Home

Zaak C-435/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 19 september 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — CHS Tour Services GmbH/Team4 Travel GmbH (Richtlijn 2005/29/EG — Oneerlijke handelspraktijken — Verkoopbrochure die onjuiste informatie bevat — Kwalificatie als „misleidende handelspraktijk” — Geval waarin handelaar niet kan worden verweten de zorgvuldigheidsverplichting niet te zijn nagekomen)

Zaak C-435/11: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 19 september 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — CHS Tour Services GmbH/Team4 Travel GmbH (Richtlijn 2005/29/EG — Oneerlijke handelspraktijken — Verkoopbrochure die onjuiste informatie bevat — Kwalificatie als „misleidende handelspraktijk” — Geval waarin handelaar niet kan worden verweten de zorgvuldigheidsverplichting niet te zijn nagekomen)

23.11.2013

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 344/11


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 19 september 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — CHS Tour Services GmbH/Team4 Travel GmbH

(Zaak C-435/11)(1)

(Richtlijn 2005/29/EG - Oneerlijke handelspraktijken - Verkoopbrochure die onjuiste informatie bevat - Kwalificatie als „misleidende handelspraktijk” - Geval waarin handelaar niet kan worden verweten de zorgvuldigheidsverplichting niet te zijn nagekomen)

2013/C 344/16

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberste Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: CHS Tour Services GmbH

Verwerende partij: Team4 Travel GmbH

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberste Gerichtshof — Uitlegging van artikel 5 van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149, blz. 22) — Brochure die onjuiste informatie bevat — Al dan niet bestaan van de mogelijkheid voor een handelaar om aan te tonen dat hij heeft voldaan aan de vereisten van professionele toewijding, zodat die handelspraktijk niet als „oneerlijk” wordt aangemerkt

Dictum

Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) moet aldus worden uitgelegd dat een handelspraktijk die voldoet aan alle in artikel 6, lid 1, van deze richtlijn genoemde criteria om te kunnen spreken van een misleidende praktijk jegens de consument, als oneerlijk en daarmee als verboden op grond van artikel 5, lid 1, van de richtlijn kan worden aangemerkt zonder dat hoeft te worden nagegaan of die praktijk ook in strijd is met de vereisten van professionele toewijding in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van de richtlijn.