Home

Hof van Justitie EU 24-05-2007 ECLI:EU:C:2007:296

Hof van Justitie EU 24-05-2007 ECLI:EU:C:2007:296

Gegevens

Instantie
Hof van Justitie EU
Datum uitspraak
24 mei 2007

Uitspraak

Arrest van het Hof

24 mei 2007(*)

In zaak C-45/05,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Nederland) bij beslissing van 2 februari 2005, ingekomen bij het Hof op 4 februari 2005, in de procedure

Maatschap Schonewille-Prins

tegen

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, R. Schintgen, R. Silva de Lapuerta, G. Arestis (rapporteur) en L. Bay Larsen, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 27 april 2006,

  1. gelet op de opmerkingen van:

    • Maatschap Schonewille-Prins, vertegenwoordigd door E. Buys, directeur van Denkavit Nederland BV,

    • de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster en M. de Grave, als gemachtigden,

    • de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door T. van Rijn, F. Erlbacher en M. van Heezik, als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 juli 2006,

het navolgende

Arrest

1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (PB L 160, blz. 21), en verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PB L 204, blz. 1), alsmede van verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB L 391, biz. 36), en verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (PB L 327, blz. 11). Het verzoek betreft eveneens de geldigheid van artikel 21 van verordening nr. 1254/1999.

2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de in het houden van runderen gespecialiseerde landbouwvennootschap Maatschap Schonewille-Prins (hierna: „Schonewille”) en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: „Minister”) ter zake van de weigering van deze laatste om Schonewille de door deze vooraf aangevraagde premie voor het slachten van runderen toe te kennen.

Toepasselijke bepalingen

Gemeenschapsregeling

3 Uit hoofde van artikel 11 van verordening nr. 1254/1999 kan een producent die runderen houdt in aanmerking komen voor een slachtpremie, die wordt toegekend bij het slachten van in aanmerking komende dieren of bij de uitvoer daarvan naar een derde land.

4 In dit verband preciseert artikel 21 van deze verordening:

„Om in aanmerking te komen voor rechtstreekse betalingen op grond van dit hoofdstuk, moet een dier geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig verordening (EG) nr. 820/97.”

5 In de achttiende overweging van de considerans van verordening nr. 1254/1999 heet het:

„[D]e rechtstreekse betalingen [mogen] slechts worden uitgekeerd als de houders van de betrokken dieren voldoen aan de communautaire voorschriften inzake identificatie en registratie van runderen; [...]”

6 Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad van 21 april 1997 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten (PB L 117, blz. 1) is per 1 september 2000 ingetrokken bij verordening nr. 1760/2000.

7 De vierde tot en met de zevende overweging van de considerans van verordening nr. 1760/2000 luiden als volgt:

„Als gevolg van de instabiliteit van de markt voor rundvlees en rundvleesproducten die door de crisis in verband met boviene spongiforme encefalopathie is ontstaan, is de transparantie wat betreft de omstandigheden van de productie en de afzet van deze producten, met name ten aanzien van de traceerbaarheid, verbeterd, wat een positief effect heeft gehad op de rundvleesconsumptie. Om het vertrouwen van de consument in rundvlees te behouden en te doen toenemen, en hem niet te misleiden dienen producten juist en duidelijk te worden geëtiketteerd.

Te dien einde is het van wezenlijk belang te voorzien in een doeltreffende identificatie- en registratieregeling voor runderen in de productiefase [...]

Als gevolg van de garanties die deze verbetering biedt, zal eveneens worden voldaan aan een aantal eisen van algemeen belang, zoals de bescherming van de volksgezondheid en van de gezondheid van dieren.

Het vertrouwen van de consument in de kwaliteit van rundvlees en rundvleesproducten zal bijgevolg worden vergroot, de bescherming van de volksgezondheid zal op een hoog niveau worden gehandhaafd en de rundvleesmarkt zal duurzaam stabieler worden.”

8 Artikel 7, lid 1, van verordening nr. 1760/2000 bepaalt:

„Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:

  • houdt een register bij,

  • stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden. De Commissie kan evenwel op verzoek van een lidstaat, overeenkomstig de procedure van artikel 23, lid 2, bepalen in welke gevallen de lidstaten de maximumtermijn mogen verlengen en specifieke regels mogen vaststellen die van toepassing zijn op de verplaatsingen van runderen die bestemd zijn om in de zomer op verschillende plaatsen in de bergen te grazen.”

9 Artikel 22, lid 1, van deze verordening luidt:

„De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de naleving van deze verordening te garanderen. [...]

Door een lidstaat aan een veehouder opgelegde sancties staan in verhouding tot de ernst van de overtreding. [...]”

10 Artikel 11, lid 1, van verordening nr. 3887/92 bepaalt:

„De in deze verordening bepaalde sancties gelden onverminderd extra sancties waarin op nationaal niveau is voorzien.”

11 Verordening nr. 3887/92 is per 1 januari 2002 ingetrokken bij verordening nr. 2419/2001.

12 Artikel 44 van verordening nr. 2419/2001 bepaalt:

„1. De in deze titel bedoelde kortingen en uitsluitingen zijn niet van toepassing wanneer het bedrijfshoofd feitelijk juiste gegevens heeft verschaft of wanneer hij anderszins kan bewijzen dat hem geen schuld treft.

2. De in deze titel bepaalde kortingen en uitsluitingen zijn ook niet van toepassing op die onderdelen van de steunaanvraag ten aanzien waarvan het bedrijfshoofd de bevoegde instantie schriftelijk mededeelt dat de aanvraag fouten bevat of niet langer juist is, tenzij het bedrijfshoofd in kennis is gesteld van het voornemen van de bevoegde instantie bij hem een controle ter plaatse te verrichten of deze instantie het bedrijfshoofd reeds over onregelmatigheden in de betrokken aanvraag heeft ingelicht.

De in de eerste alinea bedoelde mededeling van het bedrijfshoofd heeft een aanpassing van de steunaanvraag aan de feitelijke toestand tot gevolg.”

13 Artikel 45 van deze verordening luidt als volgt:

„1. Ten aanzien van runderen waarvoor steun wordt aangevraagd, is artikel 44 vanaf het tijdstip van de indiening van de aanvraag van toepassing op fouten en nalatigheden in verband met de in het gecomputeriseerde gegevensbestand opgenomen gegevens.

2. Ten aanzien van runderen waarvoor geen steun wordt aangevraagd, worden de in artikel 39 voorgeschreven kortingen en uitsluitingen niet toegepast wanneer het bedrijfshoofd de bevoegde instantie correcties en aanvullingen met betrekking tot de in het gecomputeriseerde gegevensbestand opgenomen gegevens meedeelt, tenzij het bedrijfshoofd in kennis is gesteld van het voornemen van de bevoegde instantie bij hem een controle ter plaatse te verrichten.”

14 In artikel 47, lid 2, van verordening nr. 2419/2001 is bepaald:

„Onder voorbehoud van artikel 6 van verordening (EG) nr. 2988/95 van de Raad gelden de in deze verordening bepaalde kortingen en uitsluitingen onverminderd andere in gemeenschaps- of nationaalrechtelijke voorschriften bepaalde sancties.”

Nationale regeling

15 De Verordening identificatie en registratie runderen 1998 van het Productschap Vee en Vlees (hierna: „PVV-verordening”) luidt als volgt:

„Artikel 12
1.

De houder, met uitzondering van de vervoerder, is verplicht de in artikel 4, derde lid, en de in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 820/97 bedoelde gegevens [...] nauwkeurig en volledig in het register aan te tekenen.

[...]

Artikel 13
1.

De houder, met uitzondering van de vervoerder, is verplicht binnen een periode van 3 werkdagen aan de dienst melding te doen van de in artikel 12, eerste lid, van deze verordening [...] bedoelde gegevens.

[...]”

16 Het recht op de slachtpremie is vervat in de Regeling dierlijke EG-premies (Stcrt 1996, nr. 80; hierna: „Regeling”).

17 Artikel 2.3, lid 2, van de Regeling bepaalt:

„Ter zake van het slachten of uitvoeren naar een derde land van een rund dat op de datum van de slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een derde land, blijkens de gegevens uit het I & R-register [identificatie- en registratieregister] ten minste acht maanden oud is, wordt op daartoe strekkende aanvraag overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en verordeningen 1254/1999 en 2342/1999 aan producenten premie verstrekt.”

18 Artikel 2.4b, lid 2, van de Regeling preciseert:

„Aanvragen voor premie ter zake van het slachten van runderen in een in Nederland gelegen abattoir worden ingediend door melding van de slacht overeenkomstig de bepalingen van de PVV-verordening door het betrokken abattoir aan het I & R-register.”

19 In artikel 4.9 van de Regeling is bepaald:

„1. Geen premie wordt verstrekt voor runderen ten aanzien waarvan de producent de op hem, krachtens de PVV-verordening, rustende bepalingen met betrekking tot de melding aan het I & R-register van de geboortedatum, de datum van aanvoer op, of afvoer van zijn bedrijf of de datum van slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een derde land, niet binnen 25 dagen is nagekomen, voor zover de desbetreffende meldingsplicht op of na 1 januari 2000 is ontstaan.

2. De premie wordt verminderd met 25 % voor runderen ten aanzien waarvan de producent de op hem, krachtens de PVV-verordening, rustende bepalingen met betrekking tot de melding aan het I & R-register van de geboortedatum, de datum van aanvoer op, of afvoer van zijn bedrijf of de datum van slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een derde land, niet tijdig doch wel binnen 25 dagen nadat de betrokken gebeurtenis heeft plaatsgevonden, is nagekomen, voor zover de desbetreffende meldingsplicht op of na 1 januari 2000 is ontstaan.”

Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

20 Op 1 februari 2001 heeft Schonewille bij de minister krachtens de Regeling slachtpremies aangevraagd voor 365 runderen.

21 Bij besluit van 24 juni 2002 heeft de Minister verklaard dat van de runderen waarvoor voor het slachtpremiejaar 2001 een premie was aangevraagd, slechts 260 runderen geheel of gedeeltelijk premiewaardig waren bevonden.

22 Bij brief van 23 juli 2002 heeft Schonewille bezwaar gemaakt tegen dat besluit Bij besluit van 19 augustus 2002 heeft de Minister dit besluit gecorrigeerd en vastgesteld dat nog 15 runderen volledig premiewaardig waren, terwijl een ander dier niet volledig voldeed aan de premievoorwaarden.

23 Na een aantal schriftelijke contacten tussen de partijen in het hoofdgeding, waarbij Schonewille bij haar bezwaar bleef, heeft de Minister op 19 juni 2003 een nieuw besluit vastgesteld. Het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard, wat de slachtpremie betreft voor de 15 extra dieren die uiteindelijk premiewaardig waren bevonden, en ongegrond voor het overige.

24 Voorts heeft de Minister in dat besluit in de eerste plaats de premieaanvraag voor één rund volledig afgewezen op grond dat de melding aan het I & R-register niet binnen de door artikel 4.9, lid 1, van de Regeling gestelde termijn was gedaan. In de tweede plaats heeft hij voor een groep runderen de aangevraagde premie met 25 % verminderd op grond van het bepaalde in artikel 4.9, lid 2, van de Regeling.

25 Op 30 juli 2003 heeft Schonewille tegen dit besluit beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

26 In het hoofdgeding betoogt Schonewille dat de Minister ten onrechte heeft geoordeeld dat een te late melding aan het I & R-register van de datum waarop een rund op het bedrijf is aangevoerd, reden kon zijn voor een korting of een weigering van de slachtpremie. Volgens haar dient de premiewaardigheid van runderen uitsluitend te worden beoordeeld aan de hand van artikel 21 van verordening nr. 1254/1999. Daar dit artikel alleen eist dat het dier overeenkomstig verordening nr. 1760/2000 is geïdentificeerd en geregistreerd, meent Schonewille dat het de Minister niet vrijstaat om in het kader van de identificatie en registratie van runderen aanvullende voorwaarden voor die premiewaardigheid te stellen, zoals de in artikel 4.9 van de Regeling gestelde eisen betreffende de datum van melding aan het register.

27 Volgens de verwijzende rechter rijst in casu in wezen de vraag of de Minister, gelet op de geconstateerde onregelmatigheden bij de door Schonewille aan de houder van het I & R-register gedane meldingen van de data waarop runderen op het bedrijf zijn aangevoerd, gerechtigd was de aanspraken op slachtpremies op grond van verordening nr. 1254/1999 geheel of gedeeltelijk uit te sluiten.

28 In deze omstandigheden heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

  1. Dient artikel 21 van verordening (EG) nr. 1254/1999 aldus te worden uitgelegd, dat iedere onregelmatigheid bij de naleving van verordening (EG) nr. 1760/2000 ten aanzien van een dier leidt tot een volledige uitsluiting van slachtpremie voor dat dier?

  2. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, is artikel 21 van verordening (EG) nr. 1254/1999 dan verbindend, in het bijzonder in verband met de daaruit voortvloeiende consequenties?

  3. Zijn de artikelen 44 en 45 van verordening (EG) nr. 2419/2001 van toepassing op onregelmatigheden bij de naleving van verordening (EG) nr. 1760/2000?

  4. Indien vraag 3 bevestigend wordt beantwoord, brengt dan een juiste toepassing van artikel 45 van verordening (EG) nr. 2419/2001 in verbinding met artikel 44 mee dat een uitsluiting van premie voor de slacht niet van toepassing is bij een nalatigheid in verband met de melding van gegevens aan de houder van het gecomputeriseerde gegevensbestand, indien de doorgegeven gegevens, zoals in dit geval de aanvoerdata, feitelijk geheel correct zijn (en ook van meet af aan juist zijn geweest en derhalve nooit behoefden te worden gecorrigeerd)? Als dit niet voor iedere nalatigheid geldt, geldt het dan wel in de situatie als in dit geding aan de orde, waarin de nalatigheid heeft bestaan uit het (enkele dagen of weken) te laat doorgeven van gegevens, terwijl de slacht geruime tijd later plaatsvindt?

  5. Dienen artikel 11 van verordening (EEG) nr. 3887/92 en/of artikel 22 van verordening (EG) nr. 1760/2000 en/of artikel 47, tweede lid, van verordening (EG) nr. 2419/2001 aldus te worden uitgelegd dat een lidstaat bevoegd is om bij wege van nationale sanctie op de naleving van die verordening het communautaire recht op slachtpremie uit te sluiten of daarop kortingen aan te brengen?

  6. Indien vraag 5 geheel of gedeeltelijk bevestigend wordt beantwoord, zijn dan de communautair voorziene uitzonderingen op communautaire kortingen en uitsluitingen, in het bijzonder de artikelen 44 en 45 van verordening (EG) nr. 2419/2001, van overeenkomstige toepassing op nationale kortingen en uitsluitingen?

  7. Indien vraag 6 bevestigend wordt beantwoord, brengt dan een juiste overeenkomstige toepassing van artikel 45 van verordening (EG) nr. 2419/2001 in verbinding met artikel 44 mee dat nalatigheden in verband met de melding van gegevens aan het gecomputeriseerde gegevensbestand, en met name het te laat doorgeven van gegevens, niet kunnen leiden tot een uitsluiting van premie voor de slacht, indien de in het register opgenomen gegevens, zoals in dit geval de aanvoerdatum, feitelijk geheel correct zijn?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

29 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 21 van verordening nr. 1254/1999 aldus moet worden uitgelegd dat de niet-naleving van de in artikel 7, lid 1, tweede gedachtestreepje, van verordening nr. 1760/2000 gestelde termijn voor de melding aan het gecomputeriseerde gegevensbestand van de verplaatsing van een rund naar of van een bedrijf, leidt tot uitsluiting van de aanspraak op slachtpremie voor dat dier.

30 Volgens vaste rechtspraak moet voor de uitlegging van gemeenschapsrechtelijke bepalingen niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen daarvan, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen die de regeling waarvan zij deel uitmaken, nastreeft (zie met name arresten van 13 november 2003, Granarolo, C-294/01, Jurispr. blz. I-13429, punt 34, en 7 december 2006, SGAE, C-306/05, Jurispr. blz. I-11519, punt 34).

31 Volgens artikel 21 van verordening nr. 1254/1999 moet een rund, om in aanmerking te komen voor een slachtpremie, „geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig verordening [nr. 1760/2000]”.

32 Uit de bewoordingen van dit artikel blijkt duidelijk dat, zoals aangegeven in de achttiende overweging van de considerans van verordening nr. 1254/1999, de slachtpremie slechts mag worden toegekend als de houders van de betrokken dieren voldoen aan de communautaire voorschriften inzake identificatie en registratie van runderen.

33 Voorts moet worden opgemerkt dat in de 28e overweging van de considerans van verordening nr. 2419/2001 uitdrukkelijk wordt verklaard dat „een deugdelijke identificatie en registratie van de runderen een voorwaarde [is] om voor [de slachtpremie] in aanmerking te komen op grond van artikel 21 van verordening [...] nr. 1254/1999”.

34 Daarenboven moeten, zoals de achtste overweging van de considerans van verordening nr. 1760/2000 in herinnering brengt, „voor het intracommunautaire handelsverkeer bestemde dieren overeenkomstig de vereisten van de communautaire voorschriften worden geïdentificeerd en geregistreerd, zodat het bedrijf, het centrum of de instelling van oorsprong of van tijdelijk verblijf is terug te vinden, en [...] [moeten] deze identificatie- en registratieregelingen vóór 1 januari 1993 ook van toepassing worden verklaard op het verkeer van dieren binnen het grondgebied van elke lidstaat”.

35 Dienaangaande bepaalt artikel 7, lid 1, tweede gedachtestreepje, van verordening nr. 1760/2000 met name betreffende de registratie van runderen, dat iedere houder van dieren, „[...] de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis [stelt] van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden. De Commissie kan evenwel op verzoek van een lidstaat, overeenkomstig de procedure van artikel 23, lid 2, bepalen in welke gevallen de lidstaten de maximumtermijn mogen verlengen en specifieke regels mogen vaststellen die van toepassing zijn op de verplaatsingen van runderen die bestemd zijn om in de zomer op verschillende plaatsen in de bergen te grazen.”

36 Vastgesteld moet worden dat deze bepaling is gesteld in dwingende bewoordingen, die de omvang van de op de houders van dieren rustende aanmeldingsplicht in bijzonderheden omschrijven en nauwkeurig de termijn vaststellen waarbinnen de houders aan deze verplichting dienen te voldoen.

37 Tevens zij opgemerkt dat in fine van die bepaling nauwkeurig is vastgesteld hoe die termijn kan worden verlengd. De nauwkeurige omschrijving van die modaliteiten zou echter geen enkele nuttige werking hebben indien het de houders van dieren vrijstond om die termijn niet in acht te nemen.

38 Bijgevolg moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat iedere houder van dieren zich dient te houden aan de gestelde termijn, wanneer hij de verplaatsing van een rund naar of van zijn bedrijf meldt aan het gecomputeriseerde gegevensbestand.

39 Een dergelijke uitlegging komt overigens overeen met de uitdrukkelijke vermelding in artikel 9 van verordening (EG) nr. 911/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot uitvoering van verordening nr. 1760/2000 wat betreft oormerken, paspoorten en bedrijfsregisters (PB L 163, blz. 65), dat de houder van dieren die melding binnen de termijn van drie à zeven dagen dient te verrichten.

40 Deze uitlegging vindt bovendien steun in de doelstellingen van verordening nr. 1760/2000, die, zoals blijkt uit de vierde tot en met de zevende overweging van de considerans ervan, erin bestaan het vertrouwen van de consument in de kwaliteit van rundvlees en rundvleesproducten te vergroten, de bescherming van de volksgezondheid te handhaven en de rundvleesmarkt duurzaam stabieler te maken.

41 Ter bereiking van deze doelstellingen is het absoluut noodzakelijk dat de identificatie- en registratieregeling voor runderen steeds volledig doeltreffend en betrouwbaar is, met name om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen bij de uitbraak van een dierziekte de herkomst van een dier snel te traceren en onmiddellijk de nodige maatregelen te treffen ter vermijding van elk risico voor de volksgezondheid. Dit is evenwel niet mogelijk indien de houder van dieren de verplaatsingen van zijn runderen niet binnen de termijn van artikel 7, lid 1, tweede gedachtestreepje, van verordening nr. 1760/2000 aan het gecomputeriseerde gegevensbestand meldt.

42 Bovendien moet worden vastgesteld dat de gemeenschapsbepalingen, naast de in bedoeld artikel vermelde uitzondering, niet voorzien in enig andere uitdrukkelijke uitzondering op de verplichting om melding te doen binnen de in dat artikel gestelde termijn. Een dergelijke uitdrukkelijke uitzondering kan overigens evenmin worden gevonden in verordening nr. 1254/1999, op grond waarvan de slachtpremie slechts mag worden toegekend als is voldaan aan de communautaire voorschriften inzake identificatie en registratie van runderen, waartoe ook artikel 7, lid 1, tweede gedachtestreepje, van verordening nr. 1760/2000 behoort.

43 Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 21 van verordening nr. 1254/1999 aldus moet worden uitgelegd dat de niet-inachtneming van de in artikel 7, lid 1, tweede gedachtestreepje, van verordening nr. 1760/2000 gestelde termijn voor de melding aan het gecomputeriseerde gegevensbestand van de verplaatsing van een rund naar of van een bedrijf, tot gevolg heeft dat het betrokken dier niet in aanmerking komt voor de slachtpremie, en dus leidt tot uitsluiting van de aanspraak op deze premie voor dat dier.

Tweede vraag

44 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de gevolgen van artikel 21 van verordening nr. 1254/1999, zoals beschreven in het antwoord op de eerste vraag, niet onevenredig zijn, zodat zij de ongeldigheid van die bepaling meebrengen.

45 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens het evenredigheidsbeginsel, dat deel uitmaakt van de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht, handelingen van gemeenschapsinstellingen niet buiten de grenzen mogen treden van wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd, met dien verstande dat, wanneer een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich brengt en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan het nagestreefde doel (zie onder meer arresten van 5 oktober 1994, Crispoltoni e.a., C-133/93, C-300/93 en C-362/93, Jurispr. blz. I-4863, punt 41, en 5 mei 1998, National Farmers' Union e.a., C-157/96, Jurispr. blz. I-2211, punt 60).

46 Wat de rechterlijke toetsing van bovengenoemde voorwaarden betreft, beschikt de gemeenschapswetgever op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid over een discretionaire bevoegdheid, in overeenstemming met de hem bij de artikelen 34 EG tot en met 37 EG toegekende politieke verantwoordelijkheid. Een op dit gebied vastgestelde maatregel kan derhalve slechts onwettig zijn, wanneer de maatregel kennelijk ongeschikt is ter bereiking van het door de bevoegde instelling nagestreefde doel (zie reeds aangehaalde arresten Crispoltoni e.a., punt 42, en National Farmers' Union e.a., punt 61).

47 Daarenboven moet worden gepreciseerd dat, wanneer de gemeenschapswetgever voorwaarden vaststelt om voor een steunmaatregel in aanmerking te komen, de uitsluiting bij niet-vervulling van een van die voorwaarden geen sanctie is maar het normale gevolg van de niet-vervulling van die wettelijke voorwaarden (zie in die zin arrest van 11 november 2004, Toeters en Verberk, C-171/03, Jurispr. blz. I-10945, punt 47).

48 Ingevolge artikel 21 van verordening nr. 1254/1999 mag de slachtpremie slechts worden toegekend als wordt voldaan aan de in verordening nr. 1760/2000 vastgestelde communautaire voorschriften inzake identificatie en registratie van runderen. Eén van die voorschriften, artikel 7, lid 1, tweede gedachtestreepje, verlangt de inachtneming van een termijn voor de melding aan het gecomputeriseerde gegevensbestand van de verplaatsing van een rund naar of van een bedrijf. Hieruit volgt dat de niet-inachtneming van die termijn de uitsluiting van de slachtpremie voor het betrokken dier meebrengt, waarbij die uitsluiting het normale gevolg is van de niet-vervulling van een van de voorwaarden voor de toekenning van die premie.

49 Zoals blijkt uit de punten 40 en 41 van het onderhavige arrest, is de verplichting om zich te houden aan de meldingstermijn van artikel 7, lid 1, tweede gedachtestreepje, van verordening nr. 1760/2000 van bijzonder belang in het kader van de communautaire voorschriften voor de identificatie en registratie van runderen.

50 Deze verplichting, die de bevoegde autoriteiten in staat stelt, bij de uitbraak van een dierziekte de herkomst van een dier snel te traceren en onmiddellijk de nodige maatregelen te treffen ter vermijding van elk risico voor de volksgezondheid, sluit immers aan bij de in die punten uiteengezette doelstellingen van de identificatie- en registratieregeling voor runderen, en met name bij het doel, die runderen doelmatig en onmiddellijk te kunnen traceren, wat van essentieel belang is voor de volksgezondheid. Deze verplichting kan bijgevolg niet worden beschouwd als een maatregel die kennelijk ongeschikt is om die doelstellingen te bereiken.

51 Overigens moet worden opgemerkt dat de uitsluiting van de aanspraak op de slachtpremie in geval van overschrijding van de termijn voor de melding aan het gecomputeriseerde gegevensbestand slechts geldt voor de runderen waarvoor de registratieverplichting van artikel 7, lid 1, tweede gedachtestreepje, van verordening nr. 1760/2000 niet in acht is genomen.

52 Mitsdien moet op de tweede vraag worden geantwoord dat bij de behandeling ervan niet is gebleken van feiten en omstandigheden die, op grond van het evenredigheidsbeginsel, de geldigheid van artikel 21 van verordening nr. 1254/1999 kunnen aantasten voor zover dat artikel tot gevolg heeft dat een rund waarvoor de meldingstermijn van artikel 7, lid 1, tweede gedachtestreepje, van verordening nr. 1760/2000 niet in acht is genomen, niet in aanmerking komt voor de slachtpremie, en dus leidt tot uitsluiting van de aanspraak op deze premie voor dat dier.

Derde en vierde vraag

53 Met zijn derde en zijn vierde vraag, die tezamen moeten worden behandeld wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 44 en 45 van verordening nr. 2419/2001 van toepassing zijn op een uitsluiting van de aanspraak op de slachtpremie voor een rund ten aanzien waarvan de gegevens betreffende een verplaatsing van of naar het bedrijf niet aan het gecomputeriseerde gegevensbestand zijn gemeld binnen de termijn van artikel 7, lid 1, tweede gedachtestreepje, van verordening nr. 1760/2000, wanneer die — te laat aan het bestand gemelde — gegevens correct zijn.

54 Om te beginnen dient te worden gepreciseerd dat, zoals de advocaat-generaal in punt 67 van zijn conclusie heeft opgemerkt, verordening nr. 2419/2001 in beginsel niet van toepassing is op de feiten van het hoofdgeding, daar deze binnen de temporele werkingssfeer van verordening nr. 3887/92 vallen.

55 Het Hof heeft evenwel in zijn arrest van 1 juli 2004, Gerken (0295/02, Jurispr. blz. I-6369, punt 61), geoordeeld dat artikel 2, lid 2, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312, biz. 1) aldus moet worden uitgelegd dat in het geval van een steunaanvraag voor dieren die binnen de temporele werkingssfeer van verordening nr. 3887/92 valt en een onregelmatigheid vertoont ten gevolge waarvan krachtens artikel 10, lid 2, sub a, van deze laatste verordening, thans, sinds de wijziging bij verordening (EG) nr. 2801/1999 van de Commissie van 21 december 1999 (PB L 340, biz. 29), artikel 10 ter, lid 2, eerste en tweede alinea, een sanctie moet worden opgelegd, de bevoegde autoriteiten met terugwerkende kracht de bepalingen van artikel 44, lid 1, van verordening nr. 2419/2001 moeten toepassen op grond dat deze laatste bepalingen minder streng zijn voor de betrokken gedraging (zie ook arrest van 8 maart 2007, Campina, C-45/06, Jurispr. blz. I-2089, punten 32 en 33).

56 Bijgevolg zijn de in de artikelen 44 en 45 van verordening nr. 2419/2001 genoemde uitzonderingen met terugwerkende kracht van toepassing op sancties die zijn opgelegd in verband met steunaanvragen die binnen de temporele werkingssfeer van verordening nr. 3887/92 vallen, aangezien de toepassing van die artikelen minder zware sancties meebrengt dan de sancties die gelden bij toepassing van die laatste verordening, die niet voorziet in dergelijke uitzonderingen.

57 Wat de materiële werkingssfeer van de artikelen 44 en 45 van verordening nr. 2419/2001 betreft, zij opgemerkt dat de in die artikelen genoemde uitzonderingen ingevolge artikel 44, lid 1, van die verordening alleen gelden voor de in titel IV van die verordening vermelde kortingen en uitsluitingen. Hieruit volgt dat, gelet op het reeds aangehaalde arrest Gerken, het bij bedoelde uitzonderingen in het kader van verordening nr. 3887/92 alleen kan gaan om sancties zoals die bedoeld in artikel 10 ter. Dit artikel, waarin sancties worden vastgesteld die bestaan in kortingen en uitsluitingen van het totale steunbedrag waarop de exploitant aanspraak kan maken, heeft tot doel, zoals de advocaat-generaal in punt 70 van zijn conclusie heeft gepreciseerd, de exploitant financieel te bestraffen voor het geconstateerde verschil tussen het aantal in de steunaanvraag opgegeven dieren en het geconstateerde aantal in aanmerking komende dieren.

58 Zoals blijkt uit punt 48 van het onderhavige arrest is de uitsluiting van de slachtpremie voor een rund ten aanzien waarvan de gegevens betreffende een verplaatsing van of naar het bedrijf niet binnen de termijn van artikel 7, lid 1, tweede gedachtestreepje, van verordening nr. 1760/2000 zijn gemeld aan het gecomputeriseerde gegevensbestand, echter geen sanctie, maar het gevolg van de niet-vervulling van de voorwaarden voor de toekenning van die premie.

59 Wat een dergelijke uitsluiting betreft, kunnen de artikelen 44 en 45 van verordening nr. 2419/2001 er derhalve niet toe leiden dat een rund ten aanzien waarvan niet is voldaan aan de toekenningsvoorwaarden voor de slachtpremie, alsnog premiewaardig wordt.

60 Gelet op een en ander moet op de derde en de vierde vraag worden geantwoord dat de artikelen 44 en 45 van verordening nr. 2419/2001 niet kunnen worden toegepast op een uitsluiting van de slachtpremie voor een rund ten aanzien waarvan de gegevens betreffende een verplaatsing van of naar het bedrijf niet binnen de termijn van artikel 7, lid 1, tweede gedachtestreepje, van verordening nr. 1760/2000 zijn gemeld aan het gecomputeriseerde gegevensbestand, teneinde dat rund alsnog in aanmerking te laten komen voor de slachtpremie, ook al zijn de te laat aan het bestand verstrekte gegevens correct.

Vijfde vraag

61 Met zijn vijfde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 11 van verordening nr. 3887/92 en/of artikel 22 van verordening nr. 1760/2000 en/of artikel 47, lid 2, van verordening nr. 2419/2001 aldus moeten worden uitgelegd dat een lidstaat het recht op slachtpremie kan uitsluiten of korten door middel van een nationale sanctie om de naleving van het gemeenschapsrecht te waarborgen.

62 Om te beginnen moet worden gepreciseerd dat, zoals uit de punten 54 en 55 van het onderhavige arrest blijkt, artikel 47, lid 2, van verordening nr. 2419/2001, op grond waarvan zowel nationale als communautaire sancties kunnen worden gecumuleerd, niet met terugwerkende kracht kan worden toegepast en bijgevolg geen toepassing kan vinden op het hoofdgeding, aangezien die verordening in beginsel niet van toepassing is op de feiten van het hoofdgeding en de sancties waarin zij voorziet, op grond van het reeds aangehaalde arrest Gerken slechts met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast wanneer zij minder streng zijn voor de betrokken gedraging.

63 Vervolgens zij opgemerkt dat verordening nr. 3887/92 volgens de zevende en de negende overweging van haar considerans tot doel heeft, op doeltreffende wijze te controleren of de bepalingen inzake communautaire steunverlening zijn nageleefd en bepalingen voor een doeltreffende preventie en bestraffing van onregelmatigheden en fraude vast te stellen (zie arrest van 16 mei 2002, Schilling en Nehring, C-63/00, Jurispr. blz. I-4483, punt 25, en arrest Gerken, reeds aangehaald, punt 41).

64 Wat aanvragen voor slachtpremies voor runderen betreft, schrijft die verordening precies voor welke sancties, bestaande in kortingen en uitsluitingen van het totaalbedrag van de gemeenschapssteun, gelden in geval van onregelmatigheid. Aldus bevat de verordening een stelsel van gemeenschappelijke regels dat ertoe strekt, de financiële belangen van de Europese Gemeenschap te beschermen.

65 Bijgevolg mogen de lidstaten geen nationale sancties vaststellen die bestaan in kortingen en uitsluitingen van het totaalbedrag van de gemeenschapssteun waarop de exploitant die een aanvraag voor slachtpremies heeft ingediend, aanspraak kan maken, aangezien dergelijke sancties reeds in detail zijn uitgewerkt in verordening nr. 3887/92.

66 Een dergelijke uitlegging komt overigens overeen met de duidelijke formulering in artikel 51 van verordening nr. 2419/2001 en artikel 75 van verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PB L 141, blz. 18), welke verordening in de plaats is gekomen van de verordeningen nrs. 3887/92 en 2419/2001. Daarin heet het dat de lidstaten slechts passende nationale sancties voor producenten of andere deelnemers aan de procedure voor de toekenning van steun kunnen vaststellen in de gevallen waarin die verordeningen niet in passende kortingen en uitsluitingen voorzien.

67 Ten slotte zij opgemerkt dat die uitlegging niet in tegenspraak is met artikel 11 van verordening nr. 3887/92 en/of artikel 22 van verordening nr. 1760/2000, aangezien zij niet eraan in de weg staat dat lidstaten nationale sancties vaststellen die van een andere aard zijn dan de sancties bestaande in de kortingen en uitsluitingen bedoeld in verordening nr. 3887/92.

68 Gelet op een en ander moet op de vijfde vraag worden geantwoord dat artikel 11 van verordening nr. 3887/92 en/of artikel 22 van verordening nr. 1760/2000 aldus moeten worden uitgelegd dat een lidstaat geen nationale sancties mag vaststellen die bestaan in kortingen en uitsluitingen van het totaalbedrag van de gemeenschapssteun waarop de exploitant die een aanvraag voor slachtpremies heeft ingediend, aanspraak kan maken, aangezien dergelijke sancties reeds in detail zijn uitgewerkt in verordening nr. 3887/92.

Zesde en zevende vraag

69 Gelet op het antwoord op de vijfde vraag hoeven de zesde en de zevende vraag niet te worden beantwoord.

Kosten

70 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

  1. Artikel 21 van verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees, moet aldus worden uitgelegd dat de niet-inachtneming van de termijn die in artikel 7, lid 1, tweede gedachtestreepje, van verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad, is gesteld voor de melding aan het gecomputeriseerde gegevensbestand van de verplaatsing van een rund naar of van een bedrijf, tot gevolg heeft dat het betrokken dier niet in aanmerking komt voor de slachtpremie, en dus leidt tot uitsluiting van de aanspraak op deze premie voor dat dier.

  2. Bij de behandeling van de tweede prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten en omstandigheden die, op grond van het evenredigheidsbeginsel, de geldigheid van artikel 21 van verordening nr. 1254/1999 kunnen aantasten voor zover dat artikel tot gevolg heeft dat een rund waarvoor de meldingstermijn van artikel 7, lid 1, tweede gedachtestreepje, van verordening nr. 1760/2000 niet in acht is genomen, niet in aanmerking komt voor de slachtpremie, en dus leidt tot uitsluiting van de aanspraak op deze premie voor dat dier.

  3. De artikelen 44 en 45 van verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, kunnen niet worden toegepast op een uitsluiting van de slachtpremie voor een rund ten aanzien waarvan de gegevens betreffende een verplaatsing van of naar het bedrijf niet binnen de termijn van artikel 7, lid 1, tweede gedachtestreepje, van verordening nr. 1760/2000 zijn gemeld aan het gecomputeriseerde gegevensbestand, teneinde dat rund alsnog in aanmerking te laten komen voor de slachtpremie, ook al zijn de te laat aan het bestand verstrekte gegevens correct,

  4. Artikel 11 van verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, en/of artikel 22 van verordening nr. 1760/2000 moeten aldus worden uitgelegd dat een lidstaat geen nationale sancties mag vaststellen die bestaan in kortingen en uitsluitingen van het totaalbedrag van de gemeenschapssteun waarop de exploitant die een aanvraag voor slachtpremies heeft ingediend, aanspraak kan maken, aangezien dergelijke sancties reeds in detail zijn uitgewerkt in verordening nr. 3887/92.

ondertekeningen