Home

Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 september 2008.

Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 11 september 2008.

Samenvatting

1. Ambtenaren - Vergelijkend onderzoek - Beoordeling van geschiktheid van kandidaten

(Ambtenarenstatuut, bijlage III, art. 5)

2. Ambtenaren - Vergelijkend onderzoek - Jury - Eerbiediging van geheim van werkzaamheden

(Ambtenarenstatuut, bijlage III, art. 6)

1. De beoordelingen van een jury van een vergelijkend onderzoek inzake de kennis en geschiktheid van de kandidaten zijn onttrokken aan de toetsing door de gemeenschapsrechter. Dat geldt niet voor de overeenstemming tussen het cijfer en de in woorden uitgedrukte beoordeling van de jury. Deze overeenstemming, die de gelijke behandeling van de kandidaten waarborgt, is namelijk een van de regels die gelden voor de werkzaamheden van de jury en waarvan de naleving onderworpen is aan rechterlijke toetsing. Voorts kan de gemeenschapsrechter de overeenstemming tussen het cijfer en de in woorden uitgedrukte beoordeling toetsen, los van de toetsing van de beoordeling van de prestaties van de kandidaten door de jury, die het Gerecht niet wil verrichten, mits de toetsing van de overeenstemming beperkt blijft tot nagaan of er geen sprake is van kennelijke incoherentie. Daarom moet de gemeenschapsrechter onderzoeken of, gelet op de in woorden uitgedrukte beoordeling in het beoordelingsverslag van een examen, de jury geen kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij de bepaling van het cijfer voor dat examen.

Uit het feit dat een kandidaat het minimumcijfer heeft behaald voor toelating tot het mondeling examen, terwijl zijn antwoorden voor het schriftelijk gedeelte over het algemeen als meer dan voldoende waren beoordeeld, blijkt geen duidelijke discrepantie tussen het cijfer en de in woorden uitgedrukte beoordeling. Derhalve kan geen kennelijke beoordelingsfout worden afgeleid uit de vergelijking tussen het aan het werk van de betrokkene toegekende cijfer en de door de jury in woorden uitgedrukte beoordeling van dat werk.

(cf. punten 33, 34 en 38)

2. De verplichting tot motivering van een besluit van een jury moet enerzijds in overeenstemming worden gebracht met het geheim van de werkzaamheden van die jury. De eerbiediging van dit geheim brengt mee dat de opvattingen van de individuele juryleden niet ruchtbaar mogen worden en dat gegevens, verband houdende met beoordelingen, de kandidaten persoonlijk dan wel in vergelijking met andere kandidaten betreffende, niet aan de openbaarheid mogen worden prijsgegeven. Anderzijds mag de motiveringsplicht de werkzaamheden van jury's en van de personeelsadministratie niet al te zeer verzwaren. Om die reden vormt in een vergelijkend onderzoek met veel deelnemers de mededeling van de voor de verschillende proeven behaalde cijfers een afdoende motivering van de besluiten van de jury over elke kandidaat.

(cf. punten 55-57)

Referentie:

Hof: 28 februari 1980, Bonu/Raad, 89/79, Jurispr. blz. 553, punt 6; 4 juli 1996, Parlement/Innamorati, C-254/95 P, Jurispr. blz. I-3423, punten 24 en 31; 28 februari 2008, Neirinck/Commissie, C-17/07 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 58

In zaak F-127/07,

betreffende een beroep krachtens de artikelen 236 EG en 152 EA,

Juana Maria Coto Moreno, ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Gaborone (Botswana), vertegenwoordigd door K. Lemmens en C. Doutrelepont, advocaten,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. Eggers en M. Velardo als gemachtigden,

verweerster,

wijst

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Derde kamer),

samengesteld als volgt: P. Mahoney, president, H. Kanninen en S. Gervasoni (rapporteur), rechters,

griffier: R. Schiano, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 11 juni 2008,

het navolgende

Arrest

1. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het Gerecht bij fax van 30 oktober 2007 (op 6 november daaropvolgend is het origineel neergelegd), vraagt J. M. Coto Moreno het Gerecht, kort samengevat, het besluit van 12 februari 2007 nietig te verklaren waarbij de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/28/05 heeft geweigerd om haar naam op de reservelijst te plaatsen, voor recht te verklaren dat de bevoegde autoriteiten haar naam op die lijst moeten plaatsen, en de Commissie van de Europese Gemeenschappen te veroordelen tot betaling van een vergoeding voor de financiële, immateriële en loopbaanschade die zij zou hebben geleden.

Feiten

2. Op 16 september 2004 is verzoekster aangesteld als ambtenaar van de rang B*3 en tewerkgesteld bij de delegatie van de Commissie in Botswana.

3. Verzoekster heeft zich vervolgens aangemeld voor vergelijkend onderzoek EPSO/AD/28/05, dat was bedoeld om een reservelijst op te stellen van 100 geslaagde kandidaten voor de aanwerving van administrateurs van de rang AD 5 in de sector "Beheer van financiële middelen".

4. Blijkens de aankondiging van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/28/05, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie van 20 juli 2005 (PB C 178 A, blz. 3; hierna: "aankondiging van vergelijkend onderzoek"), bestond dit vergelijkend onderzoek uit drie fasen.

5. Het vergelijkend onderzoek begon met drie voorselectietests in de tweede door de kandidaat gekozen taal, bestaande uit meerkeuzevragen. De kandidaten die het vereiste minimumaantal punten voor elk van deze tests hadden behaald en die gerekend werden tot de 300 beste kandidaten, werden toegelaten tot het schriftelijk examen.

6. In de tweede fase vond het schriftelijk examen plaats, in de hoofdtaal van de kandidaat, inzake een onderwerp naar eigen keuze op het werkgebied van het vergelijkend onderzoek, ter beoordeling van de kennis van de kandidaat, zijn begripsvermogen, zijn analytisch en synthetisch denkvermogen, en zijn redactionele vaardigheden. Hiervoor werden ten hoogste 50 punten toegekend, en het vereiste minimum was 25 punten. De kandidaten die het vereiste minimumaantal punten voor het schriftelijk examen hadden behaald en die gerekend werden tot de 150 beste kandidaten, werden verzocht zich aan te melden voor het mondeling examen.

7. In de derde fase moest het mondeling examen, dat ook in de hoofdtaal van de kandidaat werd afgenomen, de jury in staat stellen zich een oordeel te vormen over de geschiktheid van de kandidaat voor het uitoefenen van de taken die behoren tot de ambten waarin het vergelijkend onderzoek wilde voorzien. Bij dit examen kwamen de specifieke kennis op het werkgebied van het vergelijkend onderzoek en de kennis over de Europese Unie, de Europese instellingen en het Europese beleid aan de orde. Ook werd de kennis in de tweede taal getest en werd nagegaan of de kandidaat zich binnen het Europese openbare ambt zou kunnen aanpassen aan een multiculturele werkomgeving. Hiervoor werden ten hoogste 50 punten toegekend, met een vereist minimumaantal van 25 punten.

8. De voorselectietests en het schriftelijk examen vonden plaats op 31 maart 2006. Verzoekster is daarvoor geslaagd en werd uitgenodigd voor het mondeling examen, dat op 10 januari 2007 plaatsvond in Brussel.

9. Bij brief van 12 februari 2007 heeft het Bureau voor personeelsselectie van de Europese Gemeenschappen (EPSO) verzoekster meegedeeld dat de jury haar naam niet op de reservelijst had geplaatst, omdat haar uitslag niet behoorde tot de 100 beste uitslagen (hierna: "litigieus besluit"). Terwijl de laatste kandidaat 56,1 punten had behaald, had verzoekster namelijk slechts 54 punten behaald, te weten 25/50 voor het schriftelijk examen en 29/50 voor het mondeling examen.

10. In een op 22 februari 2007 aan het EPSO gezonden e-mailbericht heeft verzoekster haar bevreemding geuit over het voor het mondeling examen behaalde cijfer, en uiteindelijk verzocht om een heronderzoek door de jury van haar schriftelijk en mondeling examen.

11. De voorzitter van de jury heeft verzoekster bij brief van 22 maart 2007 geantwoord dat de jury, na heronderzoek van het schriftelijk en mondeling examen, de uitslag van verzoekster had bevestigd, en heeft haar haar kopie van het schriftelijk examen gezonden en het beoordelingsverslag van de jury daarvan.

12. Blijkens het beoordelingsverslag van verzoeksters kopie heeft de jury geoordeeld dat het antwoord van verzoekster op de eerste vraag "toereikend maar onvoldoende gedetailleerd" was vanuit het oogpunt van kennis, en "goed" voor wat het analytisch en synthetisch denkvermogen en de redactionele vaardigheden betrof. De jury heeft aangaande het antwoord op de derde vraag, die verzoekster uit de vragen 2, 3 en 4 als examenonderwerp had gekozen, vastgesteld dat er "bepaalde begrippen ontbraken", maar het antwoord als "voldoende" beoordeeld voor kennis, en "goed" voor analytische, synthetische en redactionele vaardigheden.

13. Op 29 maart 2007 heeft verzoekster opnieuw een brief aan het EPSO gezonden, waarin zij stelde dat zij geen toereikend antwoord had gekregen op haar opmerkingen over het mondeling examen en dat zij het commentaar van de jury zeer beknopt vond. Ook vroeg zij naar de in cijfers uitgedrukte equivalentie van de beoordeling "voldoende" en "goed". Ten slotte betwistte verzoekster de beoordeling van haar antwoord op de derde vraag van het schriftelijk examen.

14. Bij brief van 2 mei 2007 heeft de voorzitter van de jury verzoekster opnieuw geantwoord. Hij heeft met name de beoordeling door de jury van het schriftelijk werk van verzoekster gemotiveerd. Hij gaf aan dat de vier beoordelingscriteria van dit examen niet dezelfde waarde hadden, daar kennis van het werkgebied van het examen belangrijker werd geacht dan begripsvermogen, analytisch denkvermogen en uitdrukkingsvaardigheden. De voorzitter van de jury verklaarde dat, wat de eerste vraag betreft, de inhoudelijke leemtes van de test werden gecompenseerd door de kwaliteit van de analyse, de synthese en de redactie, zodat verzoekster het cijfer 25/50 had behaald.

15. Wat de beoordeling van het antwoord op de derde vraag betreft, heeft de voorzitter van de jury in de brief van 2 mei 2007 de volgende toelichting gegeven:

"Omdat u meer details over met name uw antwoord op de derde vraag hebt gevraagd, deel ik u mede dat uw antwoord volgens de jury veel zwakke punten bevatte. In de eerste plaats is geen uitleg of motivering gegeven met betrekking tot de selectiecriteria. Wat waren de doelstellingen van de voorgestelde bovengrenzen? Waarom moest de omzet tien keer de marktwaarde zijn? Waarom moest 50 % van de omzet op het terrein van de aanbesteding worden verwezenlijkt? Waarom moest 50 % van het personeel zich met het terrein van de aanbesteding bezighouden? etc.

Wat de gunningscriteria betreft zijn de prestatie en de kwaliteit van de uitrusting niet genoemd. Criteria als bijvoorbeeld het afschrijvingspercentage en de verhouding tussen de aankoop- en de onderhoudskosten zijn niet vermeld. De criteria ervaring van het personeel en het bedrijf zijn duidelijk selectiecriteria en geen gunningscriteria; ook is het simpele maar cruciale feit van de leveringsdatum niet genoemd.

Voorts waren de genoemde contractuele bedingen niet altijd relevant (bijvoorbeeld de voorfinancieringsgarantie) voor een dergelijke aanbesteding, maar ontbraken andere belangrijkere mogelijke bedingen, zoals een beding over sancties bij vertraging of slechte werking, over contractuele aansprakelijkheid voor door gebreken ontstane schade, over de verplichting om een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. Evenmin zijn clausules over opzegging van het contract in geval van een beroepsfout genoemd." (Vrij vertaald.)

("As you specifically requested more detail as regards your answer to question 3, the opinion of the Board is that your answer contained many weaknesses. First, the selection criteria were not explained or justified. What were the purposes of the proposed ceilings? Why would the turnover have to be 10 times the value of the market? Why did 50 % of the turnover have to come from the tender domain? Why would 50 % of the personnel have to be dedicated to the tender domain? etc.

As regards the award criteria there was no mention of performance and quality of the equipment. Criteria such as the rate of becoming obsolete and the purchase cost versus maintenance, for example, were not mentioned. The criteria on the experience of the personnel and the company are clearly selection criteria and not award criteria; the simple but crucial date of delivery was also not mentioned.

Further the contractual clauses given were not always pertinent (e.g. Pre-financing guarantee) for such a market, but other more important possible clauses were missing such as a clause for the sanctions in case of delay or non-function, the contractual responsibility for damages resulting from faults, the obligation to subscribe a professional insurance. Clauses for cancelling the contract in case of professional misconduct were also not mentioned.")

16. Op 3 mei 2007 heeft verzoekster een klacht ingediend tegen het litigieuze besluit. Bij besluit van 31 juli daaropvolgend heeft het tot aanstelling bevoegd gezag (hierna: "TABG") die klacht afgewezen.

Conclusies van partijen

17. Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

- het litigieuze besluit nietig te verklaren;

- de Commissie ertoe te veroordelen haar ter vergoeding van de immateriële schade die zij stelt te hebben geleden een bedrag van 25 000 EUR te betalen;

- de Commissie ertoe te veroordelen haar een bedrag van 8 000 EUR aan advocaatkosten te betalen;

- voor recht te verklaren, primair, dat de bevoegde autoriteiten haar naam op de reservelijst moeten plaatsen of, subsidiair, bij gebreke daarvan, haar een bedrag van 384 000 EUR betalen ter vergoeding van de materiële schade die zij stelt te hebben geleden;

- de Commissie te verwijzen in de kosten.

18. De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

- het beroep te verwerpen;

- verzoekster te verwijzen in de kosten.

Vordering tot nietigverklaring

19. Ter onderbouwing van haar vordering tot nietigverklaring voert verzoekster vier middelen aan:

- het eerste middel is ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout van de jury bij de beoordeling van haar antwoorden op het schriftelijk en mondeling examen;

- het tweede middel is ontleend aan schending van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, van het gelijkheidsbeginsel en van het "redelijkheidsbeginsel";

- het derde middel is ontleend aan schending van de motiveringsplicht;

- het vierde middel is ontleend aan een kennelijke beoordelingsfout in verband met het feit dat het cijfer voor het schriftelijk examen en de in woorden uitgedrukte beoordeling van de jury niet overeenstemmen.

Eerste en vierde middel: kennelijke beoordelingsfouten van de jury

Argumenten van partijen

- Eerste middel: kennelijke beoordelingsfout van de jury bij de beoordeling van de antwoorden van verzoekster op het schriftelijk en mondeling examen

20. Verzoekster stelt in de eerste plaats dat de jury een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door te stellen dat haar antwoord op de derde vraag van het schriftelijk examen "veel zwakke punten" bevatte. Enerzijds kon verzoekster niet worden verweten dat zij geen uitleg en motivering had gegeven met betrekking tot de selectiecriteria inzake de economische en technische capaciteit van de inschrijvende ondernemingen, aangezien de kandidaten werd gevraagd selectiecriteria te noemen en niet hun keuze te onderbouwen. Verder waren de door verzoekster genoemde selectiecriteria zo duidelijk dat motivering of verantwoording van de keuze ervan overbodig zou zijn geweest. Anderzijds zijn de door verzoekster genoemde selectiecriteria zowel relevant als gangbaar in de praktijk, omdat ze voorkomen in de "Praktische gids voor opdrachtprocedures in het kader van acties in derde landen" van de Commissie. Aangezien verzoekster de criteria van deze gids van de Commissie had genoemd, heeft de jury niet kunnen oordelen dat haar antwoord "veel zwakke punten" bevatte.

21. In de tweede plaats heeft de jury ook een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door te oordelen dat de ervaring van het personeel en van het bedrijf door verzoekster ten onrechte waren genoemd als gunningscriteria voor de opdracht, terwijl het ging om selectiecriteria. In de "Praktische gids voor opdrachtprocedures in het kader van acties in derde landen" van de Commissie wordt het curriculum vitae van de voorgestelde deskundigen namelijk als een van de gunningscriteria voor dienstverrichtingscontracten genoemd. De jury heeft dus inbreuk gemaakt op de regels die de Commissie zelf heeft vastgesteld en derhalve het beginsel patere legem quam ipse fecisti geschonden.

22. In de derde plaats heeft de jury ten onrechte gesteld dat de door verzoekster voorgestelde contractuele bedingen ter waarborging van de kwaliteit van de producten en diensten en ter beperking van financiële risico's niet altijd relevant waren. De voorfinancieringsgarantie, die door de jury in haar brief van 2 mei 2007 ter illustratie is genoemd, is juist niet alleen relevant, maar ook verplicht in de contracten van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF).

23. Ten slotte heeft verzoekster de in het mondeling examen gestelde vraag hoe het risico van financiële schade als gevolg van wisselkoersschommelingen bij contracten tussen twee landen met verschillende valuta's kan worden verminderd, beantwoord overeenkomstig de praktijk van het EOF: de prijs betalen met gebruikmaking van beide valuta's en voorzien in contractuele bedingen die herziening van de prijzen mogelijk maken. De jury heeft dat antwoord dus ten onrechte onvoldoende geacht.

24. De Commissie wijst erop dat het Gerecht de beoordelingen van de jury slechts in beperkte mate toetst.

25. Wat het schriftelijk examen betreft, is de Commissie van mening dat de diverse verwijzingen naar de "Gids van de Dienst voor Samenwerking EuropAid" die verzoekster in haar verzoekschrift heeft opgenomen ten bewijze van de juistheid van haar antwoorden, blijk geven van een verkeerde zienswijze. Deze gids behandelt dienstverrichtingscontracten die door het EOF worden gesloten, terwijl de tekst van de vragen van het schriftelijk examen het EOF niet noemde en betrekking had op overheidsopdrachten voor leveringen.

- Vierde middel: kennelijk ontbreken van overeenstemming tussen het cijfer voor het schriftelijk examen en de in woorden uitgedrukte beoordeling van de jury

26. Verzoekster stelt dat de jury een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij de uitdrukking van de beoordeling van haar schriftelijk examen in een cijfer. Aangezien haar antwoorden als "voldoende" waren beoordeeld voor de kennis en als "goed" voor het begripsvermogen en de analytische, synthetische en redactionele vaardigheden waarvan zij blijk gaven, heeft de jury zich kennelijk vergist door haar het cijfer 25/50 toe te kennen, dat wil zeggen het minimumcijfer om te worden toegelaten tot het mondeling examen.

27. Door verzoekster het cijfer 25/50 toe te kennen heeft de jury voorts het gelijkheidsbeginsel geschonden. De jury heeft verzoekster namelijk behandeld als om het even welke kandidaat die twee keer de beoordeling "voldoende" voor kennis en twee keer de beoordeling "voldoende" voor begripsvermogen en analytische, synthetische en redactionele vaardigheden heeft gekregen. Volgens verzoekster had haar cijfer moeten uitdrukken dat zij voor alle criteria behalve kennis de vermelding "goed" had gekregen.

28. Het voor het schriftelijk examen behaalde cijfer is volgens verzoekster hoe dan ook onevenredig met de beoordeling in het beoordelingsverslag.

29. De Commissie antwoordt hierop dat het cijfer 25/50 en het commentaar geenszins onsamenhangend zijn. Zoals de voorzitter van de jury in zijn brief van 2 mei 2007 heeft aangegeven, had kennis op het terrein van het vergelijkend onderzoek een doorslaggevend gewicht bij de beoordeling van de kandidaten. Mocht er toch geen overeenstemming zijn tussen cijfer en commentaar, dan is dit gebrek aan overeenstemming volkomen verwaarloosbaar en in geen geval klaarblijkelijk.

Beoordeling door het Gerecht

30. Verzoekster voert twee kennelijke beoordelingsfouten aan: een onjuiste beoordeling door de jury van de prestaties van de kandidaten, en een gebrek aan overeenstemming tussen het cijfer voor het schriftelijk examen en de in woorden uitgedrukte beoordeling van de jury.

31. Om te beginnen moet worden herinnerd aan de omvang van de controle die het Gerecht uitoefent over een besluit houdende weigering door de jury van een vergelijkend onderzoek om een kandidaat op de lijst van geslaagde kandidaten te plaatsen.

32. Wanneer voor het Gerecht de wettigheid van een dergelijk besluit wordt betwist, toetst het de inachtneming van de toepasselijke rechtsregels, dat wil zeggen met name de in het Statuut en de aankondiging van vergelijkend onderzoek vastgestelde procedureregels en die welke gelden voor de werkzaamheden van de jury, in het bijzonder de verplichting tot onpartijdigheid van de jury en de eerbiediging door de jury van de gelijke behandeling van de kandidaten (arresten Gerecht van eerste aanleg van 5 maart 2003, Staelen/Parlement, T-24/01, JurAmbt. blz. I-A-79 en II-423, punten 47-52; 25 juni 2003, Pyres/Commissie, T-72/01, JurAmbt. blz. I-A-169 en II-861, punten 32-42, en 10 november 2004, Vonier/Commissie, T-165/03, JurAmbt. blz. I-A-343 en II-1575, punt 39), en of er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid (arrest Hof van 9 oktober 1974, Campogrande e.a./Commissie, 112/73, 144/73 en 145/73, JurAmbt. blz. 957, punten 34-53; arrest Gerecht van eerste aanleg van 11 februari 1999, Jiménez/BHIM, T-200/97, JurAmbt. blz. I-A-19 en II-73, punten 43-57). In bepaalde gevallen, waarin de jury geen beoordelingsmarge heeft, kan deze toetsing betrekking hebben op de vraag of de feiten waarop de jury zich voor de vaststelling van haar besluit heeft gebaseerd, juist zijn vastgesteld (arrest Gerecht van eerste aanleg van 12 maart 2008, Giannini/Commissie, T-100/04, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 277 en 278).

33. De beoordelingen van een jury van een vergelijkend onderzoek inzake de kennis en geschiktheid van de kandidaten zijn daarentegen onttrokken aan de toetsing door het Gerecht (arrest Campogrande e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 53; arrest Gerecht van eerste aanleg van 26 januari 2005, Roccato/Commissie, T-267/03, JurAmbt. blz. I-A-1 en II-1, punt 42).

34. Dat geldt niet voor de overeenstemming tussen het cijfer en de in woorden uitgedrukte beoordeling van de jury. Deze overeenstemming, die de gelijke behandeling van de kandidaten waarborgt, is namelijk een van de regels die gelden voor de werkzaamheden van de jury en waarvan de naleving volgens de bovengenoemde rechtspraak onderworpen is aan rechterlijke toetsing. Voorts kan het Gerecht de overeenstemming tussen het cijfer en de in woorden uitgedrukte beoordeling toetsen, los van de toetsing van de beoordeling van de prestaties van de kandidaten door de jury, die het Gerecht niet wil verrichten, mits de toetsing van de overeenstemming beperkt blijft tot nagaan of er geen sprake is van kennelijke incoherentie. Daarom heeft het Gerecht in het arrest van 13 december 2007, Van Neyghem/Commissie (F-73/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 87), onderzocht of, gelet op de in woorden uitgedrukte beoordeling in het beoordelingsverslag van een examen, de jury geen kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij de bepaling van het cijfer ervoor.

35. Volgens de in punt 33 van dit arrest genoemde rechtspraak kan verzoekster in de eerste plaats niet op goede gronden voor het Gerecht aanvoeren dat de jury bij de beoordeling van de prestaties van de kandidaten een kennelijke fout heeft gemaakt, en kan het eerste middel derhalve slechts worden afgewezen.

36. In de tweede plaats volgt uit punt 34 van dit arrest dat het Gerecht echter dient na te gaan of de jury van het vergelijkend onderzoek niet een cijfer heeft toegekend dat kennelijk niet overeenstemt met de in woorden uitgedrukte beoordeling in het beoordelingsverslag van haar werk.

37. Verzoekster stelt in wezen dat de jury een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door haar het cijfer 25/50 toe te kennen voor het schriftelijk examen, dus het laagste cijfer op grond waarvan toelating tot het mondeling examen mogelijk is, terwijl zij haar antwoorden op de twee vragen van het schriftelijk examen als "voldoende" voor kennis en als "goed" voor analytische, synthetische en redactionele vaardigheden had beoordeeld.

38. In herinnering wordt gebracht dat in het kader van een vergelijkend onderzoek de waarde van de prestaties van de kandidaten relatief wordt beoordeeld en dat niets er met name aan in de weg staat dat alleen kandidaten wier niveau als goed is beoordeeld, worden toegelaten tot het mondeling examen. Verzoekster kan dus uit het voor het schriftelijk examen verkregen cijfer (25/50), dat net voldoende is voor toelating tot het mondeling examen, niet afleiden dat de jury haar werk niet als toereikend heeft beoordeeld. In die omstandigheden blijkt uit het feit dat verzoekster het minimumcijfer heeft behaald voor toelating tot het mondeling examen, terwijl haar antwoorden voor het schriftelijk gedeelte over het algemeen als meer dan voldoende waren beoordeeld, geen duidelijke discrepantie tussen het cijfer en de in woorden uitgedrukte beoordeling. Derhalve kan in casu geen kennelijke beoordelingsfout worden afgeleid uit de vergelijking tussen het aan het werk van verzoekster toegekende cijfer en de daarop door de jury in woorden uitgedrukte beoordeling.

39. Het vierde middel moet derhalve worden afgewezen.

Het tweede middel: schending van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, van het gelijkheidsbeginsel en van het "redelijkheidsbeginsel"

Argumenten van partijen

40. Volgens verzoekster heeft de jury, terwijl volgens de aankondiging van vergelijkend onderzoek "de kennis van de kandidaat, zijn begripsvermogen, analytisch en synthetisch denkvermogen en zijn redactionele vaardigheden" zouden worden geëxamineerd, enkel haar kennis beoordeeld. Het criterium kennis woog in elk geval zwaarder dan de andere criteria.

41. Aangezien de naleving van de aankondiging van vergelijkend onderzoek de gelijke behandeling van de kandidaten beoogt te waarborgen, is die gelijke behandeling niet meer gegarandeerd, nu de aankondiging van vergelijkend onderzoek niet is nageleefd.

42. Het door verzoekster voor het schriftelijk examen behaalde cijfer, dat net voldoende was voor toelating tot het mondeling examen, bracht enkel de waardering "voldoende" tot uiting, die de jury toekende voor de kennis van verzoekster, en niet de positieve beoordeling van haar werk op het punt van analytische, synthetische en redactionele vaardigheden. Uit de discrepantie tussen het cijfer en de in woorden uitgedrukte beoordeling blijkt derhalve dat het criterium kennis buitensporig zwaar is gewaardeerd, zo niet uitsluitend in aanmerking is genomen. De jury heeft dus het "redelijkheidsbeginsel" geschonden.

43. De Commissie merkt op dat het schriftelijk examen is beoordeeld aan de hand van alle gestelde criteria en is van mening dat het, wanneer het gaat om een vergelijkend onderzoek voor de aanwerving van ambtenaren met een specifieke bekwaamheid op het gebied van het beheer van de financiële middelen, redelijk is een doorslaggevend gewicht te hechten aan de kennis van de kandidaten op dat terrein.

Beoordeling door het Gerecht

44. Verzoekster voert twee argumenten aan voor het middel inzake schending van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, van het gelijkheidsbeginsel en van het "redelijkheidsbeginsel".

45. In de eerste plaats stelt zij dat de jury uitsluitend de kennis van de kandidaten op het terrein van het vergelijkend onderzoek - het beheer van de financiële middelen - in aanmerking heeft genomen, en niet de andere in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek genoemde beoordelingscriteria voor het schriftelijk examen. Deze bewering is lijnrecht in tegenspraak met de in woorden uitgedrukte beoordeling van de jury in het beoordelingsverslag van verzoeksters werk. Die beoordeling heeft namelijk zowel betrekking op de als "voldoende" beoordeelde kennis van verzoekster als op de als "goed" beoordeelde analytische, synthetische en redactionele vaardigheden.

46. Verzoekster is in de tweede plaats van mening, nogal in tegenspraak met het vorige argument, dat de jury één van de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek genoemde selectiecriteria, namelijk de kennis op het terrein van het vergelijkend onderzoek, op onrechtmatige wijze van doorslaggevend belang heeft geacht. Dat de jury dat criterium daadwerkelijk als het belangrijkste heeft aangemerkt, wordt niet betwist.

47. De door de jury gehanteerde hiërarchische indeling van de criteria is echter niet in strijd met de aankondiging van vergelijkend onderzoek, aangezien daarin niet was vermeld dat de genoemde criteria even zwaar wogen bij de beoordeling van de kandidaten.

48. Bovendien is de hiërarchische indeling van de criteria op zich niet in strijd met het beginsel van gelijke behandeling van de kandidaten. Verzoekster heeft overigens niet gesteld dat de jury deze criteria anders heeft toegepast op de overige kandidaten.

49. Ten slotte baseert verzoekster zich uitsluitend op de - naar haar mening duidelijke - discrepantie tussen het voor het schriftelijk examen behaalde cijfer en de in woorden uitgedrukte beoordeling van de jury voor haar stelling dat de jury een kennelijk onevenredig belang heeft gehecht aan het criterium kennis. Zoals in punt 38 van dit arrest is uiteengezet, kan evenwel, anders dan verzoekster stelt, geen duidelijke discrepantie tussen het door verzoekster voor het schriftelijk examen behaalde cijfer en de in woorden uitgedrukte beoordeling van de jury worden vastgesteld.

50. Hieruit volgt dat het tweede middel moet worden afgewezen.

Het derde middel: schending van de motiveringsplicht

Argumenten van partijen

51. Volgens verzoekster heeft de voorzitter van de jury in zijn brief van 2 mei 2007 gesteld dat haar antwoord op de derde vraag van het schriftelijk examen "veel zwakke punten" bevatte, terwijl dat antwoord volgens het beoordelingsverslag van de jury slechts bepaalde begrippen niet vermeldde, maar wel voldoende was. Gelet op die tegenstrijdigheid kan de beoordeling van de jury niet als gemotiveerd worden beschouwd.

52. In geen van haar antwoorden op de brieven die verzoekster haar heeft gezonden, heeft de jury gemotiveerd waarom haar mondeling antwoord op de vraag over de financiële risico's als gevolg van wisselkoersschommelingen niet toereikend was. De jury heeft dus haar motiveringsplicht geschonden.

53. De Commissie stelt dat, zoals het Hof in het arrest van 4 juli 1996, Parlement/Innamorati (C-254/95 P, Jurispr. blz. I-3423, punt 31), heeft geoordeeld, de mededeling van de voor de verschillende examens behaalde cijfers een afdoende motivering van de besluiten van de jury vormt. De instelling leidt daaruit af dat het motiveringsgebrek niet gebaseerd kan zijn op een gestelde incoherentie tussen twee documenten die na de toekenning van het cijfer zijn opgesteld. Voorts heeft verzoekster alle benodigde uitleg gekregen in de fase van het heronderzoek en de precontentieuze procedure. De Commissie merkt op dat verzoekster niet alleen haar werkstuk heeft gekregen, maar ook het beoordelingsverslag ervan.

54. Aangaande de tijdens het mondeling examen aan verzoekster gestelde vraag over de wijze waarop het financiële risico van wisselkoersschommelingen kan worden afgewend, heeft de jury verzoekster reeds meegedeeld dat haar antwoord niet volledig onjuist was, maar dat er adequatere en beter gemotiveerde antwoorden waren dan het hare.

Beoordeling door het Gerecht

55. De verplichting tot motivering van een besluit van een jury moet enerzijds in overeenstemming worden gebracht met het geheim van de werkzaamheden van die jury. De eerbiediging van dit geheim brengt mee dat de opvattingen van de individuele juryleden niet ruchtbaar mogen worden en dat gegevens, verband houdende met beoordelingen, de kandidaten persoonlijk dan wel in vergelijking met andere kandidaten betreffende, niet aan de openbaarheid mogen worden prijsgegeven (arrest Parlement/Innamorati, reeds aangehaald, punt 24).

56. Anderzijds mag de motiveringsplicht de werkzaamheden van jury's en van de personeelsadministratie niet al te zeer verzwaren (arresten Hof van 28 februari 1980, Bonu/Raad, 89/79, Jurispr. blz. 553, punt 6, en, a contrario, 28 februari 2008, Neirinck/Commissie, C-17/07 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 58). In een vergelijkend onderzoek met veel deelnemers vormt de mededeling van de voor de verschillende proeven behaalde cijfers derhalve een afdoende motivering van de besluiten van de jury (arrest Parlement/Innamorati, reeds aangehaald, punt 31).

57. In casu waren na afloop van de voorselectietests 300 kandidaten toegelaten tot het schriftelijk examen van het vergelijkend onderzoek en is uiteindelijk een reservelijst van 100 kandidaten opgesteld. Het vergelijkend onderzoek waaraan verzoekster heeft deelgenomen, was dus een vergelijkend onderzoek met veel deelnemers. In die omstandigheden vormt, zoals in het voorgaande punt gezegd, de mededeling van de voor de verschillende examens behaalde cijfers een afdoende motivering van de besluiten van de jury ten aanzien van elke kandidaat. Vaststaat dat verzoekster de mededeling van haar cijfers heeft ontvangen. Verder heeft verzoekster in elk geval andere gegevens ontvangen die haar meer gedetailleerde informatie gaven over de vraag waarom zij voor het vergelijkend onderzoek is gezakt, zoals haar schriftelijk examenwerk, het beoordelingsverslag ervan en een brief met uitleg van 2 mei 2007, die de voorzitter van de jury haar heeft gezonden. Mitsdien moet het derde middel inzake gebrekkige motivering van het litigieuze besluit worden afgewezen.

58. Bijgevolg moet de vordering tot nietigverklaring van dat besluit worden afgewezen.

Vordering tot schadevergoeding

59. Verzoekster vordert vergoeding van de materiële en immateriële schade die het litigieuze besluit haar zou hebben berokkend. De afwijzing van de tegen dat besluit ingestelde vordering impliceert derhalve de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding van het beroep.

60. Uit het voorgaande volgt dat het beroep moet worden verworpen.

Kosten

61. Krachtens artikel 122 van het Reglement voor de procesvoering zijn de bepalingen van het achtste hoofdstuk van de tweede titel betreffende de proceskosten en de gerechtskosten slechts van toepassing op de zaken die vanaf de datum van inwerkingtreding van dit Reglement, te weten 1 november 2007, bij het Gerecht aanhangig zijn gemaakt. De ter zake relevante bepalingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg blijven mutatis mutandis van toepassing op de vóór die datum bij het Gerecht aanhangige zaken.

62. Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Volgens artikel 88 van dit Reglement blijven in de gedingen tussen de Gemeenschappen en hun personeelsleden de kosten door de instellingen gemaakt, echter te hunnen laste. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient elke partij haar eigen kosten te dragen.

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Derde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1) Het beroep van J. M. Coto Moreno wordt verworpen.

2) Elke partij zal haar eigen kosten dragen.