Eerste vraag
21
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat, in een situatie als in het hoofdgeding aan de orde, als „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” kan worden aangemerkt de plaats in een lidstaat waar de schade is ingetreden, wanneer die schade uitsluitend bestaat in een financieel verlies dat het rechtstreekse gevolg is van een onrechtmatige gedraging die zich heeft voorgedaan in een andere lidstaat.
22
Voor de beantwoording van deze vraag moet in herinnering worden gebracht dat, aangezien verordening nr. 44/2001 in de plaats is getreden van het Executieverdrag, de door het Hof verstrekte uitlegging met betrekking tot de in dit verdrag neergelegde bepalingen ook geldt voor die van deze verordening, wanneer de bepalingen van deze communautaire instrumenten als gelijkwaardig kunnen worden beschouwd (arresten van
16 juli 2009, Zuid-Chemie, C‑189/08, EU:C:2009:475, punt 18
, en
10 september 2015, Holterman Ferho Exploitatie e.a., C‑47/14, EU:C:2015:574, punt 38
).
23
De in de onderhavige zaak pertinente bepalingen van verordening nr. 44/2001 zijn geformuleerd in nagenoeg gelijke bewoordingen als de bepalingen van het Executieverdrag. Gezien deze gelijkwaardigheid moet overeenkomstig overweging 19 van verordening nr. 44/2001 de continuïteit in de uitlegging van deze twee instrumenten worden verzekerd (arrest van
16 juli 2009, Zuid-Chemie, C‑189/08, EU:C:2009:475, punt 19
).
24
Volgens de rechtspraak van het Hof omvat het begrip „verbintenissen uit onrechtmatige daad” in de zin van artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 elke vordering die ertoe strekt een verweerder aansprakelijk te stellen en die geen verband houdt met een „verbintenis uit overeenkomst” in de zin van artikel 5, punt 1, onder a), van die verordening (arrest van
28 januari 2015, Kolassa, C‑375/13, EU:C:2015:37, punt 44
). In dat verband zal het Hof zich, bij gebreke van gegevens in het verwijzingsarrest die erop wijzen dat er tussen de partijen in het hoofdgeding een overeenkomst bestaat, hetgeen de verwijzende rechter niettemin heeft na te gaan, bij zijn onderzoek beperken tot artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001, waarop de vragen van de verwijzende rechter zien.
25
Zoals de advocaat-generaal in punt 27 van zijn conclusie heeft gememoreerd, regelt hoofdstuk II, afdeling 2, van verordening nr. 44/2001 slechts als afwijking van de algemene regel van artikel 2, lid 1, van deze verordening, dat de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats heeft bevoegd verklaart, een aantal bijzondere bevoegdheden, waaronder die van artikel 5, punt 3, van deze verordening. Aangezien de bevoegdheid van de gerechten van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, een bijzonderebevoegdheidsregel vormt, moet er een autonome en strikte uitlegging aan worden gegeven, die niet verder gaat dan de door deze verordening uitdrukkelijk voorziene gevallen (zie in die zin arresten van
5 juni 2014, Coty Germany, C‑360/12, EU:C:2014:1318, punten 43‑45
, en van
10 september 2015, Holterman Ferho Exploitatie e.a., C‑47/14, EU:C:2015:574, punt 72
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
26
Volgens vaste rechtspraak berust de bijzonderebevoegdheidsregel van artikel 5, punt 3, van deze verordening op het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de vordering en de gerechten van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, op grond waarvan het om redenen verband houdend met een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat deze laatste bevoegd zijn (arresten van
5 juni 2014, Coty Germany, C‑360/12, EU:C:2014:1318, punt 47
, en
10 september 2015, Holterman Ferho Exploitatie e.a., C‑47/14, EU:C:2015:574, punt 73
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
27
Ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad is de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich dreigt voor te doen, normaliter het best in staat om uitspraak te doen, vooral omdat de afstand geringer is en de bewijsvoering gemakkelijker (arresten van
21 mei 2015, CDC Hydrogen Peroxide, C‑352/13, EU:C:2015:335, punt 40
, en
10 september 2015, Holterman Ferho Exploitatie e.a., C‑47/14, EU:C:2015:574, punt 74
).
28
Zoals het Hof al heeft geoordeeld, doelt het begrip „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” in artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 zowel op de plaats waar de schade is ingetreden als op de plaats van de gebeurtenis die met de schade in oorzakelijk verband staat, zodat de verweerder naar keuze van de eiser voor het gerecht van de ene dan wel van de andere plaats kan worden opgeroepen (zie, op het gebied van vervuiling, arrest van
30 november 1976, Bier, 21/76, EU:C:1976:166, punten 24 en 25
; op het gebied van namaak, arrest van
5 juni 2014, Coty Germany, C‑360/12, EU:C:2014:1318, punt 46
, en, op het gebied van een arbeidsovereenkomst van een directeur van een vennootschap, arrest van
10 september 2015, Holterman Ferho Exploitatie e.a., C‑47/14, EU:C:2015:574, punt 72
).
29
Partijen in het hoofdgeding zijn het er weliswaar over eens dat Tsjechië de plaats is waar de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan, maar zij verschillen van mening aangaande de bepaling van de plaats waar de schade is ingetreden.
30
Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt immers dat de onderhandelingen over de overeenkomst die op 5 november 1998 is gesloten tussen B&M en haar aandeelhouders enerzijds en Universal Music anderzijds hebben plaatsgevonden in Tsjechië en de overeenkomst daar is getekend. De rechten en verplichtingen van partijen zijn in deze lidstaat bepaald, met inbegrip van de verplichting voor Universal Music om voor de 30 % resterende aandelen een hoger bedrag te betalen dan aanvankelijk was beoogd. Deze verbintenis uit overeenkomst, die de partijen bij de overeenkomst niet in het leven hadden willen roepen, is in Tsjechië ontstaan.
31
De schade voor Universal Music die het gevolg is van het verschil tussen de beoogde verkoopprijs en de verkoopprijs in die overeenkomst, is zeker geworden bij de vaststellingsovereenkomst die partijen hebben gesloten voor de arbitragecommissie in Tsjechië op 31 januari 2005, de datum waarop de daadwerkelijke verkoopprijs is vastgesteld. Sindsdien drukt de betalingsverplichting onherroepelijk op het vermogen van Universal Music.
32
Het verlies van vermogensbestanddelen heeft dus plaatsgevonden in Tsjechië, waar de schade is ingetreden. De enkele omstandigheid dat Universal Music, ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst die zij voor de arbitragecommissie in Tsjechië had gesloten, het schikkingsbedrag heeft voldaan door overmaking vanaf een bankrekening die zij aanhield in Nederland, kan aan deze conclusie niet afdoen.
33
De oplossing die voortvloeit uit hetgeen in de punten 30 tot en met 32 van dit arrest is vastgesteld, beantwoordt aan de vereisten van voorspelbaarheid en zekerheid die door verordening nr. 44/2001 worden gesteld, aangezien het om redenen die verband houden met een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting, gerechtvaardigd is dat de Tsjechische rechter bevoegd is.
34
In dat kader moet eraan worden herinnerd dat het begrip „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” niet zo ruim kan worden uitgelegd dat het iedere plaats omvat waar de schadelijke gevolgen voelbaar zijn van een feit dat reeds elders daadwerkelijk ingetreden schade heeft veroorzaakt (arrest van
19 september 1995, Marinari, C‑364/93, EU:C:1995:289, punt 14
).
35
In het kielzog van deze rechtspraak heeft het Hof tevens nader verklaard dat deze uitdrukking niet ook de plaats omvat waar de verzoeker woont, waar zich het centrum van zijn vermogen bevindt, op de enkele grond dat hij aldaar financiële schade heeft geleden die voortvloeit uit een in een andere lidstaat ingetreden en door hem geleden verlies van onderdelen van zijn vermogen (arrest van
10 juni 2004, Kronhofer, C‑168/02, EU:C:2004:364, punt 21
).
36
Inderdaad heeft het Hof in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest van
28 januari 2015, Kolassa (C‑375/13, EU:C:2015:37
), in punt 55 van de motivering vastgesteld dat de gerechten van de woonplaats van de verzoeker uit hoofde van het intreden van de schade bevoegd zijn wanneer die schade zich rechtstreeks voordoet op de bankrekening van die verzoeker bij een in het rechtsgebied van die gerechten gevestigde bank.
37
Zoals de advocaat-generaal in de punten 44 en 45 van zijn conclusie in de onderhavige zaak in wezen heeft opgemerkt, is deze vaststelling evenwel gedaan in het bijzondere kader van de zaak die aanleiding had gegeven tot dat arrest, die werd gekenmerkt door omstandigheden die er tezamen toe strekten deze gerechten bevoegdheid toe te kennen.
38
Zuiver financiële schade die rechtstreeks intreedt op de bankrekening van de verzoeker kan dientengevolge, zonder bijkomende omstandigheden, niet worden aangemerkt als een relevant aanknopingspunt uit hoofde van artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001. In dat verband moet tevens worden opgemerkt dat niet is uitgesloten dat een vennootschap als Universal Music de keuze had tussen meerdere bankrekeningen ten laste waarvan zij het schikkingsbedrag had kunnen voldoen, zodat de plaats waar deze rekening is gelegen niet noodzakelijkerwijs een betrouwbaar aanknopingspunt vormt.
39
Uitsluitend in de situatie waarin de andere bijzondere omstandigheden van de zaak er eveneens toe bijdragen bevoegdheid toe te kennen aan het gerecht van de plaats waar zuiver financiële schade is ingetreden, zou dergelijke schade kunnen rechtvaardigen dat de verzoeker zijn zaak bij dit gerecht aanbrengt.
40
Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat, in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, als „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” niet kan worden aangemerkt, bij gebreke van andere aanknopingspunten, de plaats in een lidstaat waar de schade is ingetreden wanneer die schade uitsluitend bestaat in een financieel verlies dat rechtstreeks intreedt op de bankrekening van de verzoeker en het rechtstreekse gevolg is van een onrechtmatige gedraging die zich heeft voorgedaan in een andere lidstaat.
41
Gelet op het antwoord op de eerste vraag hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.
Derde vraag
42
Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het gerecht waarbij een geschil aanhangig is gemaakt, in het kader van de toetsing van zijn bevoegdheid krachtens verordening nr. 44/2001 alle hem ter beschikking staande gegevens in aanmerking moet nemen, daaronder begrepen, in voorkomend geval, de betwistingen van de verweerder.
43
Zoals de advocaat-generaal in punt 52 van zijn conclusie heeft onderstreept, is er een belang bij een antwoord op deze vraag, ondanks dat de verwijzende rechter deze enkel stelt voor het geval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord. Deze vraag heeft namelijk betrekking op de beoordeling van de bevoegdheid in het algemeen en niet enkel op de vraag of vermogensschade volstaat om bevoegdheid op te leveren.
44
Het Hof heeft specifiek voor artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 gepreciseerd dat de aangezochte rechter in de fase van het onderzoek van zijn internationale bevoegdheid niet de ontvankelijkheid of de gegrondheid van de vordering volgens de regels van nationaal recht beoordeelt, maar uitsluitend de aanknopingspunten met de forumstaat identificeert die zijn bevoegdheid op grond van deze bepaling rechtvaardigen. De verwijzende rechter mag dus uitgaan van de relevante beweringen van de verzoeker inzake de voorwaarden voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, zij het enkel om na te gaan of hij krachtens die bepaling bevoegd is (zie in die zin arresten van
25 oktober 2012, Folien Fischer en Fofitec, C‑133/11, EU:C:2012:664, punt 50
, en
28 januari 2015, Kolassa, C‑375/13, EU:C:2015:37, punt 62
en aldaar aangehaalde rechtspraak).
45
Wanneer de verweerder de beweringen van de verzoeker betwist, hoeft de nationale rechter dus in de fase van de bepaling van de bevoegdheid niet over te gaan tot een bewijsprocedure, maar het Hof heeft geoordeeld dat zowel het doel van een goede rechtsbedeling – dat aan de toepassing van verordening nr. 44/2001 ten grondslag ligt – als de geboden eerbiediging van de autonomie van de rechter in de uitoefening van zijn functies vereist dat het aangezochte gerecht zijn internationale bevoegdheid kan toetsen aan alle te zijner beschikking staande gegevens, daaronder begrepen, in voorkomend geval, de betwistingen van de verweerder (arrest van
28 januari 2015, Kolassa, C‑375/13, EU:C:2015:37, punt 64
).
46
Gelet op het voorgaande dient op de derde vraag te worden geantwoord dat het gerecht waarbij een geschil aanhangig is gemaakt in het kader van de toetsing van zijn bevoegdheid krachtens verordening nr. 44/2001 alle hem ter beschikking staande gegevens in aanmerking moet nemen, daaronder begrepen, in voorkomend geval, de betwistingen van de verweerder.