

(Zaak C-176/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Consumentenbescherming - Richtlijn 93/13/EG - Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten - Richtlijn 2008/48/EG - Betalingsbevelprocedure op basis van een orderbriefje tot zekerheid van uit een consumentenkredietovereenkomst voortvloeiende verplichtingen))

(2018/C 408/24)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Rejonowy w Siemianowicach Śląskich

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Profi Credit Polska S.A. w Bielsku Białej

Verwerende partij: Mariusz Wawrzosek

Dictum

Artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die het mogelijk maakt om een betalingsbevel uit te vaardigen op grond van een naar zijn vorm rechtsgeldig orderbriefje, dat als zekerheid dient voor een uit een consumentenkredietovereenkomst voortvloeiende vordering, wanneer het voor de ter uitvaardiging van een betalingsbevel aangezochte rechter niet mogelijk is om het eventueel oneerlijke karakter van de bedingen van deze overeenkomst te beoordelen, aangezien de modaliteiten voor de uitoefening van het recht om verzet aan te tekenen tegen een dergelijk bevel niet kunnen garanderen dat de rechten die de consument aan deze richtlijn ontleent, worden geëerbiedigd.