Home

Conclusie van advocaat-generaal Tizzano van 23 oktober 2003.

Conclusie van advocaat-generaal Tizzano van 23 oktober 2003.

Inleiding

1. Bij beschikking van 16 mei 2002 heeft het Tribunal Supremo (Spanje) het Hof krachtens artikel 234 EG twee prejudiciële vragen voorgelegd over de uitlegging van richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (hierna: "richtlijn 97/67")(2) . Het Tribunal Supremo wenst inzonderheid te vernemen of: i) punt 21 van de considerans van de richtlijn in bepaalde omstandigheden toestaat dat van het begrip "zelfbezorging" worden uitgesloten de postdiensten die worden verricht door de afzender zelf (of een derde die uitsluitend in zijn naam handelt); en ii) postgirodiensten mogen worden gerekend tot de diensten die voorbehouden zijn aan de leverancier van de universele postdienst.

Rechtskader

Toepasselijke bepalingen van richtlijn 97/67/EG

2. Zoals wordt verduidelijkt in artikel 1 ervan, stelt richtlijn 97/67 gemeenschappelijke regels vast inzake onder meer "de levering van een universele postdienst binnen de Gemeenschap" en "de criteria voor de afbakening van de diensten die voorbehouden kunnen worden aan de leveranciers van de universele dienst en de voorwaarden voor de levering van de diensten die niet zijn voorbehouden".

3. In artikel 2, sub 1, van de richtlijn worden "postdiensten" omschreven als "diensten die bestaan in het ophalen, het sorteren, het vervoeren en het bestellen van postzendingen". Volgens artikel 2, sub 6, wordt onder "postzending" verstaan, de "geadresseerde zending in de definitieve vorm die de leverancier van de universele dienst verzorgt. Naast brievenpost worden bijvoorbeeld als postzending aangemerkt: boeken, catalogi, kranten, tijdschriften en postpakketten die goederen met of zonder handelswaarde bevatten". In artikel 2, sub 7, wordt "brievenpost" evenwel omschreven als "een op enigerlei fysieke drager aangebrachte schriftelijke mededeling die wordt vervoerd en besteld op het door de afzender op de zending zelf of op de omslag daarvan vermelde adres. Boeken, catalogi, kranten en tijdschriften worden niet als brievenpost aangemerkt".

4. De regels met betrekking tot de "harmonisatie van de diensten die voorbehouden kunnen worden" aan de leverancier van de universele dienst zijn neergelegd in artikel 7 van de richtlijn. Volgens artikel 7, sub 1, in de versie die van kracht was op het moment van de aanhangigmaking van de beroepen in het hoofdgeding, waren, "voorzover nodig voor de handhaving van de universele dienst [.] de diensten die door elke lidstaat aan de leverancier(s) van de universele dienst [konden] worden voorbehouden, het ophalen, het sorteren, het vervoer, en het bestellen van binnenlandse brievenpost [.], al dan niet per spoedbestelling besteld, met een prijs van minder dan vijfmaal het openbare tarief van brievenpost van de laagste gewichtsklasse van de snelste standaardcategorie, indien deze [bestond], en een gewicht van minder dan 350 g. Bij de gratis postdienst voor blinden en slechtzienden [mochten] uitzonderingen op de gewichts- en prijsbeperkingen worden toegestaan." In artikel 7, sub 2, werd daaraan toegevoegd dat, eveneens voorzover nodig voor de handhaving van de universele dienst, "grensoverschrijdende post en direct mail voorbehouden [konden] blijven binnen de in lid 1 genoemde prijs- en gewichtsklassen". Artikel 7, sub 4, bepaalde tot slot dat "de uitwisseling van documenten [.] niet [mocht] worden voorbehouden".

5. Aangaande de diensten die kunnen worden voorbehouden, dient tevens te worden gewezen op punt 21 van de considerans van de richtlijn, waarnaar in de eerste prejudiciële vraag uitdrukkelijk wordt verwezen. In deze overweging wordt, nadat is vermeld dat "de nieuwe diensten (die sterk verschillen van de conventionele diensten) en de uitwisseling van documenten geen deel uitmaken van de universele dienst, zodat er geen redenen zijn om deze diensten aan de leveranciers van de universele dienst voor te behouden", toegevoegd - voorzover hier van belang - dat "het voorgaande eveneens geldt voor zelfbezorging (het verzorgen van postdiensten door een natuurlijke of een rechtspersoon van wie de poststukken uitgaan of het verzorgen van de ophaling en de verzending van deze stukken door een derde die uitsluitend namens deze persoon handelt) welke niet onder de categorie diensten valt".

De Spaanse wettelijke regeling

6. Richtlijn 97/67 is in Spaans recht omgezet bij wet nr. 24/1998 van 13 juli 1998 inzake de universele postdienst en de liberalisering van de postdiensten (hierna: "wet 24/1998"). De algemene bepalingen van deze wet zijn vervolgens uitgevoerd bij Real decreto nr. 1829/1999 van 3 december 1999 houdende goedkeuring van de regeling inzake de verrichting van postdiensten (hierna: "uitvoeringsbesluit").

7. Voor de onderhavige zaak moet inzonderheid worden gewezen op de bepalingen van voornoemde regelgeving inzake "zelfbezorging" en "postgiro".

8. Aangaande het eerste aspect verduidelijkt artikel 2, lid 2, van de wet dat "sprake [is] van zelfbezorging wanneer de poststukken uitgaan van en bestemd zijn voor dezelfde natuurlijke of rechtspersoon en deze de dienst zelf verricht of daarvoor een beroep doet op een derde die uitsluitend voor deze persoon handelt, gebruik makend van andere middelen dan die van de leverancier die met de universele postdienst is belast. In geen geval mogen door middel van zelfbezorging de [aan de leverancier van de universele postdienst (de Entitad Publica Empresarial Correos y Telégrafos; hierna: "Correos")] voorbehouden diensten worden verstoord." Dienaangaande bepaalt artikel 2, lid 2, van het uitvoeringsbesluit voorts meer gedetailleerd het volgende:

"De diensten in zelfbezorging zijn uitgesloten van de werkingssfeer van deze regeling.

Van zelfbezorging is sprake wanneer de poststukken uitgaan van en bestemd zijn voor dezelfde natuurlijke of rechtspersoon en deze de dienst zelf verricht of daarvoor een beroep doet op een derde die uitsluitend voor deze persoon handelt, gebruik makend van andere middelen dan die van de leverancier die met de universele postdienst is belast.

In de zin van de vorige alinea worden poststukken geacht uit te gaan van en bestemd te zijn voor dezelfde natuurlijke of rechtspersoon wanneer de afzenders en de geadresseerden door een dienstbetrekking met elkaar verbonden zijn of handelen in naam en voor rekening van de natuurlijke of rechtspersoon die de zelfbezorging verricht.

Voorts kunnen poststukken slechts worden geacht uit te gaan van en bestemd te zijn voor dezelfde natuurlijke of rechtspersoon indien het vervoer en de bestelling van de zendingen uitsluitend verloopt tussen de verschillende centra, filialen, woonplaatsen of vestigingen waarover de natuurlijke of rechtspersoon die de zelfbezorging verricht beschikt, en de bestelling uitsluitend wordt verricht binnen de fysieke ruimte van de genoemde plaatsen.

Niet als zelfbezorging wordt beschouwd de verrichting van postdiensten voor derden door natuurlijke of rechtspersonen in het kader van hun handels- of ondernemingsactiviteiten.

Wanneer zelfbezorging wordt verricht door interne koeriersdiensten of met soortgelijke middelen, mogen hierin geen zendingen worden opgenomen die behoren tot de diensten welke zijn voorbehouden aan de leverancier van de universele postdienst.

In geen geval mag de toepassing van deze regeling de diensten die aan de leverancier van de universele dienst zijn voorbehouden verstoren."

9. Wat het tweede aspect betreft, dient te worden vermeld dat de postgirodienst in artikel 18 van de wet wordt gerekend tot de diensten die zijn voorbehouden aan de leverancier van de universele dienst. Dienaangaande verduidelijkt artikel 53, lid 1, van het uitvoeringsbesluit dat "de postgirodienst, waarvan de verrichting uitsluitend is voorbehouden aan de leverancier van de universele dienst, de dienst is waarbij opdrachten tot betaling aan natuurlijke of rechtspersonen worden gegeven voor rekening en in opdracht van andere personen, via het openbare postnetwerk".

Feiten en procesverloop

10. Verzoeksters in het bij het Tribunal Supremo aanhangig gemaakte geding zijn twee verenigingen van particuliere bedrijven die actief zijn in de sector van de postdiensten, de Asociación Profesional de Empresas de Reparto y Manipulado de Correspondencia (hierna: "Asempre") en de Asociación Nacional de Empresas de Externalización y Gestión de Envíos y Pequeña Paquetería. In twee onderscheiden (naderhand gevoegde) beroepen hebben deze verenigingen bij het Tribunal Supremo verschillende bepalingen van het uitvoeringsbesluit aangevochten, waaronder - voorzover in casu van belang - de artikelen 2, lid 2, en 53, lid 1.

11. Laatstgenoemde bepalingen zijn volgens verzoeksters ongeldig wegens schending van punt 21 van de considerans en artikel 7 van richtlijn 97/67, aangezien zij het aan Correos verleende wettelijke monopolie te ruim omschrijven. Enerzijds omvat dit monopolie immers bepaalde activiteiten of modaliteiten van de verrichting van postdiensten, die vallen onder het begrip zelfbezorging als bedoeld in punt 21 van de considerans van de richtlijn en die bijgevolg ingevolge genoemde bepaling niet kunnen worden voorbehouden aan de leverancier van de universele dienst. Anderzijds is de postgirodienst opgenomen in het monopolie, niettegenstaande het feit dat deze niet behoort tot de diensten die krachtens artikel 7 van de richtlijn kunnen worden voorbehouden aan de leverancier van de universele dienst.

12.  Geplaatst voor deze vragen, heeft de verwijzende rechter geoordeeld dat redelijke twijfel bestaat over de uitlegging van genoemde communautaire voorschriften en, concreet, over de mogelijkheid voor de nationale autoriteiten om bepaalde postdiensten te rekenen tot de diensten die zijn voorbehouden aan de leverancier van de universele postdienst.

Voor de oplossing van het bij hem aanhangige geding heeft deze rechter het bijgevolg noodzakelijk geacht, het Hof de volgende prejudiciële vragen voor te leggen:

"1) Kan punt 21 van de considerans van richtlijn 97/67/EG aldus worden uitgelegd dat onder het begrip ,zelfbezorging' niet vallen de postdiensten die worden verricht door de afzender (of een andere persoon die uitsluitend in naam van de afzender handelt), wanneer de ontvanger niet dezelfde persoon is, wanneer die diensten worden verricht in het kader van zijn handels- of ondernemingsactiviteit dan wel door interne koeriersdiensten of met andere soortgelijke middelen, of wanneer de zelfbezorging de diensten verstoort die aan de leverancier van de universele dienst zijn voorbehouden?

2) Kunnen de postgirodiensten worden gerekend tot de diensten die voorbehouden zijn aan de leverancier van de universele postdienst?"

13. In de aldus bij het Hof aanhangig gemaakte procedure zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door het Koninkrijk Spanje, het Koninkrijk België en de Commissie. Het Koninkrijk Spanje, de Commissie en Asempre hebben bovendien deelgenomen aan de terechtzitting op 26 juni 2003.

Juridische beoordeling

De eerste vraag

Argumenten van partijen

14. Aangaande de eerste vraag merkt de Spaanse regering om te beginnen op dat het begrip zelfbezorging enkel voorkomt in punt 21 van de considerans van richtlijn 97/67, en niet in het normatieve deel ervan. Volgens vaste rechtspraak heeft dit begrip juridisch bijgevolg geen waarde en kan het de lidstaten geen verplichtingen opleggen.

15. Hoe dan ook bestaat volgens de Spaanse regering geen strijdigheid tussen punt 21 van de considerans van de richtlijn en artikel 2, lid 2, van het uitvoeringsbesluit, omdat deze bepalingen een verschillend voorwerp en doel hebben. Punt 21 van de considerans van de richtlijn somt de diensten op die geen deel uitmaken van de universele dienst, terwijl artikel 2, lid 2, van het uitvoeringsbesluit slechts de werkingssfeer van dit besluit afbakent door te verduidelijken welke diensten ervan uitgesloten zijn.

16. De Spaanse regering voert bovendien aan dat uit aandachtige lezing blijkt dat de definitie van zelfbezorging in artikel 2, lid 2, van het besluit niet verschilt van die in punt 21 van de considerans van de richtlijn, aangezien in beide bepalingen in wezen als ontvangers van de zelfbezorgingsdiensten worden beschouwd de (natuurlijke of rechts-)personen die tevens afzender zijn.

17. Volgens de Belgische regering, de Commissie en Asempre is de Spaanse regeling evenwel in strijd met richtlijn 97/67.

18. Dienaangaande merkt de Belgische regering allereerst op dat het zelf bezorgen van eigen briefwisseling, geen postdienst vormt. Om die reden is volgens deze regering zelfbezorging niet te rekenen tot de diensten die krachtens artikel 7 van de richtlijn kunnen worden voorbehouden aan de leverancier van de universele dienst.

19. Volgens de Belgische regering volgt uit punt 21 van de considerans van de richtlijn dat sprake is van zelfbezorging wanneer de afzender zelf postdiensten verricht (of deze toevertrouwt aan een derde, die uitsluitend in zijn naam handelt), zonder dat - zoals de Spaanse regelgeving evenwel voorschrijft - de afzender en de ontvanger van de briefwisseling dezelfde persoon hoeven te zijn. Voorts doet het er overeenkomstig punt 21 van de considerans van de richtlijn niet toe of de zelfbezorging verband houdt met de handelsactiviteit van de afzender (op voorwaarde uiteraard dat zij verband houdt met zijn postzendingen), dat beroep wordt gedaan op interne koeriersdiensten of soortgelijke middelen, of dat zij de diensten die aan de leverancier van de universele dienst zijn voorbehouden, kan verstoren.

20. De Commissie is van mening dat punt 21 van de considerans van richtlijn 97/67 moet worden gebruikt voor de uitlegging van artikel 7 van de richtlijn, in dier voege dat laatstgenoemde bepaling aldus moet worden gelezen dat de zelfbezorgingsdiensten, als omschreven in punt 21 van de considerans, niet kunnen worden voorbehouden aan de leverancier van de universele dienst.

21. Na deze verduidelijking merkt de Commissie op dat, om een activiteit als zelfbezorging te kwalificeren, de Spaanse regelgeving vier voorwaarden stelt die niet zijn voorgeschreven door punt 21 van de considerans van de richtlijn, en aldus het begrip zelfbezorging restrictiever omschrijft dan het geval is in de genoemde bepaling. De Commissie benadrukt inzonderheid dat punt 21 van de considerans:

- niet verlangt dat de afzender tevens de ontvanger van de briefwisseling is, maar enkel verlangt dat de afzender of een exclusieve gemachtigde, de bestelling van de briefwisseling verzorgt (in welk geval evenmin sprake is van het verrichten van een "dienst");

- niet verlangt dat zelfbezorging wordt verricht "gebruik makend van andere middelen dan die van de leverancier van de universele postdienst" (hetgeen overigens in strijd zou zijn met het in artikel 5 van de richtlijn neergelegde beginsel van niet-discriminerende toegang tot de universele postdienst);

- geen enkel middel om zelfbezorging te verrichten uitsluit en inzonderheid niet bepaalt dat "wanneer zelfbezorging wordt verricht door interne koeriersdiensten of met soortgelijke middelen, [.] hierin geen zendingen mogen worden opgenomen die behoren tot de diensten welke zijn voorbehouden aan de leverancier van de universele postdienst";

- geen rekening houdt met de weerslag die zelfbezorging kan hebben op de levering van de universele dienst en haar niet afhankelijk stelt van de voorwaarde dat "de diensten die aan de leverancier van de universele dienst zijn voorbehouden [niet worden verstoord]".

22. Asempre, tot slot, benadrukt dat de postdiensten, ook de basisdiensten, sedert de jaren '60 in de steden volledig zijn geliberaliseerd, zodat het monopolie van Correos enkel betrekking heeft op de postdiensten buiten de steden. De verlaging van de prijzen van de aan mededinging onderworpen stedelijke diensten heeft bijgevolg tal van gebruikers ertoe aangezet, hun briefwisseling zelf te vervoeren naar de stad van bestemming (waarbij een vorm van "zelfbezorging" tot stand werd gebracht) en deze vervolgens toe te vertrouwen aan een van de postbedrijven die actief zijn in die stad. Veel gebruikers hebben er met andere woorden voor gekozen de diensten van Correos buiten de stad te vermijden, door zelf een deel van het vervoer van de briefwisseling te verzorgen, om te kunnen genieten van de voordeliger prijzen van de stadsdiensten.

23. In dit verband betoogt Asempre, dat de Spaanse wetgever de litigieuze bepalingen juist heeft vastgesteld met het doel, de mogelijkheden voor de gebruikers om te kiezen tussen de stedelijke en de niet-stedelijke dienst te verkleinen, en hen ertoe te brengen een beroep te doen op de diensten die worden aangeboden in het monopoliestelsel van Correos. Daartoe is de mogelijkheid om gebruik te maken van zelfbezorging onrechtmatig verbonden aan een reeks voorwaarden die niet worden vermeld in punt 21 van de considerans van de richtlijn.

Beoordeling

24. Met de gestelde vraag, die duidelijk verwijst naar de laatste drie alinea's van artikel 2, lid 2, van het uitvoeringsbesluit, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of punt 21 van de considerans van richtlijn 97/67 toestaat dat van het begrip "zelfbezorging" worden uitgesloten het ophalen, het sorteren, het vervoeren en het bestellen van postzendingen door de afzender (of door een derde die uitsluitend in zijn naam handelt), wanneer:

i) genoemde verrichtingen het gevolg zijn van de handelsactiviteit van de afzender, die niet tevens ontvanger van de postzendingen is(3) ;

ii) de betrokken verrichtingen worden uitgevoerd door interne koeriersdiensten of met soortgelijke middelen, dat wil zeggen - zoals wordt opgegeven - met middelen die het mogelijk maken een groot aantal zendingen tegelijk te behandelen;

iii) de uitvoering van deze verrichtingen door de afzender (of door een derde die uitsluitend in zijn naam handelt) de diensten die aan de leveranciers van de universele dienst zijn voorbehouden, verstoort.

25. Door deze vraag te stellen lijkt de rechter a quo ervan uit te gaan dat de activiteiten die onder het in artikel 2, lid 2, van het uitvoeringsbesluit bedoelde begrip "zelfbezorging" vallen, onttrokken zijn aan het aan de leverancier van de universele dienst verleende wettelijke monopolie (en dat zij niet eenvoudigweg van de werkingssfeer zijn uitgesloten, zoals de Spaanse regering aanvoert). Volgens deze rechter zou het kunnen dat de nationale wetgever, door in de drie bovengenoemde gevallen het ophalen, het sorteren, het vervoeren en het bestellen van postzendingen door de afzender (of door een derde die uitsluitend in zijn naam handelt) van het begrip "zelfbezorging" uit te sluiten, indirect de draagwijdte van het postmonopolie ruimer heeft gemaakt dan op grond van de richtlijn, inzonderheid punt 21 van de considerans ervan, is toegestaan. In de verwijzingsbeschikking wordt immers verduidelijkt dat de relevantie van de prejudiciële vraag schuilt in het "feit dat, door deze uitsluiting, bepaalde postdiensten die zelfbezorging vormen in de zin van de richtlijn, zouden kunnen worden gerekend tot de diensten die zijn voorbehouden aan de leverancier van de universele dienst".(4)

26. Na deze precisering kom ik toe aan de beoordeling van de vraag, waarbij ik allereerst moet verduidelijken dat het begrip zelfbezorging weliswaar uitsluitend is neergelegd in punt 21 van de considerans van de richtlijn, maar dat met dit begrip - zoals de Belgische regering en de Commissie terecht hebben opgemerkt ? niettemin rekening dient te worden gehouden bij de uitlegging van artikel 7 van de richtlijn, betreffende de "harmonisatie van de diensten die voorbehouden kunnen worden" aan de leverancier van de universele dienst.(5)

27. Punt 21 van de considerans van de richtlijn preciseert immers dat er geen reden is "zelfbezorging" te rekenen tot de diensten die krachtens artikel 7 kunnen worden voorbehouden aan de leverancier van de universele dienst, aangezien zelfbezorging "niet onder de categorie diensten valt" of met andere woorden, geen verrichting van diensten vormt. Gelezen tegen de achtergrond van punt 21 van de considerans, erkent artikel 7 van de richtlijn dus dat de diensten die bestaan in het ophalen, het sorteren, het vervoeren en het bestellen van postzendingen, vrij mogen worden verricht als "zelfbezorging" en dat de lidstaten de personen van wie de briefwisseling uitgaat bijgevolg niet mogen verplichten deze activiteiten toe te vertrouwen aan de leverancier van de universele dienst, omdat in dat geval het wettelijke monopolie van laatstgenoemde zonder rechtvaardiging zou worden uitgebreid.

28. Gelet op hetgeen voorafgaat, sluit ik mij aan bij de mening van de Commissie, de Belgische regering en Asempre, dat een lidstaat het begrip "zelfbezorging" niet restrictiever mag omschrijven dan het geval is in punt 21 van de considerans van de richtlijn en aan de mogelijkheid om bepaalde postactiviteiten als "zelfbezorging" te verrichten, geen voorwaarden mag verbinden die in dat punt niet worden vermeld.

29. Aangezien punt 21 van de considerans "zelfbezorging" omschrijft als "het verzorgen van postdiensten [beter gezegd: het verrichten van postactiviteiten] door een natuurlijke of een rechtspersoon van wie de poststukken uitgaan of het verzorgen van de ophaling en de verzending van deze stukken door een derde die uitsluitend namens deze persoon handelt", ligt het mijns inziens voor de hand dat:

- dit begrip enerzijds alle verrichtingen omvat die bestaan in het ophalen, het sorteren, het vervoeren en het bestellen van postzendingen door de afzender (of een derde die uitsluitend in zijn naam handelt), ongeacht de identiteit van de ontvanger;

- het anderzijds niet strookt met de richtlijn, alleen toe te staan dat die verrichtingen door de afzender worden uitgevoerd (of door een derde die uitsluitend in zijn naam handelt) mits hij daarbij geen gebruik maakt van interne koeriersdiensten of soortgelijke middelen en dat hij de diensten die aan de leverancier van de universele dienst zijn voorbehouden, niet verstoort.

30. Derhalve moet naar mijn oordeel op de eerste prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 7 van de richtlijn, gelezen tegen de achtergrond van punt 21 van de considerans, aldus dient te worden uitgelegd dat het niet toestaat dat van het begrip "zelfbezorging" worden uitgesloten het ophalen, het sorteren, het vervoeren en het bestellen van postzendingen door de afzender (of een derde die uitsluitend in zijn naam handelt), wanneer: i) genoemde verrichtingen het gevolg zijn van de handelsactiviteit van de afzender, die niet tevens ontvanger van de postzendingen is; ii) de betrokken verrichtingen worden uitgevoerd door interne koeriersdiensten of met andere, soortgelijke middelen; iii) de uitvoering van die verrichtingen door de afzender (of een derde die uitsluitend in zijn naam handelt) de diensten die aan de leverancier van de universele dienst zijn voorbehouden, verstoort.

De tweede vraag

31. Met de tweede prejudiciële vraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen of op grond van artikel 7 van de richtlijn tot de diensten die zijn voorbehouden aan de leverancier van de universele dienst ook de postgirodienst kan worden gerekend, dat wil zeggen de dienst "waarbij, via het openbare postnetwerk, betalingen aan natuurlijke of rechtspersonen voor rekening en in opdracht van andere personen worden verricht".

32. Asempre stelt voor deze vraag ontkennend te beantwoorden, met het betoog dat de postgirodienst niet behoort tot de diensten die ingevolge artikel 7 mogen worden voorbehouden aan de leverancier van de universele dienst. Ofschoon zij erkent dat genoemde dienst bij uitstek van financiële aard is, beklemtoont deze vereniging dat het hoe dan ook gaat om een dienst die erin bestaat het openbare postnetwerk te gebruiken om iets (geld) over te schrijven naar een door de gebruiker bepaalde bestemming en dus om een postdienst die geregeld wordt door richtlijn 97/67.

33. Ik ben evenwel samen met de Commissie en de Spaanse en de Belgische regering van mening dat een postgirodienst als de onderhavige, die bestaat in het uitvoeren van betalingen via het openbare postnetwerk, geen postdienst vormt die onder de bepalingen van richtlijn 97/67 valt. Zonder dat hier dieper op hoeft te worden ingegaan, is het immers duidelijk dat de richtlijn enkel gemeenschappelijke regels vaststelt met betrekking tot het verrichten van postdiensten, met andere woorden "diensten die bestaan in het ophalen, het sorteren, het vervoeren en het bestellen van postzendingen" (artikel 2, sub 1); zij heeft dus geen betrekking op door de leveranciers van postdiensten eventueel verrichte financiële diensten.

34. Derhalve moet op de tweede vraag worden geantwoord dat de postgirodiensten, waarbij via het openbare postnetwerk betalingen worden verricht, niet door richtlijn 97/67 worden beheerst.

Conclusie

35. Mitsdien geef ik het Hof in overweging, de door het Tribunal Supremo gestelde prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:

"1) Artikel 7 van de richtlijn, gelezen tegen de achtergrond van punt 21 van de considerans, dient aldus te worden uitgelegd dat het niet toestaat dat van het begrip ,zelfbezorging' worden uitgesloten het ophalen, het sorteren, het vervoeren en het bestellen van postzendingen door de afzender (of een derde die uitsluitend in zijn naam handelt), wanneer: i) genoemde verrichtingen het gevolg zijn van de handelsactiviteit van de afzender, die niet tevens ontvanger van de postzendingen is; ii) de betrokken verrichtingen worden uitgevoerd door interne koeriersdiensten of met andere soortgelijke middelen; iii) de uitvoering van die verrichtingen door de afzender (of een derde die uitsluitend in zijn naam handelt) de diensten die aan de leverancier van de universele dienst zijn voorbehouden, verstoort;

2) de postgirodiensten, waarbij via het openbare postnetwerk betalingen worden verricht, worden niet door richtlijn 97/67 beheerst."

(1) .

(2)  - PB 1998, L 15, blz. 14. Na de instelling van de beroepen in het hoofdgeding is deze richtlijn gewijzigd bij richtlijn 2002/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 (PB L 176, blz. 21).

(3)  - Zoals gezegd preciseren de derde en de vierde alinea van artikel 2, lid 2, van het uitvoeringsbesluit dat "poststukken [worden] geacht uit te gaan van en bestemd te zijn voor dezelfde natuurlijke of rechtspersoon wanneer de afzenders en de geadresseerden door een dienstbetrekking met elkaar verbonden zijn of handelen in naam en voor rekening van de natuurlijke of rechtspersoon die de zelfbezorging verricht. Voorts kunnen poststukken slechts worden geacht uit te gaan en bestemd te zijn voor dezelfde natuurlijke of rechtspersoon indien het vervoer en de bestelling van de zendingen uitsluitend verloopt tussen de verschillende centra, filialen, woonplaatsen of vestigingen waarover de natuurlijke of rechtspersoon die de zelfbezorging verricht beschikt, en de bestelling uitsluitend wordt verricht binnen de fysieke ruimte van de genoemde plaatsen."

(4)  - Punt 5.1.

(5)  - Zie dienaangaande bijvoorbeeld arrest Hof van 15 mei 1997, Textilwerke Deggendorf/Commissie (C-355/95 P, Jurispr. blz. I-2549), waarin wordt verduidelijkt dat "het dispositief van een handeling [.] onafscheidelijk verbonden [is] met de motivering ervan, zodat het, indien nodig, moet worden uitgelegd met inachtneming van de overwegingen die tot de vaststelling ervan hebben geleid".