Home

Beschikking van de vicepresident van het Hof van 2 maart 2016.#Evonik Degussa GmbH tegen Europese Commissie.#Kort geding – Hogere voorziening – Administratieve procedure – Bekendmaking van een besluit houdende vaststelling van een onrechtmatige mededingingsregeling op de Europese markt van waterstofperoxide en perboraat – Besluit van de Commissie houdende afwijzing van een verzoek om vertrouwelijke behandeling van bepaalde informatie die is opgenomen in de beschikking houdende vaststelling van die mededingingsregeling – Mededeling inzake medewerking – Arrest van het Gerecht van de Europese Unie houdende afwijzing van het tegen voornoemd besluit ingestelde beroep tot nietigverklaring – Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van dat besluit – Fumus boni juris – Spoedeisendheid – Belangenafweging.#Zaak C-162/15 P-R.

Beschikking van de vicepresident van het Hof van 2 maart 2016.#Evonik Degussa GmbH tegen Europese Commissie.#Kort geding – Hogere voorziening – Administratieve procedure – Bekendmaking van een besluit houdende vaststelling van een onrechtmatige mededingingsregeling op de Europese markt van waterstofperoxide en perboraat – Besluit van de Commissie houdende afwijzing van een verzoek om vertrouwelijke behandeling van bepaalde informatie die is opgenomen in de beschikking houdende vaststelling van die mededingingsregeling – Mededeling inzake medewerking – Arrest van het Gerecht van de Europese Unie houdende afwijzing van het tegen voornoemd besluit ingestelde beroep tot nietigverklaring – Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van dat besluit – Fumus boni juris – Spoedeisendheid – Belangenafweging.#Zaak C-162/15 P-R.

Zaak C‑162/15 P‑R

Evonik Degussa GmbH

tegen

Europese Commissie

„Kort geding — Hogere voorziening — Administratieve procedure — Bekendmaking van een besluit houdende vaststelling van een onrechtmatige mededingingsregeling op de Europese markt van waterstofperoxide en perboraat — Besluit van de Commissie houdende afwijzing van een verzoek om vertrouwelijke behandeling van bepaalde informatie die is opgenomen in de beschikking houdende vaststelling van die mededingingsregeling — Mededeling inzake medewerking — Arrest van het Gerecht van de Europese Unie houdende afwijzing van het tegen voornoemd besluit ingestelde beroep tot nietigverklaring — Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van dat besluit — Fumus boni juris — Spoedeisendheid — Belangenafweging”

Samenvatting – Beschikking van de vicepresident van het Hof van 2 maart 2016

  1. Kort geding — Opschorting van tenuitvoerlegging — Voorlopige maatregelen — Voorwaarden voor toekenning — Fumus boni juris — Spoedeisendheid — Ernstige en onherstelbare schade — Cumulatieve voorwaarden — Afweging van alle betrokken belangen

    (Art. 278 VWEU en 279 VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 160, lid 3)

  2. Kort geding — Opschorting van tenuitvoerlegging — Arrest van het Gerecht waartegen hogere voorziening is ingesteld — Opschorting van tenuitvoerlegging van het besluit waartegen tevergeefs beroep bij het Gerecht is ingesteld — Voorwaarden — Fumus boni juris — Omvang van de op de verzoeker rustende bewijslast

    (Art. 278 VWEU en 279 VWEU)

  3. Kort geding — Opschorting van tenuitvoerlegging — Voorwaarden voor toekenning — Fumus boni juris — Onderzoek prima facie van de middelen die zijn aangevoerd ter ondersteuning van het beroep in de hoofdzaak — Middelen die niet op het eerste gezicht ongegrond zijn — Strekking — Ingewikkelde juridische kwestie — Vertrouwelijkheid van informatie betreffende een inbreuk op de mededingingsregels die door het Hof nog niet is onderzocht — Daaronder begrepen

    (Art. 278 VWEU, 279 VWEU en 339 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 7)

  4. Mededinging — Administratieve procedure — Besluit van de Commissie waarbij een inbreuk wordt vastgesteld — Bekendmaking van een niet-vertrouwelijke versie waarin informatie is opgenomen die vrijwillig aan de Commissie is verstrekt om in aanmerking te komen voor de clementieregeling — Situatie die in functioneel opzicht vergelijkbaar is met die waarin toegang tot de documenten wordt verleend — Relevantie van de overwegingen betreffende de toegang tot de stukken

    (Art. 101 VWEU, 278 VWEU, 279 VWEU en 339 VWEU; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 30; verordening nr. 773/2004 van de Commissie)

  5. Kort geding — Opschorting van tenuitvoerlegging — Voorlopige maatregelen — Voorwaarden voor toekenning — Fumus boni juris — Onderzoek prima facie van de middelen die zijn aangevoerd ter ondersteuning van het beroep in de hoofdzaak — Vertrouwelijkheid van informatie betreffende een inbreuk op de mededingingsregels die door het Hof nog niet is onderzocht — Middel dat prima facie niet ongegrond is

    (Art. 101 VWEU, 278 VWEU, 279 VWEU en 339 VWEU; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 2; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 30; verordening nr. 773/2004 van de Commissie, art. 16, lid 1; mededelingen van de Commissie 2002/C 45/03, punten 31, 32 en 33, 2006/C 298/11, punten 39 en 40, en 2015/C 256/01, punt 35 bis)

  6. Mededinging — Administratieve procedure — Besluit van de Commissie waarbij een inbreuk wordt vastgesteld — Bekendmaking van informatie die door een onderneming die aan de inbreuk heeft deelgenomen, vrijwillig aan de Commissie is verstrekt om in aanmerking te komen voor de clementieregeling — Beoordelingsbevoegdheid van de Commissie — Mededelingen inzake medewerking — Zelfbeperking van haar beoordelingsbevoegdheid — Omvang

    (Art. 101 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 30; mededelingen van de Commissie 2002/C 45/03 en 2006/C 298/11)

  7. Kort geding — Opschorting van tenuitvoerlegging — Voorlopige maatregelen — Voorwaarden voor toekenning — Ernstige en onherstelbare schade — Financiële schade — Schade die niet kan worden begroot — Schade die niet kan worden hersteld via een beroep tot schadevergoeding — Onherstelbaarheid

    (Art. 278 VWEU, 279 VWEU en 339 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 7; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 2)

  8. Kort geding — Opschorting van tenuitvoerlegging — Voorwaarden voor toekenning — Afweging van alle betrokken belangen — Opschorting van tenuitvoerlegging van een besluit van de Commissie betreffende de vertrouwelijke behandeling van informatie die is opgenomen in een beschikking houdende vaststelling van een inbreuk op de mededingingsregels — Noodzaak van handhaving van de nuttige werking van de beslissing van het Hof in het hoofdberoep

    (Art. 278 VWEU, 279 VWEU en 339 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 7; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 30)

  1. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 21)

  2. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 22‑25)

  3. In geschillen betreffende de voorlopige bescherming van beweerdelijk vertrouwelijke informatie kan de rechter in kort geding in beginsel slechts concluderen dat er geen sprake is van een fumus boni juris wanneer de betrokken informatie overduidelijk niet vertrouwelijk is, omdat hij anders voorbij zou gaan aan het intrinsiek accessoire en voorlopige karakter van de procedure in kort geding. Dat is niet het geval wanneer het om een ingewikkelde juridische kwestie gaat waarvan de oplossing niet bij voorbaat vaststaat en die is gerezen in het kader van een ruimer geding dat een hogere voorziening omvat strekkende tot vernietiging van het arrest van het Gerecht waarbij de vertrouwelijke behandeling van de betrokken informatie is geweigerd, en waarin het Hof zich nog niet heeft uitgesproken over de vraag betreffende de criteria die in aanmerking dienen te worden genomen om te bepalen of een gegeven inlichting een zakengeheim is, en evenmin over de vraag betreffende de beweerdelijk vertrouwelijke aard van de betrokken gegevens.

    (cf. punten 29, 47, 48)

  4. De openbaarmaking van informatie overeenkomstig artikel 30 van verordening nr. 1/2003 en het recht van toegang tot documenten krachtens verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, verschillen rechtens. Voor zover de betwiste openbaarmaking uittreksels uit documenten betreft, impliceert deze evenwel noodzakelijkerwijs dat derden kennis krijgen van de betrokken gegevens, waarvan de vertrouwelijkheid dus niet langer wordt beschermd.

    Wanneer een onderneming die de Commissie informatie over een inbreuk op de mededingingsregels van de Unie heeft meegedeeld overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken, de bevoegdheid van de Commissie betwist om uittreksels van deze informatie te bekend te maken, is het weliswaar juist dat de overwegingen betreffende de toegang tot de stukken volgens verordening nr. 1049/2001 niet rechtstreeks toepasselijk zijn, maar kan niet worden uitgesloten dat relevant zijn de met betrekking tot deze verordening verrichte beoordelingen volgens welke de Commissie ervan mag uitgaan dat de openbaarmaking van de documenten die zijn opgenomen in een dossier betreffende een procedure tot toepassing van artikel 101 VWEU, in beginsel afbreuk doet aan de bescherming van de commerciële belangen van de ondernemingen die bij een dergelijke procedure betrokken zijn. Bijgevolg is het niet uitgesloten dat wordt geoordeeld dat een veralgemeende toegang tot die documenten het evenwicht in gevaar kan brengen dat de Uniewetgever in verordening nr. 1/2003 en in verordening nr. 773/2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 101 en 102 VWEU heeft willen verzekeren tussen de verplichting voor de betrokken ondernemingen om de Commissie mogelijkerwijs gevoelige commerciële informatie mee te delen teneinde deze in staat te stellen het bestaan van een mededingingsregeling op het spoor te komen en te beoordelen of deze verenigbaar is met artikel 101 VWEU enerzijds, en het waarborgen van een grotere bescherming van de aldus aan de Commissie verstrekte informatie op grond van de geheimhoudingsplicht en het zakengeheim anderzijds.

    Het lijkt niet zonder meer te kunnen uitgesloten dat de openbaarmaking van uittreksels uit de betrokken documenten in de niet-vertrouwelijke versie van een beschikking houdende vaststelling van een inbreuk op de mededingingsregels niet dezelfde effecten kan sorteren, voor zover dit in wezen zou neerkomen op een veralgemeende – weliswaar gedeeltelijke – toegang tot die documenten.

    Indien dit het geval is, gaat het er niet om een particulier in staat te stellen zich te beroepen op een vermoeden dat alleen aan de Commissie toekomt, maar om de erkenning dat met betrekking tot een soortgelijke situatie toepassing naar analogie kan worden gemaakt van de overwegingen waarop dit vermoeden is gebaseerd, en eventueel op die overwegingen een spiegelvermoeden te baseren volgens hetwelk de betrokken ondernemingen in beginsel mogen verwachten dat, behoudens wanneer dit vermoeden kan worden weerlegd, de in het kader van een clementieregeling verstrekte informatie onder de geheimhoudingsplicht valt.

    (cf. punten 50, 52‑55)

  5. Om te bepalen of de voorwaarde inzake de fumus boni juris vervuld is in het kader van het onderzoek van een vordering in kort geding tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een besluit van de Commissie houdende afwijzing van een door de verzoekende partij in kort geding ingediend verzoek om vertrouwelijke behandeling, moet worden geoordeeld dat het vertrouwelijke karakter van informatie die met betrekking tot een inbreuk op de mededingingsregels van de Unie aan de Commissie is meegedeeld overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken, niet kennelijk ontbreekt wanneer sprake is van bepaalde elementen die de wijze waarop de Commissie bepaalde vertrouwelijke gegevens heeft behandeld, ter discussie stellen.

    Ten eerste is in dit verband het maken van een onderscheid tussen de documenten die een onderneming volgens de mededeling inzake medewerking aan de Commissie heeft overgelegd, en de informatie die daarin is opgenomen, en niet tussen deze documenten en de feitelijke vaststellingen van de Commissie die op de inhoud daarvan zijn gebaseerd, niet zonder meer gerechtvaardigd, inzonderheid wanneer de informatie waarover het gaat, als uittreksel uit die documenten is weergegeven. De door de geheimhoudingsplicht geboden bescherming heeft immers betrekking op informatie die voor bescherming in aanmerking komt, en krijgt concreet gestalte door het verbod om derden de drager waarop die informatie is opgeslagen, zoals een document, ter beschikking te stellen.

    Ten tweede kan, indien een dergelijk onderscheid tussen de betrokken documenten en de informatie die daarin is opgenomen, als ongegrond moet worden beschouwd, niet worden uitgesloten dat uittreksels uit vertrouwelijke documenten op dezelfde wijze moeten worden behandeld als die documenten zelf, met name zoals wordt voorgeschreven door de mededelingen inzake medewerking, volgens welke openbaarmaking aan het publiek van dergelijke documenten afbreuk zou doen aan bepaalde publieke en particuliere belangen, zelfs nadat de beschikking is vastgesteld, en waarin de Commissie de redenen om de vertrouwelijkheid van documenten te handhaven, uitdrukkelijk heeft uitgebreid tot de belangen die worden beschermd door artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, daaronder begrepen de commerciële belangen waarvan sprake is in lid 2, eerste streepje, van dat artikel.

    Ten derde lijkt de omstandigheid dat deze mededelingen preciseren dat het feit dat immuniteit tegen of vermindering van geldboeten wordt verleend, een onderneming niet beschermt tegen de civielrechtelijke gevolgen van haar deelname aan een inbreuk op de mededingingsregels, op zich niet te volstaan om uit te sluiten dat de betrokken ondernemingen mogen verwachten dat de documenten in kwestie vertrouwelijk zullen worden behandeld.

    Hieruit volgt dat niet zonder meer kan worden uitgesloten dat een onderneming mag verwachten dat de Commissie de betrokken documenten niet – geheel of gedeeltelijk – openbaar maakt door deze aan derden mee te delen of in de vorm van uittreksels bekend te maken in de niet-vertrouwelijke versie van de beschikking houdende vaststelling van een inbreuk op artikel 101 VWEU.

    Gesteld al dat de Commissie volgens artikel 30 van verordening nr. 1/2003 de litigieuze informatie daadwerkelijk mocht bekendmaken, kan hoe dan ook evenmin worden uitgesloten dat – ook al heeft zij geen toezeggingen gedaan die bij de ondernemingen een gewettigd vertrouwen kon wekken – van haar verlangd wordt dat zij klare en nauwkeurige aanwijzingen verstrekt betreffende haar beslissingspraktijk en dat, indien dat niet het geval is, de eventuele verduidelijking van onduidelijke regels niet ten koste van de justitiabele en van een behoorlijk bestuur geschiedt, maar veeleer door nieuwe regels vast te stellen die voor toekomstige gevallen gelden en die voldoende duidelijk zijn. Dat geldt te meer wanneer de Commissie al een niet-vertrouwelijke versie van de beschikking houdende vaststelling van een inbreuk op de mededingingsregels heeft bekendgemaakt en zij bij die bekendmaking rekening heeft gehouden met de bezwaren betreffende de vertrouwelijke aard van bepaalde informatie en de meeste gegevens waarvoor de betrokken onderneming om vertrouwelijke behandeling had gevraagd, niet openbaar heeft gemaakt.

    (cf. punten 57‑59, 61, 62, 64‑66)

  6. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 60)

  7. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 82, 86, 87, 92‑95)

  8. Wanneer het Hof in het kader van een hogere voorziening tot vernietiging van een arrest van het Gerecht houdende verwerping van een beroep tot nietigverklaring van een besluit van de Commissie waarbij ook een verzoek om vertrouwelijke behandeling dat door de verzoekende partij in deze procedures en in de procedure in kort geding was ingediend, is afgewezen, dient te beslissen of dat arrest moet worden vernietigd en – in voorkomend geval – het litigieuze besluit nietig moet worden verklaard, met name wegens schending van de geheimhoudingsplicht waarop de voormelde verzoekende partij zich kan beroepen, zou een arrest houdende vernietiging kennelijk elke nuttige werking missen indien het verzoek in kort geding waarbij opschorting van tenuitvoerlegging van dat besluit van de Commissie wordt gevorderd, wordt afgewezen en de Commissie de litigieuze informatie dus onmiddellijk zou kunnen bekendmaken zonder te moeten wachten op het arrest van het Hof. Door het enkele feit van de bekendmaking ervan verliest deze informatie immers op onomkeerbare wijze de bescherming van de geheimhoudingsplicht, zodat de afwijzing van het verzoek in kort geding de facto zou vooruitlopen op de toekomstige beslissing ten gronde betreffende de vordering tot vernietiging van het bestreden arrest en tot nietigverklaring van het litigieuze besluit.

    Indien wordt geoordeeld dat er sprake is van een toereikende fumus boni juris om de gevorderde voorlopige maatregelen toe te kennen, kan deze beoordeling bovendien niet worden aangevochten bij het afwegen van de betrokken belangen, inzonderheid wanneer andere aspecten van die belangenafweging voor een beslissing ten gunste van de verzoekende partij pleiten. Dat is inzonderheid het geval wanneer het belang van het publiek om zo spoedig mogelijk de redenen van elk optreden van de Commissie te kennen, al grotendeels is geëerbiedigd door de bekendmaking van een niet-vertrouwelijke versie van de beschikking van de Commissie houdende vaststelling van een inbreuk op de mededingingsregels.

    Ten slotte kan het belang van de door de inbreuk benadeelde personen die hun vorderingen alleen op de aan de Commissie overgelegde documenten kunnen baseren, sneller worden gediend in het kader van een verzoek om toegang tot de stukken.

    (cf. punten 104, 105, 107, 108, 112)