Ontvankelijkheid
55
De Commissaris-generaal en de Belgische regering betogen dat de derde vraag, zoals zij door de verwijzende rechter is geformuleerd, niet-ontvankelijk is omdat daarin niet genoegzaam wordt toegelicht waarom deze rechter van oordeel is dat een antwoord op die vraag noodzakelijk is voor de beslechting van het hoofdgeding, en voorts omdat dit antwoord geenszins nuttig zal zijn voor de beslechting daarvan. In casu is Lounani namelijk niet alleen – op grond van artikel 140 van het gewijzigde Strafwetboek – veroordeeld als leidinggevend lid van een terroristische organisatie, maar ook wegens andere naar Belgisch recht strafbaar gestelde handelingen die zijn verricht met een terroristisch oogmerk.
56
In dit verband zij eraan herinnerd dat er een vermoeden van relevantie rust op de vragen betreffende de uitlegging van het Unierecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste wettelijke en feitelijke kader, waarvan het Hof de juistheid niet hoeft na te gaan. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een verzoek van een nationale rechter om een prejudiciële beslissing wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (arresten van
14 april 2016, Polkomtel, C‑397/14, EU:C:2016:256, punt 37
;
6 september 2016, Petruhhin, C‑182/15, EU:C:2016:630, punt 20
, en
13 oktober 2016, Prezes Urzędu Komunikacji Elektronicznej en Petrotel, C‑231/15, EU:C:2016:769, punt 16
).
57
Dat is niet het geval in de onderhavige zaak.
58
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de verwijzende rechter zijn tweede en zijn derde vraag heeft gesteld in het kader van een administratief beroep in cassatie tegen het arrest van 12 februari 2013, waarin de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen had geoordeeld dat de specifiek aan verweerder in het hoofdgeding verweten feiten niet voldoende ernstig waren om te kunnen worden aangemerkt als „handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties” in de zin van artikel 12, lid 2, onder c), van richtlijn 2004/83. Volgens dat arrest volstaat Lounani’s veroordeling door de correctionele rechtbank Brussel wegens zijn deelneming aan de activiteiten van een terroristische groep, zelfs als leidinggevend lid van deze groep, zonder dat hem als zodanig terroristische misdrijven worden toegerekend, namelijk niet om te oordelen dat er ten laste van de betrokkene ernstige redenen zijn om aan te nemen dat hij handelingen heeft verricht die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
59
Tegen deze achtergrond wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de daden waarvoor Lounani is veroordeeld, op zichzelf kunnen worden geacht in strijd te zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties in de zin van artikel 12, lid 2, onder c), van richtlijn 2004/83, en – in geval van een ontkennend antwoord op deze vraag – of Lounani’s veroordeling als leidinggevend lid van een terroristische groep volstaat voor de vaststelling dat er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat hij heeft aangezet tot of anderszins heeft deelgenomen aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties in de zin van artikel 12, lid 3, van die richtlijn.
60
Aldus komt in de verwijzingsbeslissing duidelijk naar voren dat de verwijzende rechter wenst vast te stellen in hoeverre de deelneming aan de activiteiten van een terroristische groep waarvoor Lounani is veroordeeld, een rechtvaardiging kan vormen voor de toepassing van de in artikel 12, lid 2, onder c), van richtlijn 2004/83 vervatte uitsluitingsgrond, en dat hij zich in dit verband afvraagt of de veroordeling van Lounani wegens diens deelneming – als leidinggevend lid – aan de activiteiten van die groep aanleiding kan geven tot de uitsluiting van de vluchtelingenstatus op grond van artikel 12, lid 2, onder c), juncto artikel 12, lid 3, van die richtlijn.
61
De derde vraag is dan ook ontvankelijk.
Ten gronde
62
Met zijn tweede en zijn derde vraag, die gezamenlijk dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 12, lid 2, onder c), en artikel 12, lid 3, van richtlijn 2004/83 aldus moeten worden uitgelegd dat daden van deelneming aan de activiteiten van een terroristische groep, zoals de daden waarvoor verweerder in het hoofdgeding is veroordeeld, onder de in die bepalingen vervatte uitsluitingsgrond kunnen vallen, ook al heeft de betrokkene geen terroristische daad gepleegd noch daartoe een poging ondernomen of daarmee gedreigd.
63
Wat de handelingen betreft waarvoor Lounani een strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen, blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat deze veroordeling onder meer is gebaseerd op artikel 140 van het gewijzigde Strafwetboek. Dit artikel vormt de omzetting in Belgisch recht van artikel 2 van kaderbesluit 2002/475, dat de strafbare feiten met betrekking tot een terroristische groep omschrijft en in lid 2, onder b), ziet op het deelnemen aan de activiteiten van een terroristische groep.
64
Meer bepaald heeft de correctionele rechtbank Brussel Lounani in haar vonnis van 16 februari 2006 aan dergelijke strafbare feiten schuldig verklaard op grond van de vaststelling dat de betrokkene als leidinggevend lid aan de activiteiten van de Belgische cel van de GICM had deelgenomen door aan deze groep logistieke steun te verlenen door middel van met name materiële of intellectuele diensten, door paspoorten te vervalsen en op bedrieglijke wijze paspoorten te verstrekken, en door actief deel te nemen aan de organisatie van een netwerk voor het sturen van vrijwilligers naar Irak.
65
Aldus is niet geconstateerd dat Lounani persoonlijk terroristische daden heeft gepleegd, noch dat hij daartoe heeft aangezet of daaraan heeft deelgenomen.
66
Evenwel blijkt uit de relevante resoluties van de Veiligheidsraad, zoals in punt 48 van dit arrest is vermeld, dat het begrip „handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties” niet beperkt is tot terroristische daden.
67
Met name zij opgemerkt dat de Veiligheidsraad in resolutie 2178 (2014) uiting heeft gegeven aan zijn „ernstige bezorgdheid over de acute en toenemende dreiging die uitgaat van buitenlandse terroristische strijders, te weten individuen die zich – met het oogmerk om terroristische daden te plegen, te plannen of voor te bereiden – begeven naar een andere staat dan de staat waar zij wonen of waarvan zij de nationaliteit hebben”, en zijn bezorgdheid heeft uitgedrukt over de netwerken die door terroristische entiteiten zijn opgezet, waardoor zij strijders van allerlei nationaliteiten en de benodigde middelen van de ene staat naar de andere kunnen verplaatsen.
68
Teneinde aan dit fenomeen het hoofd te bieden, moeten de staten maatregelen treffen. Dit houdt onder andere in dat zij ervoor moeten zorgen dat het werven, vervoeren of uitrusten van, of het verzorgen van de organisatie voor, personen die zich – onder meer met het oogmerk om terroristische daden te plegen, te plannen of voor te bereiden – begeven naar een andere staat dan de staat waar zij wonen of waarvan zij de nationaliteit hebben, wordt voorkomen en bestreden.
69
Daaruit volgt dat de toepassing van de in artikel 12, lid 2, onder c), van richtlijn 2004/83 vervatte grond voor uitsluiting van de vluchtelingenstatus niet kan worden beperkt tot degenen die daadwerkelijk terroristische daden hebben gepleegd, maar zich tevens kan uitstrekken tot individuen die activiteiten ontplooien die bestaan in het werven, vervoeren of uitrusten van, of het verzorgen van de organisatie voor, personen die zich – onder meer met het oogmerk om terroristische daden te plegen, te plannen of voor te bereiden – begeven naar een andere staat dan de staat waar zij wonen of waarvan zij de nationaliteit hebben.
70
Voorts blijkt uit artikel 12, lid 2, onder c), juncto artikel 12, lid 3, van richtlijn 2004/83 dat de in de eerstgenoemde bepaling vervatte grond voor uitsluiting van de vluchtelingenstatus ook van toepassing is op personen ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat zij hebben aangezet tot of anderszins hebben deelgenomen aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties. Gelet op hetgeen in de punten 48 en 66 van dit arrest is uiteengezet, is het voor de toepassing van bovengenoemde bepalingen niet vereist dat de persoon die om internationale bescherming verzoekt, heeft aangezet tot of anderszins heeft deelgenomen aan een terroristische daad.
71
Dienaangaande merkt de Commissie terecht op dat de deelneming aan de activiteiten van een terroristische groep betrekking kan hebben op een brede waaier aan gedragingen van uiteenlopende ernst.
72
De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat kan artikel 12, lid 2, onder c), van richtlijn 2004/83 dan ook enkel toepassen indien zij voorafgaandelijk per individueel geval de haar ter kennis gebrachte specifieke feiten heeft onderzocht om uit te maken of er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de daden van de betrokkene, die voor het overige voldoet aan de criteria om de vluchtelingenstatus te kunnen verkrijgen, onder de in die bepaling vervatte uitsluitingsgrond vallen (zie in die zin arrest van
9 november 2010, B en D, C‑57/09 en C‑101/09, EU:C:2010:661, punten 87 en 94
).
73
Wat de vraag betreft of handelingen zoals die welke aan Lounani ten laste zijn gelegd, onder het begrip „handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties” in de zin van artikel 12, lid 2, onder c), van richtlijn 2004/83 kunnen vallen, dan wel kunnen worden aangemerkt als het aanzetten tot of anderszins deelnemen aan dergelijke handelingen in de zin van artikel 12, lid 3, van die richtlijn, staat het aan de bevoegde nationale autoriteiten om, onder het toezicht van de nationale rechter, de uiteindelijke beoordeling van het verzoek om internationale bescherming te verrichten.
74
Bij wijze van aanwijzing omtrent de in aanmerking te nemen gegevens zij opgemerkt dat in de verwijzingsbeslissing wordt vermeld dat Lounani een leidinggevend lid was van een terroristische groep met een internationale dimensie die op 10 oktober 2002 is geplaatst op de lijst van de Verenigde Naties die bepaalde personen en entiteiten identificeert waarvoor sancties gelden, en die op deze – sindsdien bijgewerkte – lijst is blijven staan. De door Lounani aan de activiteiten van deze groep verleende logistieke steun heeft een internationale dimensie, aangezien hij betrokken was bij de vervalsing van paspoorten en vrijwilligers heeft geholpen die zich naar Irak wilden begeven.
75
Dergelijke handelingen kunnen de uitsluiting van de vluchtelingenstatus rechtvaardigen.
76
In dit verband zij eraan herinnerd dat de resoluties van de Veiligheidsraad, met name punt 5 en punt 6, onder c), van resolutie 2178 (2014), zoals in de punten 12, 13 en 67 tot en met 69 van dit arrest is onderstreept, onder meer het opzettelijk organiseren van reizen van personen die zich – met het oogmerk om terroristische daden te plegen, te plannen of voor te bereiden – begeven naar een andere staat dan de staat waar zij wonen of waarvan zij de nationaliteit hebben, aanmerken als activiteiten die in het kader van de strijd tegen het internationale terrorisme moeten worden bestreden.
77
Dat de groep waarvan Lounani een leidinggevend lid was, geen terroristische daden heeft gepleegd, en dat de door deze groep geholpen vrijwilligers die zich naar Irak wilden begeven, dergelijke daden uiteindelijk niet hebben gepleegd, kan bijgevolg – gesteld dat dit zou vaststaan – hoe dan ook niet uitsluiten dat Lounani’s handelingen kunnen worden geacht in strijd te zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties. Gelet op hetgeen in de punten 41 tot en met 54 en 66 tot en met 70 van dit arrest is uiteengezet, geldt hetzelfde voor het door de verwijzende rechter in zijn derde vraag vermelde feit dat Lounani geen terroristisch misdrijf in de zin van artikel 1, lid 1, van kaderbesluit 2002/475 heeft gepleegd, noch daartoe een poging heeft ondernomen of daarmee heeft gedreigd. Om dezelfde redenen is voor de toepassing van artikel 12, lid 3, van richtlijn 2004/83 niet vereist dat wordt aangetoond dat Lounani heeft aangezet tot of anderszins heeft deelgenomen aan een dergelijk misdrijf.
78
Voorts komt in het kader van het individuele onderzoek dat de bevoegde autoriteit moet uitvoeren, een bijzondere betekenis toe aan de omstandigheid dat Lounani door de rechterlijke instanties van een lidstaat is veroordeeld wegens deelneming aan de activiteiten van een terroristische groep, en dat deze veroordeling onherroepelijk is geworden.
79
Gelet op een en ander dient op de tweede en de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 12, lid 2, onder c), en artikel 12, lid 3, van richtlijn 2004/83 aldus moeten worden uitgelegd dat daden van deelneming aan de activiteiten van een terroristische groep, zoals de daden waarvoor verweerder in het hoofdgeding is veroordeeld, een rechtvaardiging kunnen vormen voor de uitsluiting van de vluchtelingenstatus, ook al wordt niet aangetoond dat de betrokkene een terroristische daad heeft gepleegd dan wel daartoe een poging heeft ondernomen of daarmee heeft gedreigd. In het kader van het individuele onderzoek van de feiten, op basis waarvan kan worden beoordeeld of er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat een persoon zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties, dan wel heeft aangezet tot of anderszins heeft deelgenomen aan dergelijke handelingen, komt een bijzondere betekenis toe aan de omstandigheid dat deze persoon door de rechterlijke instanties van een lidstaat is veroordeeld wegens deelneming aan de activiteiten van een terroristische groep, alsmede aan de vaststelling dat die persoon een leidinggevend lid van deze groep was, zonder dat hoeft te worden aangetoond dat de betrokkene zelf heeft aangezet tot of anderszins heeft deelgenomen aan een terroristische daad.