Home

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 oktober 2003.

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 oktober 2003.

Vrij verkeer van goederen - Handelsverkeer met derde landen - Regeling passieve veredeling - Gehele of gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten voor veredelingsproducten - Niet-nakoming van voorwaarden en verplichtingen van deze regeling - Bewijs van ontbreken van werkelijk gevolg - Draagwijdte - (Verordening nr. 2913/92 van de Raad, art. 145-151)

De artikelen 145 tot en met 151 van verordening nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboek moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat een ondernemer die goederen bij tijdelijke uitvoer uit het gebied van de Gemeenschap overeenkomstig de regeling passieve veredeling, onder een onjuiste tariefpost heeft aangegeven, het bewijs levert dat de onjuiste aangifte geen werkelijk gevolg heeft gehad voor de juiste werking van deze regeling in de zin van artikel 150, lid 2, van deze verordening, zelfs indien de aangifte van tijdelijke uitvoer niet formeel is gewijzigd. Met dit bewijs moet ondubbelzinnig kunnen worden vastgesteld dat de veredelingsproducten het resultaat zijn van de behandeling van de tijdelijk uitgevoerde goederen. Het staat aan de verwijzende rechter te bepalen of de ondernemer, gelet op alle omstandigheden van de in het hoofdgeding aanhangige zaak, dit bewijs heeft geleverd. Indien dit het geval is, mag bij het in het vrije verkeer brengen van de veredelingsproducten het bedrag worden afgetrokken van de invoerrechten die op de tijdelijk uitgevoerde goederen van toepassing zouden zijn, indien de juiste tariefpost was toegepast.

cf. punt 55, dictum 1-4

In zaak C-411/01,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Tribunal d'instance de Metz (Frankrijk), in het aldaar aanhangige geding tussen

GEFCO SA

en

Receveur principal des douanes ,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 145 tot en met 151 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

samengesteld als volgt:

M. Wathelet, kamerpresident,

P. Jann en

A. Rosas (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: A. Tizzano,

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

? GEFCO SA, vertegenwoordigd door F. Goguel, avocat,

? de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en A. Colomb als gemachtigden,

? de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Fernandes, J. Serra de Andrade en Â. Seiça Neves als gemachtigden,

? de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Tricot als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van GEFCO SA, vertegenwoordigd door F. Goguel; de Franse regering, vertegenwoordigd door A. Colomb, en de Commissie, vertegenwoordigd door B. Stromsky en X. Lewis als gemachtigden, ter terechtzitting van 27 november 2002,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 maart 2003,

het navolgende

Arrest

1. Bij beschikking van 8 oktober 2001, bij het Hof binnengekomen op 17 oktober daaraanvolgend, heeft het Tribunal d'instance de Metz krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 145 tot en met 151 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1; hierna: "douanewetboek" ).

2. Deze vraag is gerezen in een geding tussen GEFCO SA (hierna: "GEFCO" ), een onderneming die werkzaam is als douane-expediteur, en de douaneadministratie, ter zake van een belastingschuld die is ontstaan bij passieve veredeling in driehoeksverkeer.

Het rechtskader

3. Artikel 65 van het douanewetboek luidt:

"Aan de aangever wordt, op zijn verzoek, toegestaan een of meer van de vermeldingen in de aangifte te wijzigen nadat deze door de douaneautoriteiten is aanvaard. De wijziging mag niet tot gevolg hebben dat de aangifte betrekking heeft op andere goederen dan die waarop zij oorspronkelijk betrekking had.

Er wordt evenwel geen wijziging meer toegestaan wanneer het verzoek daartoe wordt gedaan nadat de douaneautoriteiten:

[...]

c) [...] de goederen hebben vrijgegeven.

"

4. Artikel 78 van het douanewetboek, onder de titel "Controle achteraf van de aangiften" , luidt:

"1. De douaneautoriteiten kunnen na de vrijgave van de goederen ambtshalve of op verzoek van de aangever tot herziening van de aangifte overgaan.

[...]

3. Indien uit de herziening van de aangifte of uit de controles achteraf blijkt dat de bepalingen die voor de betrokken douaneregeling gelden, op grond van onjuiste of onvolledige gegevens zijn toegepast, nemen de douaneautoriteiten, met inachtneming van de eventueel vastgestelde bepalingen, de nodige maatregelen om een en ander recht te zetten, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover zij beschikken.

"

5. Artikel 87 van het douanewetboek bepaalt:

"1. De voorwaarden waaronder de betrokken regeling wordt gebruikt, worden in de vergunning vastgesteld.

2. De houder van de vergunning dient de douaneautoriteiten mededeling te doen van elk feit dat zich na afgifte van de vergunning voordoet en dat gevolgen kan hebben voor de handhaving of de inhoud van de vergunning.

"

6. De regeling passieve veredeling staat in de artikelen 145 tot en met 160 van het douanewetboek.

7. Artikel 145, lid 1, van het douanewetboek bepaalt dat de regeling passieve veredeling het mogelijk maakt, communautaire goederen tijdelijk uit het douanegebied van de Gemeenschap uit te voeren teneinde deze aan veredelingshandelingen te onderwerpen en de uit die handelingen voortkomende veredelingsproducten met gehele of gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten in het vrije verkeer te brengen.

8. Volgens artikel 148, lid 1, sub b, van het douanewetboek wordt de vergunning voor passieve veredeling slechts afgegeven indien wordt geoordeeld dat zal kunnen worden vastgesteld dat de veredelingsproducten het resultaat zijn van de behandeling van de tijdelijk uitgevoerde goederen.

9. Volgens artikel 150, lid 2, van het douanewetboek wordt gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de invoerrechten als bedoeld in artikel 151, lid 1, niet verleend wanneer aan een van de voorwaarden of verplichtingen met betrekking tot de regeling passieve veredeling niet is voldaan, tenzij vaststaat dat dit verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleven voor de juiste werking van deze regeling.

10. Artikel 151, lid 1, van het douanewetboek bepaalt dat de hoogte van de gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de invoerrechten als bedoeld in artikel 145 van het douanewetboek, wordt vastgesteld door het bedrag van de invoerrechten die op de in het vrije verkeer gebrachte veredelingsproducten van toepassing zijn, te verminderen met het bedrag van de invoerrechten die op dezelfde datum op de tijdelijk uitgevoerde goederen van toepassing zouden zijn, indien deze goederen uit het land waar de veredelingshandeling of de laatste veredelingshandeling is verricht, in het douanegebied van de Gemeenschap zouden worden ingevoerd.

11. Volgens artikel 151, lid 2, van het douanewetboek wordt het krachtens lid 1 van dit artikel in mindering te brengen bedrag berekend aan de hand van de hoeveelheid en de soort van de betrokken goederen op de datum van aanvaarding van de aangifte tot plaatsing onder de regeling passieve veredeling en op grond van de andere heffingselementen die op deze goederen van toepassing zijn op de datum van aanvaarding van de aangifte tot het in het vrije verkeer brengen van de veredelingsproducten.

12. Artikel 220 van het douanewetboek, betreffende de boeking en de mededeling aan de schuldenaar van het bedrag aan rechten dat voortvloeit uit een douaneschuld, luidt:

"1. Indien [...] [een lager bedrag] aan rechten dat voortvloeit uit een douaneschuld [...] is geboekt dan het wettelijk verschuldigde bedrag, dient de boeking van het in te vorderen of aanvullend in te vorderen bedrag aan rechten te geschieden binnen een termijn van twee dagen te rekenen vanaf de datum waarop de douaneautoriteiten deze situatie hebben vastgesteld en het wettelijk verschuldigde bedrag kunnen berekenen en zij de schuldenaar kunnen aanwijzen (boeking achteraf). [...]

2. [...] wordt niet tot boeking achteraf overgegaan wanneer:

[...]

b) het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet was geboekt, ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken en waarbij deze laatste zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte heeft voldaan.

"

13. De uitvoeringsbepalingen van de in het douanewetboek neergelegde regeling passieve veredeling waren ten tijde van de feiten van het hoofdgeding de artikelen 748 tot en met 787 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1; hierna: "uitvoeringsverordening" ).

14. De gecombineerde nomenclatuur (hierna: "GN" ), opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1734/96 van de Commissie van 9 september 1996 (PB L 238, blz. 1), is een goederennomenclatuur ten behoeve van zowel het gemeenschappelijk douanetarief als de statistieken van de buitenlandse handel van de Gemeenschap. Zij bevat posten van acht cijfers, corresponderend met de tariefgroep van de goederen.

Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

15. In 1995 kreeg de vennootschap Hewlett Packard Italiana SpA van de Italiaanse autoriteiten een vergunning voor passieve veredeling, op grond waarvan zij elektronische kaarten tijdelijk vanuit Italië naar China of Japan mocht uitvoeren, teneinde deze in printers te installeren en deze printers als veredelingsproducten weer in te voeren in het douanegebied van de Gemeenschap, meer bepaald in Frankrijk.

16. In de vergunning voor tijdelijke uitvoer van de elektronische kaarten was de door Hewlett Packard aangegeven tariefpost overgenomen, namelijk post 84 73 30 90 van de GN. In het op verzoek van deze onderneming opgestelde "inlichtingenblad INF 2" werd als referentietariefpost voor deze onderdelen post 8473 van de GN vermeld, een post dus met de eerste vier cijfers van de aangegeven post.

17. Blijkens het dossier was zowel bij de vergunning voor tijdelijke uitvoer als bij inlichtingenblad INF 2 een gedetailleerde beschrijving van het technisch ontwerp van de elektronische kaarten gevoegd.

18. De elektronische kaarten zijn van Italië uitgevoerd naar China en Japan. De printers waarin deze kaarten zijn ingebouwd zijn in de Gemeenschap ingevoerd door GEFCO. Deze handelde voor rekening van haar klant, de vennootschap Hewlett Packard France, die zelf optrad voor rekening van de vennootschap Hewlett Packard Europe. Bij deze invoer werden de kaarten door GEFCO aangegeven onder tariefpost 8473 30 10 van de GN en niet onder post 8473 30 90 van de GN, die bij de tijdelijke uitvoer was aangegeven.

19. Deze afwijking tussen de tariefposten werd door de Franse douaneautoriteiten vastgesteld bij proces-verbaal van 3 december 1998 en er werd een onderzoek ingesteld. Volgens dit onderzoek had Hewlett Packard Europe opdracht gegeven om de heringevoerde goederen aan te geven onder tariefpost 8473 30 10 van de GN, maar waren zij bij de tijdelijke uitvoer bij vergissing nog steeds onder post 8473 30 90 van de GN aangegeven, en wel ten minste tot november 1996.

20. Sinds 1 januari 1996 werd op goederen van tariefpost 8473 30 90 van de GN een douanerecht van 1,6 % geheven, en op goederen van tariefpost 8474 30 10 van de GN een douanerecht van 3,3 %.

21. De Italiaanse autoriteiten bevestigden bij proces-verbaal van 21 juni 1999 dat de juiste tariefindeling van de elektronische kaarten tariefpost 8473 30 10 van de GN was en dat de vermelding in de documentatie betreffende de tijdelijke uitvoer van deze kaarten onjuist was.

22. Volgens de Franse douaneautoriteiten heeft GEFCO de tariefpost gewijzigd zonder daarvoor toestemming van de Italiaanse douaneautoriteiten te hebben gekregen. De vennootschap heeft niet om een deskundigenonderzoek gevraagd om te bewijzen dat de bij uitvoer aangegeven tariefpost onjuist was. De Franse autoriteiten zonden GEFCO daarom op 26 september 2000 een proces-verbaal, waarbij betaling werd gevorderd van een douaneschuld ter hoogte van het verschil tussen de douanerechten die volgens de in Frankrijk aangegeven tariefpost op de elektronische kaarten van toepassing waren en die welke voortvloeiden uit de toepassing van de in Italië aangegeven tariefpost.

23. GEFCO heeft betoogd dat de vermelding op de aangiften en de uitvoervergunningen te wijten was aan feitelijke vergissingen, daar de Italiaanse aangever pas in november 1996 ervan op de hoogte was gesteld dat de te vermelde tariefpost sinds 1 januari 1996 post 8473 30 10 van de GN was, en niet meer post 8473 30 90 van de GN.

24. Daar deze argumenten de Franse douaneadministratie niet overtuigden, heeft de Receveur principal des douanes op 19 oktober 2000 een dwangbevel tegen GEFCO uitgevaardigd en betaling van een bedrag van 8 795 672 FRF wegens niet-betaalde douanerechten en BTW geëist.

25. Op 8 november 2000 heeft GEFCO verzet gedaan tegen dit dwangbevel en het geschil voor het Tribunal d'instance de Metz gebracht. Haars inziens moesten de verschuldigde rechten worden berekend op basis van de tariefpost die bij de herinvoer van de goederen bij de Franse douane was aangegeven, daar deze tariefpost feitelijk juist was. De artikelen 150, lid 2, en 151, lid 2, van het douanewetboek spreken niet van de bij de uitvoer aangegeven soort en hebben naar hun aard betrekking op de werkelijke soort goederen.

26. De verwijzende rechter stelt vast dat noch in het douanewetboek noch in de artikelen 748 tot en met 796 van de uitvoeringsverordening wordt gepreciseerd, of met het begrip "de soort van de goederen" de juiste tariefpost van het product wordt bedoeld, dan wel die welke in de aangifte ten uitvoer is vermeld. Deze precisering is noodzakelijk om te bepalen of in de onderhavige zaak GEFCO eenzijdig de tariefindeling mocht wijzigen.

27. Het Tribunal d'instance de Metz heeft daarom de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

"Moeten in het kader van de regeling passieve veredeling in driehoeksverkeer de artikelen 145 tot en met 151 van het communautair douanewetboek [verordening (EEG) nr. 2913/92] aldus worden uitgelegd, dat het een ondernemer verboden is, bij het in het vrije verkeer brengen van veredelingsproducten het bedrag af te trekken van de invoerrechten die, wanneer de juiste tariefpost was toegepast, op de tijdelijk uitgevoerde goederen van toepassing zouden zijn, indien zij bij de uitvoer zijn aangegeven onder een andere, onjuiste tariefpost?"

De prejudiciële vraag

Bij het Hof ingediende opmerkingen

28. GEFCO stelt voorop dat de prejudiciële vraag duidelijk betrekking heeft op een verschil in tariefposten als gevolg van een administratiefout, en dat haar goede trouw niet ter discussie staat. In het onderhavige geval is bij de invoeraangiften een kopie van de aangiften van tijdelijke uitvoer gevoegd, zodat bij een aandachtig onderzoek van de invoeraangiften het verschil tussen de bij uitvoer en de bij invoer aangegeven tariefpost aan het licht had moeten komen.

29. Volgens GEFCO gaan de Franse douaneautoriteiten er blijkbaar van uit dat in artikel 151, lid 2, eerste alinea, van het douanewetboek de soort is bedoeld die is aangegeven toen de goederen onder de regeling passieve veredeling werden geplaatst. Deze alinea bevat echter niets dat deze uitlegging rechtvaardigt. GEFCO acht het waarschijnlijker dat op grond van deze bepaling de werkelijke soort van de goederen moet worden genomen dan een aangegeven soort die later onjuist blijkt te zijn.

30. GEFCO beroept zich voorts op artikel 150, lid 2, van het douanewetboek, volgens hetwelk gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de invoerrechten niet wordt verleend wanneer aan een van de voorwaarden of verplichtingen met betrekking tot de regeling passieve veredeling niet is voldaan, tenzij vaststaat dat dit verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleven voor de juiste werking van deze regeling. De essentiële voorwaarde voor een dergelijke werking is de mogelijkheid, vast te stellen dat de veredelingsproducten het resultaat zijn van de behandeling van de tijdelijk uitgevoerde goederen. Er kan niet worden staande gehouden dat de feitelijke vergissing met betrekking tot de tariefpost die bij de aangifte van tijdelijke uitvoer van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen is begaan, enig gevolg voor de goede werking van de toepasselijke douaneregeling heeft gehad.

31. Volgens GEFCO is de straf die resulteert uit de door de Franse douaneadministratie voorgestane opvatting, onevenredig met de zwaarte van een overtreding als waar het in het hoofdgeding om gaat. Zij herinnert in dit verband aan de rechtspraak van het Hof in de arresten van 11 november 1981, Casati (203/80, Jurispr. blz. 2595); 31 januari 1984, Luisi en Carbone (286/82 en 26/83, Jurispr. blz. 377), en 21 september 1989, Commissie/Griekenland (68/88, Jurispr. blz. 2965).

32. GEFCO concludeert dat een juiste uitlegging van het douanewetboek haar niet verbiedt om van de invoerrechten op veredelingsproducten het bedrag af te trekken van de invoerrechten die op de tijdelijk uitgevoerde goederen van toepassing zouden zijn, indien de juiste tariefpost was toegepast.

33. De Franse regering is van mening dat alleen de in de vergunning voor tijdelijke uitvoer genoemde tariefpost mag bepalen welk recht krachtens de regeling passieve veredeling van toepassing is. Zij geeft toe dat in twee gevallen een wijziging van tariefpost mogelijk is, maar deze gevallen doen zich haars inziens in de onderhavige zaak niet voor. GEFCO heeft de douaneautoriteiten immers niet overeenkomstig artikel 87, lid 2, van het douanewetboek meegedeeld, dat de tariefpost van de tijdelijk uitgevoerde goederen moest worden gewijzigd. Evenmin heeft zij de vermeldingen in de aangifte van tijdelijke uitvoer gewijzigd overeenkomstig artikel 65, eerste alinea, van het douanewetboek.

34. De voorwaarden waaronder van de regeling passieve veredeling gebruik kan worden gemaakt, worden vastgesteld in de door de douaneadministratie afgegeven vergunning. De ondernemer kan bij de herinvoer van de goederen dus alleen de rechten aftrekken die overeenkomen met de in deze vergunning genoemde tariefpost.

35. De Franse regering concludeert dat in omstandigheden zoals in de prejudiciële vraag bedoeld, de artikelen 145 tot en met 151 van het douanewetboek niet toestaan dat een importeur die de douaneautoriteiten niet op de hoogte heeft gesteld van alles wat na de verlening van de vergunning voor passieve veredeling is gebeurd, die de vermelding in de aangifte van tijdelijke uitvoer na de aanvaarding door de douaneautoriteiten niet heeft gerectificeerd en die daarom geen vergunning heeft kunnen krijgen waarin de wijziging van de tariefpost was vermeld, het bedrag aftrekt van de invoerrechten die op de tijdelijk uitgevoerde goederen van toepassing zouden zijn, indien de juiste tariefpost was toegepast.

36. De Portugese regering is van mening dat, aangezien de tijdelijk uitgevoerde goederen in de aangifte onder tariefpost 8473 30 90 van de GN zijn ingedeeld en die tariefpost door de douane-expediteur bij de uitvoer is bevestigd, GEFCO deze indeling in beginsel niet eenzijdig kan wijzigen, zonder een verzoek daartoe te hebben ingediend en daarvoor toestemming te hebben verkregen.

37. De vraag is of het in de omstandigheden van het hoofdgeding om een vergissing van de douaneautoriteiten ging. Indien dit het geval was, moet overeenkomstig artikel 220, lid 2, sub b, van het douanewetboek worden onderzocht of de belastingschuldige deze vergissing redelijkerwijze niet kon ontdekken en hij zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte heeft voldaan.

38. Voorts moet de situatie als geheel worden bezien en moet rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel. De Italiaanse autoriteiten hebben de onjuiste douaneaangiften een tijdlang gewoon aanvaard en in de stukken is er geen bewijs dat GEFCO niet te goeder trouw heeft gehandeld.

39. De Portugese regering concludeert dat de bevoegde douaneautoriteiten moeten toestaan dat de tijdelijk uitgevoerde goederen worden geacht onder de juiste tariefpost te zijn ingedeeld, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan, namelijk de goede trouw en het ontbreken van kennelijke nalatigheid of verwijtbare handelingen van de ondernemer, alsmede de naleving van alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte. Bovendien mag geen twijfel bestaan over de soort van de betrokken goederen. Voorts moet rekening worden gehouden met de vergissing van de onderneming en van de bevoegde autoriteiten en moet volgens de geldende criteria worden beoordeeld, of deze vergissing kon worden ontdekt. Het is de taak van de verwijzende rechter om na te gaan, of aan deze voorwaarden is voldaan.

40. De Commissie herinnert eraan dat voor gebruikmaking van de regeling passieve veredeling een vergunning moet zijn afgegeven door de douaneautoriteiten. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of de vergunning waarop de ondernemer zich in het hoofdgeding beroept, de tijdelijk uitgevoerde goederen uitsluit, indien rekening wordt gehouden met de tariefgroep waar zij werkelijk in vallen.

41. Volgens de Commissie bestaat er een vermoeden dat een aangifte die, wat de soort van de betrokken goederen betreft, onjuist is, een verzuim vormt dat werkelijke gevolgen heeft voor de juiste werking van de regeling passieve veredeling in de zin van artikel 150, lid 2, van het douanewetboek. Dit vermoeden is echter niet onweerlegbaar. Het is de ondernemer die moet aantonen dat de met betrekking tot de soort van de goederen onjuiste aangifte, zonder dergelijke gevolgen is gebleven.

42. De Commissie concludeert dat, indien er geen sprake is van een verzuim dat werkelijke gevolgen heeft gehad voor de juiste werking van de betrokken douaneregeling, bij een douanecontrole met zekerheid de juiste tariefpost van de tijdelijk uitgevoerde goederen wordt vastgesteld en de douaneautoriteiten voor deze uitvoer een vergunning hebben afgegeven, de ondernemer het bedrag mag aftrekken van de invoerrechten die op de tijdelijk uitgevoerde goederen van toepassing zouden zijn, indien de juiste tariefpost was toegepast, wanneer zij bij de uitvoer zijn aangegeven onder een andere, onjuiste tariefpost.

Antwoord van het Hof

43. De verwijzende rechterlijke instantie wenst in wezen te vernemen of de artikelen 145 tot en met 151 van het douanewetboek aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten, dat een ondernemer die goederen bij tijdelijke uitvoer uit het gebied van de Gemeenschap overeenkomstig de regeling passieve veredeling onder een onjuiste tariefpost heeft aangegeven, bij het in het vrije verkeer brengen van de veredelingsproducten het bedrag mag aftrekken van de invoerrechten die op de tijdelijk uitgevoerde goederen van toepassing zouden zijn, indien de juiste tariefpost was toegepast.

44. Om deze vraag te beantwoorden moet eerst worden onderzocht, of artikel 220, lid 2, sub b, van het douanewetboek, gelijk de Portugese regering stelt, op het in het hoofdgeding aan de orde zijnde geval van toepassing kan zijn.

45. Dit artikel bepaalt dat niet wordt overgegaan tot boeking achteraf van het in te vorderen of aanvullend in te vorderen bedrag aan rechten, wanneer het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet op de juiste wijze is bepaald ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken.

46. Gelijk de advocaat-generaal in de punten 53 en 54 van zijn conclusie terecht opmerkt, kan de vergissing bij de aanwijzing van de tariefpost van de in casu tijdelijk uitgevoerde goederen noch de Franse noch de Italiaanse douaneautoriteiten worden verweten, maar in eerste instantie de Italiaanse aangever, Hewlett Packard Italiana SpA, die in haar eigen aangiften van tijdelijke uitvoer een onjuiste tariefpost heeft gebruikt. Bovendien blijkt uit het dossier dat de vergissing tamelijk eenvoudig door GEFCO kon worden ontdekt.

47. Derhalve moet worden vastgesteld dat in casu de voorwaarden voor toepassing van artikel 220, lid 2, sub b, van het douanewetboek zich niet voordoen.

48. Bijgevolg moeten de omstandigheden van de onderhavige zaak uitsluitend worden onderzocht aan de hand van de bepalingen die de regeling passieve veredeling beheersen, in het bijzonder artikel 150, lid 2, van het douanewetboek. Volgens dit lid wordt gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de invoerrechten niet verleend wanneer aan een van de voorwaarden of verplichtingen met betrekking tot de regeling passieve veredeling niet is voldaan, tenzij vaststaat dat dit verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleven voor de juiste werking van deze regeling.

49. In casu was de in de aangifte van tijdelijke uitvoer gebruikte en in de uitvoervergunning overgenomen tariefpost, onjuist. Blijkens het dossier zijn deze documenten niet formeel gerectificeerd. Geen van de betrokkenen die opmerkingen heeft ingediend heeft betwist dat in dergelijke omstandigheden niet is voldaan aan alle voorwaarden of verplichtingen met betrekking tot de regeling passieve veredeling.

50. De betrokkenen verschillen van mening over de vraag of de ondernemer, wanneer de relevante douanepapieren niet formeel zijn gewijzigd, het bewijs mag leveren dat de onjuiste aangifte geen werkelijk gevolg heeft gehad voor de juiste werking van de regeling passieve veredeling in de zin van artikel 150, lid 2, van het douanewetboek.

51. Dienaangaande zij vastgesteld dat artikel 150, lid 2, van het douanewetboek zijn nuttige werking zou worden ontnomen, indien de ondernemer onder alle omstandigheden werd verboden dit bewijs te leveren. Een van de doelstellingen van de regeling passieve veredeling is immers, te voorkomen dat voor veredeling uit de Gemeenschap uitgevoerde goederen worden belast (zie in die zin arrest van 17 juli 1997, Wacker Werke, C-142/96, Jurispr. blz. I-4649, punt 21). Gelijk de advocaat-generaal in punt 66 van zijn conclusie terecht opmerkt, zou een uitlegging volgens welke dit bewijs niet kan worden geleverd, de verwezenlijking van deze doelstelling in gevaar brengen, aangezien de ondernemers zouden worden belast met niet-gerechtvaardigde hogere rechten.

52. Voorzover een dergelijk bewijs toelaatbaar is, moet het wel worden geleverd door degene die de douaneschuld dient te betalen. Hij dient de bevoegde nationale autoriteiten aan te tonen dat de onjuiste aangifte van tijdelijke uitvoer geen werkelijk gevolg voor de juiste werking van de betrokken douaneregeling heeft gehad. Met dit bewijs moet met name ondubbelzinnig kunnen worden vastgesteld dat de veredelingsproducten het resultaat zijn van de behandeling van de tijdelijk uitgevoerde goederen.

53. Gelijk de Commissie terecht opmerkt, heeft een onjuiste aangifte in het algemeen werkelijke gevolgen voor de juiste werking van de regeling passieve veredeling. Dit behoeft echter niet het geval te zijn, wanneer de douaneautoriteiten zelf de onjuiste inhoud van de relevante douanepapieren hebben vastgesteld en een juiste indeling gemakkelijk kan worden gerealiseerd door het bewijs van de werkelijke aard van de tijdelijk uitgevoerde goederen te leveren.

54. In de onderhavige omstandigheden hebben de Italiaanse douaneautoriteiten bevestigd dat de juiste tariefpost van de tijdelijk uitgevoerde goederen de door GEFCO aangegeven tariefpost was. Bovendien bevatte de vergunning voor tijdelijke uitvoer een aantal gegevens op grond waarvan de werkelijke aard van deze goederen kon worden vastgesteld.

55. Gelet op de voorgaande overwegingen, moet de prejudiciële vraag worden beantwoord als volgt:

? de artikelen 145 tot en met 151 van het douanewetboek moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat een ondernemer die goederen bij tijdelijke uitvoer uit het gebied van de Gemeenschap overeenkomstig de regeling passieve veredeling, onder een onjuiste tariefpost heeft aangegeven, het bewijs levert dat de onjuiste aangifte geen werkelijk gevolg heeft gehad voor de juiste werking van deze regeling in de zin van artikel 150, lid 2, van het douanewetboek, zelfs indien de aangifte van tijdelijke uitvoer niet formeel is gewijzigd;

? met dit bewijs moet met name ondubbelzinnig kunnen worden vastgesteld dat de veredelingsproducten het resultaat zijn van de behandeling van de tijdelijk uitgevoerde goederen;

? de verwijzende rechter dient te bepalen of de ondernemer, gelet op alle omstandigheden van de in het hoofdgeding aanhangige zaak, dit bewijs al dan niet heeft geleverd;

? indien dit het geval is, mag bij het in het vrije verkeer brengen van de veredelingsproducten het bedrag worden afgetrokken van de invoerrechten die op de tijdelijk uitgevoerde goederen van toepassing zouden zijn, indien de juiste tariefpost was toegepast.

Kosten

56. De kosten door de Franse en de Portugese regering alsmede door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

uitspraak doende op de door het Tribunal d'instance de Metz bij beschikking van 8 oktober 2001 gestelde vraag, verklaart voor recht:

1) De artikelen 145 tot en met 151 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat een ondernemer die goederen bij tijdelijke uitvoer uit het gebied van de Gemeenschap overeenkomstig de regeling passieve veredeling, onder een onjuiste tariefpost heeft aangegeven, het bewijs levert dat de onjuiste aangifte geen werkelijk gevolg heeft gehad voor de juiste werking van deze regeling in de zin van artikel 150, lid 2, van deze verordening, zelfs indien de aangifte van tijdelijke uitvoer niet formeel is gewijzigd.

2) Met dit bewijs moet met name ondubbelzinnig kunnen worden vastgesteld dat de veredelingsproducten het resultaat zijn van de behandeling van de tijdelijk uitgevoerde goederen.

3) De verwijzende rechter dient te bepalen of de ondernemer, gelet op alle omstandigheden van de in het hoofdgeding aanhangige zaak, dit bewijs al dan niet heeft geleverd.

4) Indien dit het geval is, mag bij het in het vrije verkeer brengen van de veredelingsproducten het bedrag worden afgetrokken van de invoerrechten die op de tijdelijk uitgevoerde goederen van toepassing zouden zijn, indien de juiste tariefpost was toegepast.