Home

Arrest van het Hof (grote kamer) van 12 september 2006.

Arrest van het Hof (grote kamer) van 12 september 2006.

1. EGA - Bevoorrading - Verbintenissen die niet vallen onder bepalingen van bevoorradingsregeling

(Art. 75, eerste alinea, EA)

2. EGA - Bevoorrading - Onderneming die haar werkzaamheden uitoefent "op de grondgebieden van de lidstaten" in zin van artikel 196, sub b, EA

(Art. 196, sub b, EA)

3. EGA - Bevoorrading - Verbintenissen die niet vallen onder bepalingen van bevoorradingsregeling

(Art. 75, eerste alinea, sub c, EA)

4. EGA - Bevoorrading - Onderneming die deel van haar werkzaamheden uitoefent op grondgebieden van lidstaten in zin van artikel 196, sub b, EA

(Art. 196, sub b, EA)

5. EGA - Bevoorrading - Akkoord of overeenkomst met onderdaan van derde staat die levering inhoudt van producten die onder bevoegdheid van Agentschap vallen

(Art. 73 EA)

1. Artikel 75, eerste alinea, EA dient aldus te worden uitgelegd dat de aldaar bedoelde begrippen "behandelen", "bewerken" of "verwerken" ook de verrijking van uranium omvatten.

In dit opzicht zijn, in de eerste plaats, volgens de bewoordingen van deze bepaling "[d]e bepalingen van [...] hoofdstuk [6] [...] niet van toepassing op de verbintenissen tot het behandelen, bewerken of verwerken van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen" die zijn aangegaan volgens één van de sub a tot en met c van deze bepaling beschreven modaliteiten.

In de tweede plaats bestaat de verrijking van uranium in een procédé waarbij de isotopen hetzij door gasdiffusie, hetzij door centrifugering worden gescheiden, teneinde het uranium 235-gehalte te verhogen en het uranium aldus geschikt te maken voor gebruik in een reactor. Een dergelijk scheidingsprocédé vormt echter een bewerking in de zin van artikel 75 EA. Door dit procédé wordt het uranium namelijk in een andere vorm teruggegeven en wordt het dus bewerkt in de gebruikelijke betekenis van dit woord. Verder zijn de begrippen "behandelen", "bewerken" of "verwerken" algemene begrippen. Op grond van deze begrippen op zich kan niet worden geconcludeerd dat bepaalde wijzen van behandelen, bewerken of verwerken van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen uitgesloten zouden zijn van de werkingssfeer van artikel 75 EA, bijvoorbeeld wegens bepaalde technische kenmerken van dit behandelen, bewerken of verwerken of de daardoor verwezenlijkte toegevoegde waarde.

Deze uitlegging wordt bevestigd door de algemene opzet en het doel van hoofdstuk 6, waarvan artikel 75 EA deel uitmaakt. Dit hoofdstuk geeft namelijk uitvoering aan de algemene verplichting van de instellingen van de Gemeenschap ingevolge artikel 2, sub d, EA om te waken voor een regelmatige en billijke erts- en splijtstofvoorziening van alle gebruikers. Ingevolge artikel 75 EA worden materialen die het voorwerp zijn van behandeling of bewerking in het kader van loonveredeling in de zin van deze bepaling aan de bepalingen betreffende de voorzieningsregeling onttrokken. Hieruit volgt dat artikel 75 EA situaties betreft die worden geacht de regelmatige en billijke erts- en splijtstofvoorziening van alle gebruikers in de Gemeenschap niet of niet voldoende aan te tasten om de volledige toepassing van de in hoofdstuk 6 voorziene regeling te rechtvaardigen. Dit is evenwel het geval bij een procédé als dat bedoeld in artikel 75, eerste alinea, sub c, EA, dat bestaat in het verrijken binnen de Gemeenschap van uit een derde staat afkomstig uranium dat bestemd is om naar een derde staat terug te keren. Een dergelijk procédé is namelijk als zodanig neutraal wat de uraniumvoorziening van de in de Gemeenschap gevestigde gebruikers betreft.

(cf. punten 35-40, 46, dictum 1)

2. Artikel 196, sub b, EA dient aldus te worden uitgelegd dat een niet op de grondgebieden van de lidstaten gevestigde onderneming haar werkzaamheden niet geheel of gedeeltelijk in de zin van dit artikel op deze grondgebieden uitoefent, wanneer zij met een op deze grondgebieden gevestigde onderneming een zakenrelatie onderhoudt die betrekking heeft op hetzij de levering van grondstoffen voor de vervaardiging van verrijkt uranium en de afname van verrijkt uranium, hetzij de opslag van dit verrijkt uranium.

(cf. punt 51, dictum 2)

3. Artikel 75, eerste alinea, sub c, EA dient aldus te worden uitgelegd dat de ter behandeling, bewerking of verwerking aangeleverde en daarna teruggeleverde materialen niet stoffelijk identiek behoeven te zijn en dat het volstaat dat de afgeleverde materialen in kwaliteit en hoeveelheid met de aangeleverde materialen overeenstemmen, zonder dat het in voorkomend geval mogelijk is om een verband te leggen tussen de aangeleverde en de afgeleverde materialen. Verder moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat de omstandigheid dat de verwerkende onderneming met de aanlevering van de grondstoffen de eigendom hiervan verwerft en de eigendom van het verrijkt uranium daarom na de verwerking weer aan de andere partij bij de overeenkomst moet overdragen, niet in de weg staat aan de toepassing van artikel 75, eerste alinea, sub c, EA.

(cf. punt 56, dictum 3)

4. Artikel 196, sub b, EA dient aldus te worden uitgelegd dat een onderneming niet een deel van haar werkzaamheden op de grondgebieden van de lidstaten uitoefent in de zin van dit artikel, wanneer zij aldaar opgeslagen verrijkt uranium verkoopt of verwerft.

(cf. punt 66, dictum 4)

5. Artikel 73 EA dient aldus te worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op overeenkomsten die op het grondgebied van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie opgeslagen verrijkt uranium betreffen en waarbij uitsluitend onderdanen van derde staten partij zijn.

(cf. punt 69, dictum 5)

In de gevoegde zaken C-123/04 en C-124/04,

betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 150 EA, ingediend door het Oberlandesgericht Oldenburg (Duitsland) bij beslissingen van 4 februari 2004, ingekomen bij het Hof op 8 maart 2004, in de procedures

Industrias Nucleares do Brasil SA,

Siemens AG

tegen

UBS AG (C-123/04),

Texas Utilities Electric Corporation (C-124/04),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans (rapporteur), A. Rosas en K. Schiemann, kamerpresidenten, S. von Bahr, J. N. Cunha Rodrigues, R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts, E. Juhász, G. Arestis, A. Borg Barthet en M. Ilesic, rechters,

advocaat-generaal: M. Poiares Maduro,

griffier: K. Sztranc-Slawiczek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 17 januari 2006,

gelet op de opmerkingen van:

- Industrias Nucleares do Brasil SA, vertegenwoordigd door E. Wagner en J. Curschmann, Rechtsanwälte,

- Siemens AG, vertegenwoordigd door R. Schultz-Süchting en L. Kröner, Rechtsanwälte,

- UBS AG, vertegenwoordigd door U. Hornung, F. Bellen en D. Scharma, Rechtsanwälte,

- Texas Utilities Electric Corporation, vertegenwoordigd door P.-S. Freiling, Rechtsanwalt, en C. Peterson, AL,

- de Duitse regering, vertegenwoordigd door C.-D. Quassowski en C. Schulze-Bahr als gemachtigden, bijgestaan door W. Hertel, Rechtsanwalt,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues, E. Puisais en S. Gasri als gemachtigden,

- de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door S. Terstal en D. J. M. de Grave als gemachtigden,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Patakia, A. Bouquet en B. Schima als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 april 2006,

het navolgende

Arrest

1. De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van de artikelen 57 EA, 73 EA, 75 EA, 86 EA, 87 EA, 196 EA en 197 EA.

2. Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van twee gedingen tussen de vennootschappen Industrias Nucleares do Brasil SA (hierna: "INB") en Siemens AG (hierna: "Siemens") en de vennootschappen UBS AG (hierna: "UBS"), enerzijds, en Texas Utilities Electric Corporation (hierna: "TUEC"), anderzijds, over de teruggave van cilinders met verrijkt uranium.

Toepasselijke bepalingen

3. Artikel 2 EA, dat deel uitmaakt van titel I, "Taken van de Gemeenschap", van het EGA-Verdrag, luidt:

"Voor de vervulling van haar taak moet de Gemeenschap onder de in dit Verdrag bepaalde voorwaarden:

[...]

d) waken voor een regelmatige en billijke erts- en splijtstofvoorziening van alle gebruikers in de Gemeenschap,

[...]"

4. De artikelen 57 EA, 73 EA en 75 EA staan in hoofdstuk 6, "Voorziening", van titel II, "Bepalingen ter bevordering van de vooruitgang op het gebied van de kernenergie", van het EGA-Verdrag (hierna: "hoofdstuk 6").

5. Artikel 73 EA luidt:

"Indien een akkoord of overeenkomst tussen een lidstaat, een persoon of een onderneming enerzijds, en een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat anderzijds, tevens levering inhoudt van producten, welke onder de bevoegdheid van het [Voorzienings-]agentschap vallen, is, wat de levering van deze producten betreft, voorafgaande instemming van de Commissie nodig voor het sluiten of het verlengen van dat akkoord of die overeenkomst."

6. Artikel 75 EA bepaalt:

"De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op de verbintenissen tot het behandelen, bewerken of verwerken van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen

a) aangegaan tussen verschillende personen of ondernemingen, indien de behandelde, bewerkte of verwerkte materialen moeten terugkeren naar de oorspronkelijke persoon of onderneming,

b) aangegaan tussen een persoon of onderneming en een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat, indien de materialen worden behandeld, bewerkt of verwerkt buiten de Gemeenschap en terugkeren naar de oorspronkelijke persoon of onderneming,

c) aangegaan tussen een persoon of onderneming en een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat, indien de materialen worden behandeld, bewerkt of verwerkt binnen de Gemeenschap en terugkeren, hetzij naar de oorspronkelijke organisatie of onderdaan, hetzij naar een andere door deze organisatie of onderdaan aangewezen geadresseerde eveneens buiten de Gemeenschap.

De betrokken personen of ondernemingen moeten echter aan het [Voorzienings-]agentschap kennis geven van het bestaan van dergelijke verbintenissen en, zodra de contracten zijn ondertekend, van de hoeveelheden materiaal welke daarmede gemoeid zijn. De Commissie kan zich verzetten tegen de sub b vermelde verbintenissen, indien zij meent dat de bewerking of verwerking niet doeltreffend, veilig en zonder verlies aan materialen ten nadele van de Gemeenschap kan geschieden.

De materialen, waarvoor deze verbintenissen zijn aangegaan, worden op het grondgebied van de lidstaten aan de in hoofdstuk 7 bepaalde controlemaatregelen onderworpen. De bepalingen van hoofdstuk 8 zijn echter niet van toepassing op de bijzondere splijtstoffen waarvoor de sub c bedoelde verbintenissen zijn aangegaan."

7. Hoofdstuk 7 van titel II van het EGA-Verdrag (hierna: "hoofdstuk 7") heeft als opschrift "Veiligheidscontrole".

8. Hoofdstuk 8, "Regeling van het eigendomsrecht", van titel II van het EGA-Verdrag (hierna: "hoofdstuk 8") bevat onder meer de artikelen 86 EA en 87 EA.

9. Artikel 86 EA luidt:

"De bijzondere splijtstoffen zijn eigendom van de Gemeenschap.

Het eigendomsrecht van de Gemeenschap strekt zich uit tot alle bijzondere splijtstoffen die zijn voortgebracht of ingevoerd door een lidstaat, een persoon of een onderneming, en die onderworpen zijn aan de veiligheidscontrole bepaald in hoofdstuk 7."

10. De artikelen 196 EA en 197 EA maken deel uit van titel V, "Algemene bepalingen", van het EGA-Verdrag.

11. Artikel 196 EA luidt:

"Voor de toepassing van dit Verdrag en voor zover hierin niet anders is bepaald, wordt verstaan onder:

a) ,persoon': iedere natuurlijke persoon die op de grondgebieden van de lidstaten zijn werkzaamheden geheel of gedeeltelijk uitoefent op het door het desbetreffende hoofdstuk van het Verdrag bepaalde terrein;

b) ,onderneming': iedere onderneming of instelling welke haar werkzaamheden geheel of gedeeltelijk uitoefent onder dezelfde voorwaarden als bedoeld sub a, ongeacht haar publiek- of privaatrechtelijke positie."

12. Artikel 197 EA bepaalt:

"Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:

1. ,bijzondere splijtstoffen': plutonium 239, uranium 233, uranium verrijkt in de isotopen 235 of 233; elk product dat een of meer der hierbovengenoemde isotopen bevat, evenals die andere splijtstoffen die door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie als zodanig worden aangewezen; de term ,bijzondere splijtstoffen' is echter niet van toepassing op grondstoffen;

2. ,uranium verrijkt in de isotopen 235 of 233': uranium dat hetzij uranium 235, hetzij uranium 233, hetzij beide isotopen bevat in een zodanige hoeveelheid dat de verhouding tussen de som van die twee isotopen en de isotoop 238 groter is dan de verhouding tussen de isotoop 235 en de isotoop 238 in natuurlijk uranium;

3. ,grondstoffen': uranium dat het mengsel van isotopen bevat zoals dit in de natuur wordt aangetroffen, uranium waarvan het gehalte aan uranium 235 lager is dan normaal, thorium, alle hierboven vermelde materialen in de vorm van metaal, van legeringen, van chemische verbindingen of van concentraten, ieder ander materiaal dat een of meer der hierboven vermelde stoffen bevat in een gehalte dat door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie wordt vastgesteld;

[...]"

Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

13. Uit de verwijzingsbeslissingen blijkt dat INB een in Brazilië gevestigde vennootschap is die onder meer als taak heeft Braziliaanse kerncentrales nucleaire brandstof te verschaffen.

14. INB had een vaste zakenrelatie met Urenco Limited (hierna: "Urenco"), die in het Verenigd Koninkrijk is gevestigd. INB leverde Urenco ruw en laagverrijkt uranium, dat deze verrijkte voor rekening van INB. Volgens de overeenkomst die op hun zakenrelatie van toepassing was, werd het eigendomsrecht van het uranium overgedragen op het moment van de levering ervan.

15. In 1984 verrijkte Urenco uranium voor INB, dat aan INB werd teruggeleverd en dat deze naar Duitsland overbracht en op grond van een tussen INB en Siemens gesloten opslagovereenkomst bij Siemens in Hanau opsloeg. Later werd het uranium opgeslagen bij Advanced Nuclear Fuels GmbH in Lingen (Duitsland), een dochteronderneming van Siemens.

16. Aangezien INB voor het verrijkt uranium in kwestie tijdelijk geen bestemming had, besteedde zij in 1993 de overname van nucleaire brandstoffen (waaronder het in 1984 door Urenco verrijkt en bij Siemens opgeslagen uranium) openbaar aan.

17. Nuexco Exchange AG (hierna: "NEAG"), die te Olten (Zwitserland) is gevestigd, bracht een bod uit, waarna op 7 maart 1994 een leningsovereenkomst voor de overname van uranium werd gesloten.

18. Op grond van deze overeenkomst, waarop het Braziliaans recht van toepassing was, moest INB in de loop van de tijd NEAG in totaal vijf partijen verrijkt uranium leveren. NEAG verbond zich ertoe, op een later tijdstip zes partijen soortgelijk verrijkt uranium aan INB terug te leveren en INB voor de tussenliggende periode een vergoeding voor de overname van het uranium (loan fees) te betalen.

19. Vervolgens trad Nuexco Trading Corporation (hierna: "NTC"), gevestigd te Denver (Verenigde Staten), op namens NEAG. NTC behoorde tot dezelfde groep ondernemingen als NEAG en was gevolmachtigd tot volledige vertegenwoordiging van laatstgenoemde.

20. NEAG betaalde INB het overeengekomen voorschot op de loan fees, zoals voorzien in de overeenkomst. Volgens de vaststellingen van de verwijzende rechter had INB voorts aan NTC bepaalde partijen verrijkt uranium overgedragen door overboeking op de materiaalrekening van Siemens Power Corporation (waarvan alle aandelen in handen van Siemens zijn) en vervolgens door overboeking op de materiaalrekening van NTC.

21. In de nazomer van 1994 kon NEAG niet langer haar verplichting nakomen om uranium aan INB terug te leveren, aangezien zij het uranium, dat door een Russische vennootschap moest worden geleverd, niet kon betalen.

22. NTC ging in februari 1995 failliet, en NEAG in april 1996.

23. INB heeft een geding aanhangig gemaakt bij het Landgericht Osnabrück (Duitsland) en vordert van Siemens de teruggave van meerdere cilinders met verrijkt uranium die bij haar zijn opgeslagen. INB beroept zich op de eigendom van deze cilinders, terwijl Siemens betoogt dat zij "op dit ogenblik" niet verplicht is om deze cilinders terug te geven.

24. UBS, een in Zwitserland gevestigde bank, heeft een vordering tot tussenkomst ingesteld, omdat zij stelt het pandrecht op veertien van die cilinders te hebben verworven krachtens een in 1989 met NEAG gesloten overeenkomst.

25. TUEC is een onderneming die bepaalde delen van het grondgebied van Texas (Verenigde Staten) van elektriciteit voorziet en die hiervoor een kerncentrale exploiteert. Zij heeft eveneens een vordering tot tussenkomst ingesteld, omdat zij stelt de eigendom van elf van deze cilinders te hebben verworven. TUEC baseert zich hiervoor op een op 30 juni 1992 met NTC gesloten overeenkomst. Krachtens deze overeenkomst moesten de leveringen van TUEC aan NTC eveneens leiden tot de teruggave van overeenkomstige materialen, die diende te gebeuren door middel van overboeking tussen materiaalrekeningen.

26. Bij vonnissen van 17 maart 2000 heeft het Landgericht Osnabrück geoordeeld dat INB jegens Siemens geen recht had op teruggave van de cilinders met verrijkt uranium in kwestie en heeft het Siemens veroordeeld tot de teruggave van veertien cilinders met verrijkt uranium aan UBS en elf cilinders met verrijkt uranium aan TUEC.

27. INB heeft bij het Oberlandesgericht Oldenburg hoger beroep ingesteld tegen deze vonnissen.

28. Deze rechterlijke instantie geeft te kennen dat zij voornemens is het hoger beroep van INB ongegrond te verklaren, tenzij de bepalingen van het EGA-Verdrag zich verzetten tegen de verwerving door UBS van een pandrecht op het verrijkt uranium waarover het hoofdgeding in zaak C-123/04 handelt, en tegen de verwerving door TUEC van de eigendom van het verrijkt uranium waarover het hoofdgeding in zaak C-124/04 handelt.

29. De verwijzende rechter merkt op dat elk van de overdrachten in kwestie, dat wil zeggen de eigendomsoverdracht van het verrijkt uranium van Urenco aan INB, de eigendomsoverdracht van het uranium van INB aan NEAG, alsook de inpandgeving van het uranium door NEAG aan UBS en de eigendomsoverdracht van het uranium van NEAG aan TUEC, zou kunnen worden geraakt door de bepalingen van het EGA-Verdrag.

30. Tevens wijst hij erop dat de partijen in de hoofdgedingen niet hebben aangegeven dat de organen van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna: "Gemeenschap") vooraf op de hoogte waren gebracht van de verschillende transacties.

31. Volgens d e verwijzende rechter heeft het Voorzieningsagentschap van de Gemeenschap (hierna: "Agentschap") bij brief van 30 mei 1995 verklaard dat het vraagstuk van de civielrechtelijke eigendom noch onder de bevoegdheid van de Commissie, noch onder die van het Agentschap viel, en dat het geschil over de eigendom van de materialen moest worden opgelost door de toepassing van het burgerlijk recht.

32. In deze omstandigheden heeft het Oberlandesgericht Oldenburg besloten de behandeling van de zaken te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen, die identiek zijn voor beide zaken:

"1) Omvatten de begrippen ,behandelen, bewerken of verwerken' in artikel 75, eerste alinea, [EA] ook de verrijking van uranium?

2) Oefent een onderneming die is gevestigd buiten het grondgebied waarop het EGA-Verdrag van toepassing is, haar werkzaamheden geheel of gedeeltelijk in de zin van artikel 196, sub b, [EA] op het grondgebied van de Gemeenschap uit, wanneer zij met een op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde onderneming een zakenrelatie onderhoudt die betrekking heeft op:

a) de levering van grondstoffen voor de vervaardiging van verrijkt uranium en de afname van verrijkt uranium van de op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde onderneming,

b) de opslag van dit verrijkt uranium bij een andere op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde onderneming?

3) a) Vereist artikel 75, eerste alinea, sub c, [EA] dat de ter behandeling, bewerking of verwerking aangeleverde en daarna teruggeleverde materialen ? afgezien van de door de verwerking veroorzaakte fysische veranderingen ? stoffelijk identiek zijn?

b) Of volstaat het dat de verwerkte materialen in kwaliteit en hoeveelheid met de aangeleverde materialen overeenstemmen?

c) Is artikel 75, eerste alinea, sub c, [EA] niet van toepassing indien er geen verband kan worden gelegd tussen de afgeleverde materialen en de door de ontvanger aangeleverde materialen?

d) Is artikel 75, eerste alinea, sub c, [EA] niet van toepassing indien de verwerkende onderneming met de aanlevering van de grondstoffen de eigendom hiervan verwerft en de eigendom van het verrijkt uranium daarom na de verwerking weer aan de andere partij bij de overeenkomst moet overdragen?

4) a) Is artikel 75 [EA] niet van toepassing indien de betrokken personen of ondernemingen de in artikel 75, tweede alinea, [EA] vastgelegde kennisgevingsverplichting jegens het Agentschap [...] niet nakomen?

b) Kan de schending van de in artikel 75, tweede alinea, [EA] vastgelegde kennisgevingsverplichting jegens het Agentschap worden hersteld doordat de betrokken personen of ondernemingen achteraf aan hun kennisgevingsverplichting voldoen of het Agentschap op andere wijze achteraf in kennis wordt gesteld?

5) a) Wordt een akkoord of overeenkomst in de zin van artikel 73 [EA] ongeldig indien de betrokken partijen niet om de daarin voorgeschreven voorafgaande instemming van de Commissie verzoeken?

b) Kan in voorkomend geval de ongeldigheid van de transactie worden opgeheven doordat de betrokken personen of ondernemingen achteraf deze instemming verkrijgen of de organen van de Gemeenschap, nadat zij op andere wijze in kennis zijn gesteld, niet reageren?

6) a) Is het verboden over materialen in de zin van artikel 57, lid 1, [EA] te beschikken indien de betrokken producent niet voldoet aan zijn in artikel 57, lid 2, tweede alinea, [EA] vastgelegde verplichting om deze aan het Agentschap aan te bieden?

b) Kan de schending van de aanbiedingsplicht jegens het Agentschap op grond van artikel 57, lid 2, tweede alinea, [EA] worden hersteld doordat de producent achteraf aan zijn aanbiedingsplicht voldoet of het Agentschap op andere wijze achteraf in kennis wordt gesteld en geen gebruik maakt van zijn optierecht?

7) Omvat het begrip ,voortbrengen' in artikel 86 [EA] ook de verrijking van uranium?

8) Zijn ruw uranium of laagverrijkt uranium grondstoffen in de zin van artikel 197, punt 1, laatste zin, [EA]?

9) a) Kan op materialen die op grond van artikel 86, eerste alinea, [EA] eigendom van de Gemeenschap zijn geworden, een civielrechtelijke eigendom in de zin van § 903 van het Bürgerliche Gesetzbuch (Duits burgerlijk wetboek) worden gevestigd en kan deze worden overgedragen?

b) Is het krachtens artikel 87 [EA] aan de rechthebbenden toekomende meest uitgebreide recht tot gebruik en verbruik een specifiek aan de eigendom gelijkstaand of met de eigendom vergelijkbaar zakelijk recht dat naast de zakelijke rechten van het burgerlijk wetboek van de Bondsrepubliek Duitsland bestaat?

10) Oefent een onderneming een deel van haar werkzaamheden in de zin van artikel 196, sub b, [EA] op de grondgebieden van de lidstaten van de Gemeenschap uit, indien zij aldaar opgeslagen verrijkt uranium verkoopt of verwerft?

11) Is artikel 73 [EA] van overeenkomstige toepassing op overeenkomsten die op het grondgebied van de Gemeenschap opgeslagen verrijkt uranium betreffen en waarbij uitsluitend onderdanen van derde staten partij zijn?"

33. Bij beschikking van de president van het Hof van 30 juni 2004 zijn de zaken C-123/04 en C-124/04 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en voor het arrest.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

De eerste vraag

34. Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 75, eerste alinea, EA aldus dient te worden uitgelegd dat de daarin bedoelde begrippen "behandelen", "bewerken" of "verwerken" eveneens de verrijking van uranium omvatten.

35. In dit opzicht dient er op de eerste plaats aan te worden herinnerd dat volgens de bewoordingen van artikel 75, eerste alinea, EA "[d]e bepalingen van [...] hoofdstuk [6] [...] niet van toepassing [zijn] op de verbintenissen tot het behandelen, bewerken of verwerken van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen" die zijn aangegaan volgens één van de sub a tot en met c van deze bepaling beschreven modaliteiten.

36. Op de tweede plaats bestaat de verrijking van uranium, zoals blijkt uit de bij het Hof ingediende opmerkingen, in een procédé waarbij de isotopen hetzij door gasdiffusie, hetzij door centrifugering worden gescheiden, teneinde het uranium 235-gehalte te verhogen en het uranium zo geschikt te maken voor gebruik in een reactor.

37. Zoals Siemens, UBS, TUEC en de regeringen die opmerkingen bij het Hof hebben ingediend terecht betogen, vormt een dergelijk scheidingsprocédé, waarvan niet wordt beweerd dat het de totale balans tussen de materialen beïnvloedt, een bewerking in de zin van artikel 75 EA.

38. Door dit procédé wordt het uranium namelijk in een andere vorm teruggegeven en wordt het dus bewerkt in de gebruikelijke betekenis van dit woord. Zoals de advocaat-generaal in punt 53 van zijn conclusie opmerkt, zijn verder de begrippen "behandelen", "bewerken" of "verwerken" algemene begrippen. Op grond van deze begrippen op zich kan niet worden geconcludeerd dat bepaalde wijzen van behandelen, bewerken of verwerken van ertsen, grondstoffen of bijzondere splijtstoffen uitgesloten zouden zijn van de werkingssfeer van artikel 75 EA, bijvoorbeeld wegens bepaalde technische kenmerken van dit behandelen, bewerken of verwerken of de daardoor verwezenlijkte toegevoegde waarde.

39. Deze uitlegging wordt bevestigd door de algemene opzet en het doel van hoofdstuk 6, waarvan artikel 75 EA deel uitmaakt. Dit hoofdstuk geeft namelijk uitvoering aan de algemene verplichting van de instellingen van de Gemeenschap ingevolge artikel 2, sub d, EA om te waken voor een regelmatige en billijke erts- en splijtstofvoorziening van alle gebruikers (arrest van 14 december 1971, Commissie/Frankrijk, 7/71, Jurispr. blz. 1003, punt 22). Ingevolge artikel 75 EA worden materialen die het voorwerp zijn van behandeling of bewerking in het kader van loonveredeling in de zin van deze bepaling aan de bepalingen betreffende de voorzieningsregeling onttrokken (zie uitspraak 1/78 van 14 november 1978, Jurispr. blz. 2151, punt 16).

40. Hieruit volgt dat artikel 75 EA situaties betreft die worden geacht de regelmatige en billijke erts- en splijtstofvoorziening van alle gebruikers in de Gemeenschap niet of niet voldoende aan te tasten om de volledige toepassing van de in hoofdstuk 6 voorziene regeling te rechtvaardigen. Dit is evenwel het geval bij een procédé als dat bedoeld in artikel 75, eerste alinea, sub c, EA, dat bestaat in het verrijken binnen de Gemeenschap van uit een derde staat afkomstig uranium dat bestemd is om naar een derde staat terug te keren. Een dergelijk procédé is namelijk als zodanig neutraal wat de uraniumvoorziening van de in de Gemeenschap gevestigde gebruikers betreft.

41. Aan deze uitlegging wordt niet getornd door het argument van de Commissie dat de op de oligopolide markt van de verrijking van uranium onderhandelde overeenkomsten mogelijk aanzienlijke gevolgen hebben voor het veiligstellen van de voorziening van de Gemeenschap op lange termijn, alsook voor de gelijke behandeling van de gebruikers. Zelfs indien deze bewering juist zou zijn, houdt een dergelijk argument namelijk in dat de uitlegging van artikel 75 EA zou afhangen van de marktsituatie. Een dergelijke uitlegging van de bepalingen betreffende de voorzieningsregelingen kan echter niet worden aanvaard (zie in die zin arrest Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 43).

42. Ook het argument van INB dat de hierboven bedoelde uitlegging van de begrippen "behandelen", "bewerken" en "verwerken" in artikel 75, eerste alinea, EA het begrip productie van bijzondere splijtstoffen in de zin van artikel 86, tweede alinea, EA zinledig maakt, kan niet worden aanvaard. Noch uit de ene, noch uit de andere bepaling blijkt immers dat de drie eerstgenoemde begrippen en het laatstgenoemde begrip elkaar wederzijds uitsluiten. Overigens wordt het verband tussen artikel 75 EA en artikel 86 EA, dat deel uitmaakt van hoofdstuk 8, in artikel 75, derde alinea, EA los van elke verwijzing naar deze begrippen op specifieke wijze geregeld.

43. Anders dan de Commissie beweert, verzet ook artikel 197 EA, dat enkel de brandstoffen in verschillende opeenvolgende stadia definieert, zich er niet tegen dat het verrijkt uranium wordt gekwalificeerd als het product van een bewerkingsproces.

44. Aangaande de arresten van 22 april 1999, Kernkraftwerke Lippe-Ems/Commissie (C-161/97 P, Jurispr. blz. I-2057) en van het Gerecht van 25 februari 1997, Kernkraftwerke Lippe-Ems/Commissie (T-149/94 en T-181/94, Jurispr. blz. II-161), waarnaar INB en de Commissie verwijzen ter staving van hun stelling dat verbintenissen die werden aangegaan voor het verrijken van uranium, niet vallen onder artikel 75 EA, volstaat de vaststelling dat, zoals blijkt uit punt 2 van het laatstgenoemde arrest, deze zaak niet een contract voor de behandeling, de bewerking of de verwerking in de zin van de genoemde bepaling betrof, maar een contract voor de levering van uranium.

45. Hier dient ten slotte nog aan te worden toegevoegd dat, zoals de advocaat-generaal in punt 57 van zijn conclusie opmerkt, de omstandigheid dat de verrijking van uranium een behandeling, bewerking of verwerking in de zin van artikel 75 EA vormt, niet betekent dat een dergelijk procédé aan iedere controle ontsnapt. Volgens artikel 75, tweede alinea, EA bestaat er namelijk met betrekking tot de onder deze bepaling vallende verbintenissen een kennisgevingsverplichting jegens het Agentschap en kan de Commissie zich verzetten tegen de in artikel 75, eerste alinea, sub b, EA vermelde verbintenissen. Bovendien volgt uit artikel 75, derde alinea, EA dat de materialen waarvoor de in dit artikel bedoelde verbintenissen zijn aangegaan, in elk geval op het grondgebied van de lidstaten aan de in hoofdstuk 7 bepaalde controlemaatregelen worden onderworpen.

46. Op de eerste vraag dient dus te worden geantwoord dat artikel 75, eerste alinea, EA aldus moet worden uitgelegd dat de aldaar bedoelde begrippen "behandelen", "bewerken" of "verwerken" ook de verrijking van uranium omvatten.

De tweede vraag

47. Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 196, sub b, EA aldus dient te worden uitgelegd dat een niet op de grondgebieden van de lidstaten gevestigde onderneming haar "werkzaamheden geheel of gedeeltelijk" in de zin van dit artikel op deze grondgebieden uitoefent, wanneer zij met een op deze grondgebieden gevestigde onderneming een zakenrelatie onderhoudt die betrekking heeft op hetzij de levering van grondstoffen voor de vervaardiging van verrijkt uranium en de afname van verrijkt uranium, hetzij de opslag van dit verrijkt uranium.

48. Uit de verwijzingsbeslissingen blijkt dat deze vraag van de verwijzende rechter inhoudt of INB wegens haar zakenrelatie met Urenco voor wat betreft de verrijking van uranium en met Siemens voor wat betreft de opslag van het verrijkt uranium, kan worden gekwalificeerd als "onderneming" in de zin van artikel 196, sub b, EA. Deze vraag beoogt de rechter in staat te stellen om te bepalen of artikel 75, eerste alinea, sub a, EA, dat onder meer de tussen ondernemingen aangegane verbintenissen betreft, dan wel artikel 75, eerste alinea, sub c, EA, dat onder meer de tussen ondernemingen en onderdanen van een derde staat aangegane verbintenissen betreft, van toepassing is op de hierboven bedoelde verbintenissen die door INB werden aangegaan.

49. Een onderneming in de zin van artikel 196, sub b, EA is iedere onderneming of instelling die op de grondgebieden van de lidstaten haar werkzaamheden geheel of gedeeltelijk uitoefent op het door het desbetreffende hoofdstuk van het EGA-Verdrag bepaalde terrein.

50. Deze voorwaarde dient aldus te worden uitgelegd dat de onderneming haar eigen werkzaamheden op het gebied van de kernenergie geheel of gedeeltelijk moet uitoefenen op de grondgebieden van de lidstaten, omdat anders artikel 75, eerste alinea, sub c, EA grotendeels zinledig wordt. Wanneer namelijk een in een derde staat gevestigde onderdaan louter wegens het bestaan van zakenrelaties met een op de grondgebieden van de lidstaten gevestigde onderneming zijn werkzaamheden op deze grondgebieden zou uitoefenen en derhalve een onderneming in de zin van artikel 196, sub b, EA zou worden, behoefden de verbintenissen tussen een onderneming en een onderdaan van een derde staat niet langer op specifieke wijze te worden geregeld door artikel 75, eerste alinea, sub c, EA, aangezien een dergelijk geval reeds onder artikel 75, eerste alinea, sub a, EA zou vallen.

51. Op de tweede vraag dient dus te worden geantwoord dat artikel 196, sub b, EA aldus moet worden uitgelegd dat een niet op de grondgebieden van de lidstaten gevestigde onderneming haar werkzaamheden niet geheel of gedeeltelijk in de zin van dit artikel op deze grondgebieden uitoefent, wanneer zij met een op deze grondgebieden gevestigde onderneming een zakenrelatie onderhoudt die betrekking heeft op hetzij de levering van grondstoffen voor de vervaardiging van verrijkt uranium en de afname van verrijkt uranium, hetzij de opslag van dit verrijkt uranium.

De derde vraag

52. Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of volgens artikel 75, eerste alinea, sub c, EA de ter behandeling, bewerking of verwerking aangeleverde en daarna teruggeleverde materialen stoffelijk identiek moeten zijn dan wel of het volstaat dat de afgeleverde materialen in kwaliteit en hoeveelheid met de aangeleverde materialen overeenstemmen, zonder dat het in voorkomend geval mogelijk is om een verband te leggen tussen de aangeleverde en de afgeleverde materialen. Hij vraagt eveneens of de omstandigheid dat de verwerkende onderneming met de aanlevering van de grondstoffen de eigendom hiervan verwerft en de eigendom van het verrijkt uranium daarom na de verwerking weer aan de andere partij bij de overeenkomst moet overdragen, in de weg staat aan de toepassing van artikel 75, eerste alinea, sub c, EA.

53. Wat het eerste deel van deze vraag betreft, blijkt uit de bij het Hof ingediende opmerkingen dat het in de praktijk onmogelijk is om na te gaan of de ter verrijking aangeleverde en daarna teruggeleverde verrijkte materialen identiek zijn. Zoals de advocaat-generaal in punt 66 van zijn conclusie opmerkt, wordt voorts het fungibiliteitsbeginsel, volgens hetwelk nucleaire grondstoffen als onderling verwisselbaar worden beschouwd, aanvaard in de internationale praktijk en erkend in de buitenlandse betrekkingen van de Gemeenschap.

54. Voor een bruikbare uitlegging van artikel 75, eerste alinea, sub c, EA kan er bijgevolg niet van worden uitgegaan dat de ter behandeling, bewerking of verwerking aangeleverde materialen stoffelijk identiek moeten zijn aan die welke daarna worden teruggeleverd. Een dergelijke uitlegging strookt overigens met de algemene opzet en het doel van hoofdstuk 6. Wanneer de afgeleverde materialen in kwaliteit en hoeveelheid met de aangeleverde materialen overeenstemmen, wordt de uraniumvoorziening van de in de Gemeenschap gevestigde gebruikers namelijk niet aangetast.

55. Wat het tweede deel van de vraag betreft, moet worden vastgesteld dat, zoals UBS, TUEC en de regeringen die opmerkingen hebben ingediend terecht opmerken, artikel 75, eerste alinea, sub c, EA bepaalt dat de betrokken materialen "worden behandeld, bewerkt of verwerkt binnen de Gemeenschap en terugkeren" naar een geadresseerde buiten de Gemeenschap, zonder dat voor deze procédés welke rechtsvorm dan ook is vereist. Deze bepaling is dus eveneens van toepassing, wanneer die procédés een dubbele eigendomsoverdracht met zich brengen, wat overigens de uraniumvoorziening van de in de Gemeenschap gevestigde gebruikers niet aantast.

56. Op de derde vraag dient dus te worden geantwoord dat artikel 75, eerste alinea, sub c, EA aldus moet worden uitgelegd dat de ter behandeling, bewerking of verwerking aangeleverde en daarna teruggeleverde materialen niet stoffelijk identiek behoeven te zijn en dat het volstaat dat de afgeleverde materialen in kwaliteit en hoeveelheid met de aangeleverde materialen overeenstemmen, zonder dat het in voorkomend geval mogelijk is om een verband te leggen tussen de aangeleverde en de afgeleverde materialen. Verder moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat de omstandigheid dat de verwerkende onderneming met de aanlevering van de grondstoffen de eigendom hiervan verwerft en de eigendom van het verrijkt uranium daarom na de verwerking weer aan de andere partij bij de overeenkomst moet overdragen, niet in de weg staat aan de toepassing van artikel 75, eerste alinea, sub c, EA.

De vierde vraag

57. Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter van het Hof te vernemen wat de gevolgen zijn van het ontbreken van een kennisgeving aan het Agentschap in de zin van artikel 75, tweede alinea, EA, en hoe dit ontbreken kan worden verholpen. Hij laat weten dat, voor zover hij dit aan de hand van de argumenten van de partijen in het hoofdgeding kan nagaan, er geen kennisgeving van de overeenkomst tussen INB en Urenco in de zin van artikel 75, tweede alinea, EA heeft plaatsgevonden.

58. Zoals de advocaat-generaal in punt 69 van zijn conclusie opmerkt, heeft de Commissie ter terechtzitting bevestigd dat een dergelijke kennisgeving wel degelijk heeft plaatsgevonden. Bijgevolg is een antwoord op de vierde vraag niet noodzakelijk voor de oplossing van de hoofdgedingen.

De vijfde tot en met de negende vraag

59. Met zijn vijfde tot en met negende vraag verzoekt de verwijzende rechter het Hof om de artikelen 57 EA, 73 EA, 86 EA, 87 EA en 197, punt 1, EA, uit te leggen, nog steeds in de context van de door INB aangegane verbintenissen betreffende de verrijking van uranium.

60. Uit de antwoorden op de eerste drie vragen volgt evenwel dat een antwoord op de vijfde tot en met de negende vraag niet noodzakelijk is voor de oplossing van de hoofdgedingen.

61. De artikelen 57 EA, 73 EA, 86 EA en 87 EA maken namelijk deel uit van de hoofdstukken 6 respectievelijk 8. Uit artikel 75, eerste en derde alinea, EA blijkt echter dat de bepalingen van deze hoofdstukken niet van toepassing zijn op de verbintenissen die vallen onder artikel 75, eerste alinea, sub c, EA. Aangaande artikel 197, punt 1, EA, dat het voorwerp is van de achtste vraag, volgt uit de verwijzingsbeslissingen dat die vraag uitsluitend erop is gericht te vernemen of artikel 86 EA van toepassing is op de hoofdgedingen.

62. Bijgevolg behoeven deze vragen niet te worden beantwoord.

De tiende vraag

63. De tiende vraag van de verwijzende rechter houdt in of een onderneming "een deel van haar werkzaamheden" uitoefent op de grondgebieden van de lidstaten in de zin van artikel 196, sub b, EA, wanneer zij aldaar opgeslagen verrijkt uranium verkoopt of verwerft.

64. Uit de verwijzingsbeslissingen blijkt dat de verwijzende rechter met deze vraag wenst te vernemen of INB en NEAG wegens hun hoedanigheid van verkoper respectievelijk koper van op de grondgebieden van de lidstaten opgeslagen verrijkt uranium kunnen worden gekwalificeerd als ondernemingen in de zin van artikel 196, sub b, EA.

65. Dienaangaande is een onderneming, zoals blijkt uit punt 50 van het onderhavige arrest, pas dan een onderneming in de zin van artikel 196, sub b, EA wanneer zij haar eigen werkzaamheden op het gebied van de kernenergie geheel of gedeeltelijk uitoefent op de grondgebieden van de lidstaten. Dit is niet het geval met een onderneming die enkel op de grondgebieden van de lidstaten opgeslagen verrijkt uranium verkoopt of verwerft.

66. Derhalve moet op de tiende vraag worden geantwoord dat artikel 196, sub b, EA aldus dient te worden uitgelegd dat een onderneming niet een deel van haar werkzaamheden op de grondgebieden van de lidstaten uitoefent in de zin van dit artikel, wanneer zij aldaar opgeslagen verrijkt uranium verkoopt of verwerft.

De elfde vraag

67. Met zijn elfde vraag, die betrekking heeft op de overeenkomsten die werden gesloten tussen UBS en NEAG respectievelijk TUEC en NTC, wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 73 EA van toepassing is op overeenkomsten die op het grondgebied van de Gemeenschap opgeslagen verrijkt uranium betreffen en waarbij uitsluitend onderdanen van derde staten partij zijn.

68. Dienaangaande moet worden opgemerkt dat artikel 73 EA volgens de eigen bewoordingen ervan van toepassing is op akkoorden en overeenkomsten tussen een lidstaat, een persoon of een onderneming enerzijds, en een derde staat, een internationale organisatie of een onderdaan van een derde staat anderzijds, die tevens levering inhouden van producten, welke onder de bevoegdheid van het Agentschap vallen. Hieruit volgt dat deze bepaling niet van toepassing is op tussen de onderdanen van derde staten gesloten akkoorden, die overigens geen afbreuk kunnen doen aan de doelstelling van het veiligstellen van de voorziening van de Gemeenschap.

69. Op de elfde vraag dient dus te worden geantwoord dat artikel 73 EA aldus moet worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op overeenkomsten die op het grondgebied van de Gemeenschap opgeslagen verrijkt uranium betreffen en waarbij uitsluitend onderdanen van derde staten partij zijn.

Kosten

70. Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

1) Artikel 75, eerste alinea, EA dient aldus te worden uitgelegd dat de aldaar bedoelde begrippen "behandelen", "bewerken" of "verwerken" ook de verrijking van uranium omvatten.

2) Artikel 196, sub b, EA dient aldus te worden uitgelegd dat een niet op de grondgebieden van de lidstaten gevestigde onderneming haar werkzaamheden niet geheel of gedeeltelijk in de zin van dit artikel op deze grondgebieden uitoefent, wanneer zij met een op deze grondgebieden gevestigde onderneming een zakenrelatie onderhoudt die betrekking heeft op hetzij de levering van grondstoffen voor de vervaardiging van verrijkt uranium en de afname van verrijkt uranium, hetzij de opslag van dit verrijkt uranium.

3) Artikel 75, eerste alinea, sub c, EA dient aldus te worden uitgelegd dat de ter behandeling, bewerking of verwerking aangeleverde en daarna teruggeleverde materialen niet stoffelijk identiek behoeven te zijn en dat het volstaat dat de afgeleverde materialen in kwaliteit en hoeveelheid met de aangeleverde materialen overeenstemmen, zonder dat het in voorkomend geval mogelijk is om een verband te leggen tussen de aangeleverde en de afgeleverde materialen. Verder moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat de omstandigheid dat de verwerkende onderneming met de aanlevering van de grondstoffen de eigendom hiervan verwerft en de eigendom van het verrijkt uranium daarom na de verwerking weer aan de andere partij bij de overeenkomst moet overdragen, niet in de weg staat aan de toepassing van artikel 75, eerste alinea, sub c, EA.

4) Artikel 196, sub b, EA dient aldus te worden uitgelegd dat een onderneming niet een deel van haar werkzaamheden op de grondgebieden van de lidstaten uitoefent in de zin van dit artikel, wanneer zij aldaar opgeslagen verrijkt uranium verkoopt of verwerft.

5) Artikel 73 EA dient aldus te worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op overeenkomsten die op het grondgebied van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie opgeslagen verrijkt uranium betreffen en waarbij uitsluitend onderdanen van derde staten partij zijn.