Home

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 16 januari 2003.

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 16 januari 2003.

1 Bij beschikking van 19 oktober 2000, ingekomen bij het Hof op 14 november daaraanvolgend, heeft het VAT and Duties Tribunal, Londen, krachtens artikel 234 EG vijf prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 28 tot en met 36 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1; hierna: "douanewetboek"), de artikelen 141 tot en met 181 bis van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1; hierna: "toepassingsbepalingen"), en artikel 5 van verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (PB L 337, blz. 66), alsmede over de geldigheid van verordening (EG) nr. 1498/98 van de Commissie van 14 juli 1998 tot wijziging van verordening (EG) nr. 3223/94 (PB L 198, blz. 4).

2 Die vragen zijn gerezen in een geding tussen de vennootschap Capespan International plc (hierna: "Capespan") en de Commissioners of Customs & Excise (douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk; hierna: "Commissioners") ter zake van de berekeningswijze van de douanewaarde van bepaalde soorten uit derde landen ingevoerd fruit dat onder de werkingssfeer van verordening nr. 3223/94 valt.

Toepasselijke bepalingen

Douanewetgeving

3 Het communautair douanewetboek bevat algemene regels inzake de heffing van douanerechten op de invoer in het douanegebied van de Gemeenschap. Deze algemene regels zijn aangevuld met de toepassingsbepalingen in de verordening ter uitvoering van het douanewetboek.

4 Volgens artikel 20, lid 1, van het douanewetboek worden de rechten bij invoer berekend op basis van het jaarlijks vastgestelde douanetarief van de Europese Gemeenschappen.

5 Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), bevat in bijlage I, die jaarlijks wordt gewijzigd, de gecombineerde nomenclatuur en de tabel der rechten van het gemeenschappelijk douanetarief. De voor het hoofdgeding relevante versie van bedoelde bijlage I is voor 1997 verordening (EG) nr. 1734/96 van de Commissie van 9 september 1996 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 (PB L 238, blz. 1), en voor 1998 verordening (EG) nr. 2086/97 van de Commissie van 4 november 1997 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 (PB L 312, blz. 1).

6 Bijlage I van verordening nr. 2658/87 bevat de gecombineerde nomenclatuur en de tabel der rechten met betrekking tot de "producten waarop een invoerprijs van toepassing is" (zie derde deel van bijlage I, "Bijlagen bij het tarief", afdeling I, "Landbouwbijlagen", bijlage 2, die betrekking heeft op "Producten waarop een invoerprijs van toepassing is").

7 In het hoofdgeding gaat het om partijen appels en andere vruchten die uit derde landen in de Gemeenschap zijn ingevoerd. De op deze producten toepasselijke rechten hangen af van hun variëteit en hun invoerprijs, alsmede de datum waarop zij in de Gemeenschap worden ingevoerd. De rechten bestaan uit twee gedeelten: het eerste gedeelte is een ad valorem-recht dat varieert naar gelang van de waarde van de goederen, het tweede is een specifiek recht dat wordt uitgedrukt in ecu per 100 kg netto (volgens de tariefindeling) en berekend op basis van de invoerprijs, waaraan het omgekeerd evenredig is.

8 De artikelen 28 tot en met 36 van het douanewetboek stellen de algemene regels vast voor de bepaling van de douanewaarde van de goederen, op basis waarvan de ad valorem-rechten worden berekend.

9 Bij artikel 29, lid 1, van het douanewetboek is het grondbeginsel ingevoerd, dat de douanewaarde wordt vastgesteld op de plaats van binnenkomst van de goederen in het douanegebied van de Gemeenschap. Bij de berekening wordt uitgegaan van de transactiewaarde, dat wil zeggen "de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap worden verkocht", voorzover deze prijs wordt of kan worden geacht tussen een onafhankelijke verkoper en koper te zijn overeengekomen. De prijs moet evenwel enige aanpassingen ondergaan, die in de artikelen 32 en 33 van het douanewetboek zijn omschreven. Indien de transactiewaarde vóór de binnenkomst van de goederen in de Gemeenschap niet definitief kan worden vastgesteld, kan een importeur, mits hij aan een aantal voorwaarden voldoet, bovendien een voorlopige vermelding van de waarde van de producten aangeven overeenkomstig artikel 254 van de toepassingsbepalingen.

10 Voor het geval dat de douanewaarde niet overeenkomstig artikel 29 van het douanewetboek kan worden vastgesteld, zijn in artikel 30 ervan een aantal andere methoden vermeld die achtereenvolgens kunnen worden toegepast.

11 Wat betreft de vaststelling van de douanewaarde van aan bederf onderhevige goederen bepaalt artikel 36 van het douanewetboek, dat op verzoek van de importeur in plaats van de in de punten 8 en 9 van dit arrest omschreven regels vereenvoudigde regels kunnen worden toegepast. Deze regels zijn opgenomen in de artikelen 173 tot en met 177 van de toepassingsbepalingen.

De landbouwwetgeving en het bij verordening nr. 3223/94 ingevoerde stelsel van invoerprijzen

12 Tot en met 1994 gold voor de invoer van in verordening nr. 3223/94 bedoelde verse groenten en fruit een stelsel van "referentieprijzen". In het kader van dit stelsel konden naast de overeenkomstig het douanewetboek verschuldigde ad valorem-rechten specifieke rechten op de producten van een bepaalde oorsprong worden geheven, wanneer de gemiddelde prijs van alle ingevoerde producten van deze oorsprong beneden een bepaalde referentieprijs lag.

13 Deze specifieke rechten waren evenredig aan het verschil tussen de referentieprijs en de gemiddelde prijs van alle ingevoerde producten van die oorsprong. Dit stelsel diende te waarborgen dat de prijs van de op de gemeenschapsmarkt gebrachte importen gelijk is aan de prijs die door de werking van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit geldt voor soortgelijke in de Gemeenschap geteelde producten.

14 Het stelsel van referentieprijzen kwam op losse schroeven te staan door de ondertekening op 15 april 1994 van de slotakte ter afsluiting van de multilaterale handelsbetrekkingen van de Uruguay-Ronde, de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (hierna: "WTO"), alsmede verschillende in de bijlagen 1 tot en met 4 van die Overeenkomst opgenomen overeenkomsten, die namens de Europese Gemeenschap zijn goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB L 336, blz. 1). Na de concessies van de Gemeenschap in de in het kader van de Uruguay-Ronde gesloten overeenkomst inzake de landbouw, is het stelsel van referentieprijzen vervangen door het stelsel van invoerprijzen.

15 Het stelsel van invoerprijzen is geregeld bij verordening nr. 3223/94 en berust op artikel 23, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1035/72 van de Raad van 18 mei 1972 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (PB L 118, blz. 1; hierna: "basisverordening"), zoals gewijzigd bij bijlage XIII bij verordening (EG) nr. 3290/94 van de Raad van 22 december 1994 inzake de aanpassingen en de overgangsmaatregelen in de landbouwsector voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomsten in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde (PB L 349, blz. 105; hierna: "gewijzigde basisverordening").

16 Artikel 23 van de gewijzigde basisverordening luidt:

"1. Behoudens andersluidende bepalingen in deze verordening gelden voor de in artikel 1, lid 2, bedoelde producten de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief.

2. Indien de toepassing van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief afhankelijk is van de invoerprijs van de ingevoerde partij, wordt de echtheid van deze prijs gecontroleerd aan de hand van een forfaitaire waarde bij invoer, die wordt berekend door de Commissie naar oorsprong en naar product op basis van het gewogen gemiddelde van de noteringen van de betrokken producten op de representatieve invoermarkten van de lidstaten of, in voorkomend geval, op andere markten.

3. Indien de opgegeven invoerprijs voor de betrokken partij hoger is dan de forfaitaire waarde bij invoer, verhoogd met een marge die overeenkomstig lid 5 is vastgesteld en die de forfaitaire waarde niet met meer dan 10 % mag overschrijden, geldt de verplichting een zekerheid te stellen die gelijk is aan de invoerrechten en die wordt vastgesteld op basis van de forfaitaire waarde bij invoer.

4. Indien de invoerprijs voor de betrokken partij niet wordt opgegeven op het moment van de inklaring, hangt de toepassing van de rechten van het douanetarief af van de forfaitaire waarde bij invoer of van de toepassing, op overeenkomstig lid 5 vast te stellen voorwaarden, van de desbetreffende bepalingen van de douanewetgeving.

5. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 33."

17 Dit artikel is grotendeels overgenomen in artikel 32 van verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (PB L 297, blz. 1; hierna: "nieuwe basisverordening"), waarbij de basisverordening is ingetrokken en vervangen.

18 Op grond van het bij verordening nr. 3223/94 ingevoerde stelsel van invoerprijzen kunnen op groenten en fruit behalve de ad valorem-rechten specifieke douanerechten worden toegepast, wanneer hun invoerprijs in de Gemeenschap lager is dan een forfaitaire invoerwaarde die door de Commissie elke werkdag voor elk product en elke oorsprong wordt berekend. De forfaitaire invoerwaarde is gelijk aan het gewogen gemiddelde van de representatieve prijzen, verminderd met een forfaitair bedrag van 5 ecu per 100 kg en met de douanerechten ad valorem (artikel 4, lid 1, van verordening nr. 3223/94).

19 De regels voor de bepaling van de "invoerprijs" van groenten en fruit zijn vastgesteld in artikel 5, lid 1, van verordening nr. 3223/94. De invoerprijs van de producten is beslissend voor hun indeling in het gemeenschappelijk douanetarief en voor de bepaling van de eventueel te betalen specifieke rechten. Artikel 5, lid 1, van verordening nr. 3223/94 biedt de importeur van groenten en fruit de keuze uit drie methoden voor de berekening van de invoerprijs van zijn partijen. De invoerprijs moet, naar keuze van de importeur, gelijk zijn aan:

a) hetzij de fob-prijs ("free on board") van de producten in het land van oorsprong, vermeerderd met de kosten van verzekering en vervoer tot aan de grens van het douanegebied van de Gemeenschap, voorzover deze prijs en deze kosten bekend zijn op het ogenblik waarop voor deze producten de aangifte voor het vrije verkeer wordt ingediend (artikel 5, lid 1, sub a, van verordening nr. 3223/94);

b) hetzij de overeenkomstig artikel 30, lid 2, sub c, van het douanewetboek berekende douanewaarde (artikel 5, lid 1, sub b, van verordening nr. 3223/94), dat wil zeggen de waarde die berust op de prijs per eenheid bij verkoop in de Gemeenschap van de ingevoerde producten of van ingevoerde identieke of soortgelijke producten;

c) hetzij de door de Commissie berekende forfaitaire invoerwaarde die voor het betrokken product en de betrokken oorsprong geldt.

20 Verordening nr. 3223/94 is bij verordening nr. 1498/98 met ingang van 18 juli 1998 gewijzigd. Bij verordening nr. 1498/98 is aan artikel 5 van verordening nr. 3223/94 een lid 1 ter toegevoegd.

21 Artikel 5, lid 1 ter, luidt:

"Wanneer de invoerprijs wordt vastgesteld op basis van de fob-prijs van de producten in het land van oorsprong wordt voor de vaststelling van de douanewaarde de verkoop in aanmerking genomen waarop deze prijs betrekking heeft.

Wanneer de invoerprijs wordt vastgesteld volgens een van de in lid 1, onder b of c, of in lid 1 bis, onder b, vermelde procedures wordt de douanewaarde bepaald op dezelfde basis als de invoerprijs."

Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

22 Capespan is een importeur van fruit in het Verenigd Koninkrijk. In de periode van 18 maart 1997 tot en met 24 augustus 1998 voerde zij partijen fruit in uit Zuid-Afrika, met name appels, waarvoor het bij verordening nr. 3223/94 ingevoerde stelsel van invoerprijzen geldt.

23 Van mening dat zij de douanewaarde van het aldus ingevoerde fruit overeenkomstig artikel 29 van het douanewetboek kon bepalen, diende Capespan onvolledige douaneaangiften in op grond van artikel 254 van de toepassingsbepalingen, door een voorlopige vermelding van de waarde van het ingevoerde fruit te geven. De definitieve transactiewaarde, die volgens Capespan noodzakelijk was voor de berekening van de definitieve waarde volgens artikel 29 van het douanewetboek, was namelijk niet bekend vóór het eind van de periode waarin het fruit was ingevoerd.

24 Daarop ontstond een geschil tussen Capespan en de Commissioners over de bepaling van de waarde van het in verordening nr. 3223/94 bedoelde fruit.

25 Bij brief van 23 september 1998 deelden de Commissioners Capespan mee, dat haar werkwijze onjuist was en dat de douanewaarde van het betrokken fruit volgens de methoden van artikel 5 van verordening nr. 3223/94 moest worden bepaald. Van die methoden kon Capespan volgens hen alleen die gebruiken van artikel 5, lid 1, sub c, van die verordening - bepalende dat de importeur zich baseert op de door de Commissie vastgestelde forfaitaire invoerwaarde -, zodat voor de toekomstige importen van in verordening nr. 3223/94 bedoelde producten geen aangifte met zekerheidstelling diende te worden gedaan, maar de waarde ervan rechtstreeks moest worden aangegeven met toepassing van de methode van de forfaitaire invoerwaarde.

26 Capespan diende een bezwaarschrift in tegen deze beslissing van de Commissioners, die echter bij twee beslissingen van de Commissioners van 25 november en 3 december 1998 werd bevestigd. Hierin werd ook verklaard, dat Capespan, wanneer zij voor de waardebepaling de methoden van artikel 5 van verordening nr. 3223/94 toepaste, volledige aangiften betreffende de douanewaarde van de ingevoerde producten kon indienen, en niet langer onvolledige aangiften op grond van artikel 254 van de toepassingsbepalingen moest indienen.

27 Capespan heeft tegen die beslissingen beroep ingesteld bij het VAT and Duties Tribunal, Londen.

28 Tijdens de procedure voor dit Tribunal zijn partijen in het hoofdgeding overeengekomen, dat Capespan in beginsel elke methode van artikel 5, lid 1, van verordening nr. 3223/94 kon gebruiken om de invoerprijs van de ingevoerde producten te bepalen. Capespan betwist echter, dat de voor de bepaling van de invoerprijs gehanteerde methode ook moet worden toegepast voor de vaststelling van de douanewaarde van die producten.

29 Voor de verwijzende rechter betoogt Capespan:

- de waarde van het ingevoerde fruit moet worden bepaald volgens de opeenvolgende waardebepalingsregels van de artikelen 28 tot en met 36 van het douanewetboek en die van de artikelen 141 tot en met 181 bis van de toepassingsbepalingen;

- verordening nr. 3223/94 moet niet aldus worden uitgelegd, dat daarin wordt voorzien in een methode voor de bepaling van de douanewaarde die afwijkt van de in het eerste streepje hierboven vermelde waardebepalingsregels;

- het is niet juist dat de Commissioners de douanewaarde gelijkstellen met de invoerprijs;

- verordening nr. 1498/98 van de Commissie is ongeldig, aangezien de Commissie buiten de perken van haar bevoegdheid is getreden met de vaststelling van deze maatregel, volgens welke de waarde van soortgelijke als in de bijlage bij verordening nr. 3223/94 opgenomen producten gelijk moet zijn aan hun invoerprijs;

- zij mocht in beginsel elke in artikel 5, lid 1, van verordening nr. 3223/94 genoemde methode gebruiken om de invoerprijs te bepalen en kon dus niet worden verplicht om de forfaitaire invoerwaarde te gebruiken; en

- zij mocht onvolledige aangiften indienen, waardoor zij volgens de artikelen 254 tot en met 259 van de toepassingsbepalingen bij de invoer geen douanewaarde behoefde aan te geven.

30 Tegen het standpunt van Capespan hebben de Commissioners voor de nationale rechter aangevoerd, dat in beginsel een importeur een van de opties van artikel 5, lid 1, van verordening nr. 3223/94 kan gebruiken. Volgens hen kan Capespan evenwel in de praktijk niet de eerste optie gebruiken, omdat het door haar ingevoerde fruit tegen een voorlopige prijs wordt verkocht die aan het eind van het verkoopseizoen wordt aangepast, zodat op het tijdstip van de invoer de invoerprijs niet bekend is. Volgens de Commissioners kan Capespan in de praktijk de tweede optie gebruiken, maar dan moet zij een op basis van de forfaitaire invoerwaarde berekende zekerheid stellen en de douanewaarde vaststellen overeenkomstig artikel 30, lid 2, sub c, van het douanewetboek, zoals gewijzigd bij artikel 5 van verordening nr. 3223/94. Capespan zou dus een op basis van die waarde berekend douanerecht moeten betalen. Ten slotte staat volgens de Commissioners in beginsel of in de praktijk niets eraan in de weg, dat Capespan de derde optie van artikel 5, lid 1, van verordening nr. 3223/94 toepast.

31 Volgens de Commissioners stelt Capespan ten onrechte dat zij

a) de forfaitaire invoerwaarde mag gebruiken ter bepaling van de invoerprijs van haar producten met het oog op de vaststelling van hun indeling in het gemeenschappelijk douanetarief (en dus voor de vraag of het daarin vastgestelde aanvullende recht verschuldigd is), maar niet voor de aangifte van een douanewaarde op het tijdstip van de invoer; en vervolgens

b) een douanewaarde op basis van de overeengekomen invoerprijs mag aangeven wanneer die prijs aan het eind van de groeitijd eenmaal vaststaat, zodat het douanerecht met behulp van de overeengekomen prijs wordt berekend, maar dat de al dan niet toepasselijkheid van het aanvullende recht wordt bepaald door de hoogte van de forfaitaire invoerwaarde op het tijdstip van de invoer en niet door de hoogte van de overeengekomen prijs.

32 Zou dit geoorloofd zijn, dan zou volgens de Commissioners immers een importeur in de situatie van Capespan zich aan de controlemaatregelen van artikel 5, lid 2, van verordening nr. 3223/94 kunnen onttrekken. Een dergelijke importeur zou zonder betaling van aanvullende rechten fruit in de Gemeenschap kunnen verkopen tegen lagere prijzen dan die welke verordening nr. 3223/94 beoogt in te voeren. Daardoor kan fruit dat in werkelijkheid is ingevoerd tegen een lage prijs, zodat aanvullende rechten zouden moeten worden betaald, zonder betaling van die rechten worden ingevoerd en kan het daarenboven profiteren van een ad valorem-recht dat evenredig is met deze lage prijs.

33 In die omstandigheden heeft het VAT en Duties Tribunal, Londen, besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken over de volgende vragen:

"1) Moet de douanewaarde van producten die zijn opgenomen in de bijlage bij verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1890/96 van de Commissie, en in de periode van 18 maart 1997 tot 18 juli 1998, de datum waarop verordening (EG) nr. 1498/98 van de Commissie tot wijziging van artikel 5 van verordening nr. 3223/94 in werking is getreden, in de Europese Gemeenschap zijn ingevoerd, worden bepaald

a) volgens de regels van hoofdstuk 3 van titel II (namelijk de artikelen 28 tot en met 36) van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad en de regels van titel V (namelijk de artikelen 141 tot en met 181 bis) van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie, dan wel

b) volgens artikel 5 van verordening nr. 3223/94?

2) Wanneer de douanewaarde niet volgens een van die methoden moet worden bepaald, op welke basis moet de douanewaarde van die producten dan wel worden bepaald?

3) Is verordening nr. 1498/98, waarbij artikel 5 van verordening nr. 3223/94 [...] met ingang van 18 juli 1998 is gewijzigd, geldig?

4) Indien verordening nr. 1498/98 ongeldig is, hoe moet dan de douanewaarde van producten van de in de eerste vraag bedoelde soort, die vanaf 18 juli 1998 in de Europese Gemeenschap zijn ingevoerd, worden bepaald?

5) Ongeacht of verordening nr. 1498/98 al dan niet geldig is, sluit verordening nr. 3223/94 uit dat een voorlopige vermelding van de douanewaarde overeenkomstig artikel 254 van de toepassingsbepalingen wordt gegeven?"

De eerste vraag

34 Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de douanewaarde van in verordening nr. 3223/94 bedoelde groenten en fruit voor de periode van 18 maart 1997 tot en met 17 juli 1998 moet worden bepaald volgens de in het douanewetboek en de toepassingsbepalingen daarvan geformuleerde methoden dan wel volgens de regels van artikel 5 van verordening nr. 3223/94.

Bij het Hof ingediende opmerkingen

35 Capespan stelt dat de douanewaarde van het fruit dat zij in de betrokken periode heeft ingevoerd, volgens de regels van het douanewetboek en de toepassingsbepalingen ervan moet worden berekend, en dat die waarde niet kan worden bepaald aan de hand van de invoerprijs die overeenkomstig artikel 5, lid 1, van verordening nr. 3223/94 is vastgesteld.

36 Zij voert aan dat de regeling voor de bepaling van de douanewaarde verschilt van die van artikel 5, lid 1, van verordening nr. 3223/94 voor de bepaling van de invoerprijzen op basis waarvan de aan te houden postonderverdeling wordt vastgesteld.

37 Terwijl volgens de regels van het douanewetboek en de toepassingsbepalingen voor de bepaling van de douanewaarde moet worden uitgegaan van de transactiewaarde van de producten en, wanneer die transactiewaarde niet kan worden vastgesteld, de douanewaarde door achtereenvolgende toepassing van andere regels moet worden bepaald, kan volgens Capespan de invoerprijs niet worden bepaald op basis van de transactiewaarde en met toepassing van de achtereenvolgende fasen voor de bepaling van de douanewaarde, wanneer die waarde niet volgens de voordien geldende regel kan worden bepaald.

38 Zij voegt hieraan toe, dat de regels voor de bepaling van de douanewaarde in het douanewetboek en de toepassingsbepalingen overeenkomen met de bepalingen van artikel VII van de Algemene overeenkomst inzake tarieven en handel (hierna: "GATT 1994") en de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene overeenkomst inzake tarieven en handel 1994, die beide als bijlage zijn gevoegd bij de Overeenkomst tot oprichting van de WTO. Zo bepaalt artikel 249, lid 1, van het douanewetboek dat de voor de toepassing daarvan noodzakelijke bepalingen worden vastgesteld "met inachtneming van de door de Gemeenschap aangegane internationale verplichtingen".

39 Met betrekking tot de toepassing van verordening nr. 3223/94 op de bepaling van de douanewaarde stelt Capespan dat in verordening nr. 3223/94, in de versie die gold vóór verordening nr. 1498/98, nergens was bepaald dat een volgens artikel 5 van deze verordening vastgestelde invoerprijs tevens de douanewaarde moet vormen van de producten die in de Gemeenschap worden ingevoerd en waarop die verordening van toepassing is.

40 De verklaring hiervoor is dat verordening nr. 3223/94 niet is bedoeld om de wijze van vaststelling van de douanewaarde te wijzigen. Noch uit de overwegingen van de considerans noch uit de bewoordingen van deze verordening blijkt immers, dat zij tot doel heeft de wijze van vaststelling van de douanewaarde te wijzigen.

41 Capespan betoogt in dit verband, dat het hoofddoel van verordening nr. 3223/94 is om de invoerregeling voor groenten en fruit van de Gemeenschap aan te passen aan de Uruguay-Ronde en aan de overeenkomst inzake de landbouw overeenkomstig de internationale verplichtingen van de Gemeenschap, en dat de invoerprijs bedoeld is om het tarief te bepalen en de producten met inachtneming van deze prijs in te delen, en niet om de douanewaarde daarvan te bepalen.

42 Zij baseert zich ook op de vierde overweging van de considerans van verordening nr. 3223/94, volgens welke de voor de producten aan te houden postonderverdeling in het gemeenschappelijk douanetarief op basis van de invoerprijs wordt bepaald, en op artikel 5, lid 1 van die verordening - waarvan de eerste volzin begint met de woorden "de invoerprijs op basis waarvan de voor de ingevoerde producten aan te houden postonderverdeling in het douanetarief van de Europese Gemeenschappen wordt bepaald [...]" -, om te stellen dat de bepaling van de invoerprijs dient ter bepaling van de tariefindeling van de ingevoerde producten.

43 Capespan voert ook nog aan, dat artikel 23, lid 2, van de gewijzigde basisverordening geen betrekking heeft op de wijze van bepaling van de douanewaarde, en niet bepaalt dat deze waarde aan de hand van de invoerprijs moet worden vastgesteld. Dit artikel geeft enkel aan hoe de invoerprijs moet worden gecontroleerd aan de hand van een forfaitaire waarde bij invoer, hoe een zekerheid kan worden betaald en hoe de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief moeten worden toegepast wanneer de invoerprijs niet wordt opgegeven bij de inklaring.

44 Volgens Capespan is sprake van een schending van het beginsel dat een uitvoeringsverordening zoveel mogelijk moet worden uitgelegd in overeenstemming met de bepalingen van de basisverordening die zij aanvult, wanneer verordening nr. 3223/94 aldus wordt uitgelegd dat de invoerprijs die dient ter bepaling van de postonderverdeling, ook dient ter bepaling van de douanewaarde.

45 Capespan beroept zich ten slotte op het verschil tussen de douanewetgeving en de landbouwwetgeving van de Gemeenschap, die weliswaar soms overeenstemmen, maar toch verschillende doeleinden nastreven. De landbouwwetgeving is gebaseerd op artikel 43 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 37 EG) en omvat de basisverordening, de gewijzigde basisverordening en de nieuwe basisverordening. De douanewetgeving is gebaseerd op artikel 9 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 23 EG) en omvat het douanewetboek en de toepassingsbepalingen daarvan. Volgens Capespan heeft laatstgenoemde wetgeving voorrang bij de bepaling van de douanewaarde. Zij baseert zich daarvoor op artikel 28 van het douanewetboek, volgens hetwelk krachtens de bepalingen van titel II, hoofdstuk 3, van dat wetboek (namelijk de artikelen 28 tot en met 36) "de douanewaarde [wordt] vastgesteld voor de toepassing van het douanetarief van de Europese Gemeenschappen en van andere maatregelen dan tariefmaatregelen die in het kader van het goederenverkeer bij specifieke communautaire bepalingen zijn vastgesteld". Artikel 5 van verordening nr. 3223/94 kan derhalve niet aldus worden uitgelegd, dat het terecht voor de bepaling van de douanewaarde kan worden gebruikt.

46 Capespan erkent dat artikel 1 van het douanewetboek preciseert, dat het van toepassing is op het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en derde landen, onverminderd de bijzondere bepalingen die op andere gebieden zijn vastgesteld. Deze bijzondere bepalingen omvatten volgens de vierde overweging van de considerans van het douanewetboek de specifieke bepalingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Capespan stelt evenwel dat de werkingssfeer van deze specifieke bepalingen niet de bepaling van de douanewaarde omvat.

47 De regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie zijn daarentegen van mening dat in de periode vóór de inwerkingtreding van de wijzigingen in verordening nr. 3223/94 de douanewaarde van de in het hoofdgeding betrokken producten moest worden bepaald op basis van de invoerprijs van de producten in de Gemeenschap overeenkomstig artikel 5, lid 1, van die verordening.

48 De regering van het Verenigd Koninkrijk betwist dat de douanewaarde uitsluitend volgens het douanewetboek en de toepassingsbepalingen ervan moet worden bepaald. Haars inziens stelt Capespan ten onrechte dat de ter uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid vastgestelde wetgeving niet de wijze van bepaling van de douanewaarde van de goederen kan wijzigen, in welk geval die wetgeving in strijd zou zijn met de GATT 1994.

49 De regering van het Verenigd Koninkrijk voert in dit verband om te beginnen aan dat de gemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit, die thans door de nieuwe basisverordening wordt geregeld, is gebaseerd op artikel 42 van het Verdrag (thans artikel 36 EG) en 43 van het Verdrag. Volgens artikel 43, lid 3, van het Verdrag is de Raad bevoegd om een gemeenschappelijke marktordening als bedoeld in artikel 40, lid 2, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 34, lid 1, EG) in te stellen. Artikel 40, lid 3, bepaalt dat deze ordening "gemeenschappelijke organisatorische voorzieningen voor de stabilisatie van de in- of uitvoer" kan medebrengen.

50 De regering van het Verenigd Koninkrijk merkt dienaangaande op, dat van de bepalingen van de nieuwe basisverordening die betrekking hebben op de in- en uitvoer, alleen artikel 34 een aantal bepalingen over de douanerechten bevat. Uit de vaststelling dat volgens artikel 32, lid 1, de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief gelden, "behoudens andersluidende bepalingen in deze verordening", leidt de regering van het Verenigd Koninkrijk af dat de nieuwe basisverordening het gemeenschappelijk douanetarief wijzigt.

51 Zij voert ook aan dat artikel 32, lid 2, van de nieuwe basisverordening ziet op situaties waarin de toepassing van de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief afhankelijk is van de invoerprijs van de ingevoerde partij; in dat geval moet de Commissie een forfaitaire waarde bij invoer bepalen en moet de echtheid van de opgegeven invoerprijs aan de hand van deze invoerwaarde worden gecontroleerd. Indien de invoerprijs voor de betrokken partij niet wordt opgegeven bij de inklaring, hangt bovendien volgens lid 4 van dit artikel de toepassing van de rechten van het douanetarief af van de forfaitaire waarde bij invoer of van de toepassing, "onder overeenkomstig lid 5 vast te stellen voorwaarden", van de desbetreffende bepalingen van de douanewetgeving. Volgens de regering van het Verenigd Koninkrijk heeft de Raad daarmee de Commissie gemachtigd de uitvoeringsbepalingen van de douanewetgeving te wijzigen door er bijkomende voorwaarden aan toe te voegen.

52 De regering van het Verenigd Koninkrijk stelt vervolgens dat verordening nr. 3223/94 de douanewetgeving op verschillende punten wijzigt. Artikel 5 van deze verordening stelt grenzen aan de toepassing van de bij de artikelen 29 tot en met 31 van het douanewetboek vastgestelde methoden voor waardebepaling door het aantal van de toe te passen methoden te beperken tot de methode van de transactiewaarde, die in feite overeenkomt met artikel 29 van het douanewetboek, en tot een gewijzigde versie van de in artikel 30, lid 2, sub c, van het douanewetboek vastgestelde methode. Verder vervangt artikel 5 de vereenvoudigde procedure van artikel 36 van het douanewetboek en van de artikelen 173 tot en met 177 van de toepassingsbepalingen door de overeenkomstig de bepalingen van verordening nr. 3223/94 berekende forfaitaire invoerwaarde.

53 De regering van het Verenigd Koninkrijk is het niet eens met de uitlegging van verordening nr. 3223/94 dat de invoerprijs en de douanewaarde van een partij verschillend kunnen zijn, zodat een partij een invoerprijs kan hebben die niet gelijk is aan de douanewaarde. Volgens haar zou een dergelijke uitlegging de beschermingsbepalingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid tot een dode letter maken.

54 Zelfs vóór de wijziging van verordening nr. 3223/94 bij verordening nr. 1498/98 volgde volgens haar immers uit de bewoordingen van artikel 5 van eerstgenoemde verordening, dat de invoerprijs van een product moest worden geacht overeen te komen met de invoerwaarde.

55 Indien dat niet het geval is, is het volgens de regering van het Verenigd Koninkrijk moeilijk te begrijpen waarom de bij verordening nr. 3223/94 voorgeschreven methoden voor de bepaling van de invoerprijs gewijzigde versies zijn van de in het douanewetboek en de toepassingsbepalingen ervan vastgestelde methoden voor de bepaling van de invoerwaarde.

56 De regering van het Verenigd Koninkrijk is ook de mening toegedaan dat het onmogelijk te verklaren is waarom de Commissie bepalingen heeft vastgesteld als artikel 5, lid 1, sub a en b, van verordening nr. 3223/94 voor de berekening van de te stellen zekerheid wanneer de opgegeven verkoopprijs van de betrokken partij hoger is dan de forfaitaire invoerwaarde daarvan, alsmede wanneer de importeur kiest voor een waardebepaling overeenkomstig de gewijzigde versie van artikel 30, lid 2, sub c, van het douanewetboek.

57 In deze twee gevallen moet ingevolge verordening nr. 3223/94 namelijk de zekerheid worden berekend volgens een gewijzigde versie van artikel 248 van de toepassingsbepalingen. De zekerheid moet worden berekend op basis van de rechten die zouden zijn betaald indien het product was ingedeeld op basis van de forfaitaire invoerwaarde. Aangezien de betaalde rechten zijn samengesteld uit een per kilogram berekende factor en een factor ad valorem, is het volgens de regering van het Verenigd Koninkrijk duidelijk dat in deze omstandigheden de forfaitaire invoerwaarde moet worden geacht zowel de invoerprijs als de invoerwaarde te zijn.

58 De regering van het Verenigd Koninkrijk sluit zich aan bij de argumenten die de Commissioners in het kader van het hoofdgeding hebben aangevoerd. Volgens haar beschikt de importeur over de in artikel 5, lid 1, sub a tot en met c, van verordening nr. 3223/94 genoemde drie opties en heeft hij niet ook nog de mogelijkheid een voorlopige aangifte op basis van de transactiewaarde te doen.

59 Deze uitlegging wordt bevestigd door de wijziging van verordening nr. 3223/94 bij verordening nr. 1498/98 en is in elk geval de enige mogelijke uitlegging van verordening nr. 3223/94, zoals deze vóór die wijziging luidde.

60 Ten slotte is volgens de regering van het Verenigd Koninkrijk, zelfs indien de Overeenkomst tot oprichting van de WTO en de in de bijlagen daarvan opgenomen overeenkomsten rechtstreekse werking hadden voor het hoofdgeding - wat zij betwist -, de door haar verdedigde uitlegging niet in strijd met die Overeenkomst, in tegenstelling tot hetgeen Capespan stelt. De regering van het Verenigd Koninkrijk stelt namelijk, dat artikel 7 van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de GATT 1994 bepaalt dat de douanewaarde wordt vastgesteld op basis van de in het land van invoer beschikbare gegevens. Indien de bepalingen van verordening nr. 3223/94 onverenigbaar waren met de Overeenkomst tot oprichting van de WTO, zouden de artikelen 173 tot en met 177 van de toepassingsbepalingen dat logischerwijs ook zijn, hetgeen Capespan niet stelt.

61 In dezelfde zin betoogt de Commissie om te beginnen dat de in het douanewetboek geformuleerde regels in beginsel weliswaar algemene gelding hebben, maar dat artikel 38, lid 2, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 32, lid 2, EG) bepaalt dat, "voorzover in de artikelen 39 tot en met 46 niet anders is bepaald, de regels voor de instelling van de gemeenschappelijke markt [waaronder met name het gemeenschappelijk douanetarief] van toepassing zijn op de landbouwproducten". Volgens artikel 39, sub c, EG-Verdrag [thans artikel 33, sub c, EG] heeft het gemeenschappelijk landbouwbeleid ten doel de markten te stabiliseren, en volgens artikel 40, lid 2, derde alinea, van dit Verdrag moet "een eventueel gemeenschappelijk prijsbeleid op gemeenschappelijke criteria en op eenvormige berekeningswijzen berusten".

62 Daaruit leidt zij af, dat in overeenstemming met het Verdrag bijzondere regels voor landbouwproducten in de plaats komen van de algemene regels van het douanewetboek.

63 De Commissie vraagt zich vervolgens af of de in artikel 5, lid 1, sub a tot en met c, van verordening nr. 3223/94 genoemde drie methoden voor de bepaling van de invoerprijs kunnen worden geacht in de plaats te zijn gekomen van de voorschriften van het douanewetboek inzake waardebepaling voor de in die verordening bedoelde producten. Zij stelt dat deze drie methoden zeer nauw aansluiten bij het douanewetboek en dat buiten de perioden waarop verordening nr. 3223/94 van toepassing is, het in het douanewetboek bedoelde stelsel voor de bepaling van de douanewaarde van kracht blijft.

64 De Commissie leidt daaruit af, dat verordening nr. 3223/94 niet een apart en volledig nieuw stelsel voor de bepaling van de invoerprijzen heeft ingevoerd, maar het stelsel van het douanewetboek voor de bepaling van de douanewaarde heeft overgenomen en gereproduceerd met lichte wijzigingen die gericht zijn op de bijzondere aard van de onder het stelsel van invoerprijzen vallende producten.

65 Voorzover de bijzondere bepalingen van verordening nr. 3223/94 de bepaling van de invoerprijs en derhalve de tariefindeling regelen, is volgens haar het feit dat de importeurs voor dezelfde producten nog steeds een aparte douanewaarde op basis van het douanewetboek moeten berekenen om de ad valorem-douanerechten vast te stellen, een bron van grote verwarring en onnodige administratieve formaliteiten.

66 De Commissie stelt ten slotte, dat indien de importeurs de ene methode konden kiezen voor de berekening van de invoerprijs van de goederen maar tevens een andere methode konden of moesten hanteren voor de berekening van de douanewaarde waarop de ad valorem-rechten zijn gebaseerd, dit tot gevolg zou hebben dat zij zouden trachten hun zaken aldus te regelen dat de invoerprijzen tot het uiterste worden opgedreven en de douanerechten tot een minimum worden beperkt. Daarmee onthouden zij de Gemeenschap inkomsten en oefenen zij een eventueel ongunstige invloed uit op de markt voor vers fruit en derhalve op de werking van de gemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit.

67 De Commissie leidt daaruit af dat de in artikel 38, lid 2, van het Verdrag bedoelde uitzondering inzake de toepasselijkheid van de regels voor de instelling van de gemeenschappelijke markt op de landbouwproducten, het mogelijk maakt afwijkingen van de algemene douanebepalingen in te voeren.

68 Deze mogelijkheid is overigens voorzien in dezelfde bepaling van de basisverordening als die waarop verordening nr. 3223/94 is gebaseerd, namelijk artikel 23, lid 1, van de gewijzigde basisverordening, dat uitdrukkelijk bepaalt dat "behoudens andersluidende bepalingen in deze verordening voor de in artikel 1, lid 2, bedoelde producten de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief gelden". De bepalingen die zijn vastgesteld krachtens de basisverordening en de gewijzigde basisverordening kunnen dus afwijken van de algemene bepalingen van het douanewetboek.

Antwoord van het Hof

69 Om uit te maken of de regels die gelden voor de berekening van de douanewaarde van de in verordening nr. 3223/94 bedoelde groenten en fruit, de algemene regels van het douanewetboek en de toepassingsbepalingen daarvan zijn dan wel de specifieke regels van verordening nr. 3223/94, moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat deze verordening tot doel heeft de regels voor de berekening van de douanewaarde betreffende groenten en fruit te wijzigen.

70 In dit verband moet met de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie worden vastgesteld, dat artikel 5, lid 1, van verordening nr. 3223/94 de verschillende in het douanewetboek en de toepassingsbepalingen ervan neergelegde methoden voor de berekening van de douanewaarde in wezen overneemt en ze aanpast aan de bijzondere aard van groenten en fruit.

71 Enerzijds kunnen deze bijzondere kenmerken namelijk als volgt worden samengevat. Daar vraag en aanbod in de sector groenten en fruit aan zeer aanzienlijke schommelingen onderhevig is, kan de prijs van deze producten sterk variëren. Bovendien worden groenten en fruit in de Gemeenschap vaak ingevoerd met toepassing van de handelsregeling inzake consignatieverkoop, die erin bestaat om de goederen op te slaan voordat zij worden verkocht. Bijgevolg is de verkoopprijs van dergelijke producten zelden bekend op het tijdstip van de aangifte voor het vrije verkeer op het grondgebied van de Gemeenschap.

72 In dit verband zij opgemerkt dat volgens de derde overweging van de considerans van verordening nr. 3223/94 "de in de bijlage genoemde aan bederf onderhevige groenten- en fruitsoorten voor het merendeel met toepassing van de handelsregeling inzake consignatieverkoop worden geleverd; dat deze regeling bijzondere problemen oplevert ten aanzien van de bepaling van de waarde van deze producten", en dat in de vierde overweging van deze considerans de drie regels voor de bepaling van de invoerprijs van de onder die verordening vallende producten zijn vermeld, die in artikel 5, lid 1, van die verordening uitdrukkelijk zijn geformuleerd.

73 Anderzijds houden de bij artikel 5, lid 1, van verordening nr. 3223/94 ingevoerde regels voor de berekening van de douanewaarde van uit derde landen in de Gemeenschap ingevoerde groenten en fruit rekening met de kenmerken van de sector groenten en fruit en knopen zij aan bij de algemene regels van het douanewetboek en de toepassingsbepalingen ervan.

74 Zo is in de eerste plaats de berekeningsmethode van de invoerprijs van artikel 5, lid 1, sub a, van verordening nr. 3223/94 te vergelijken met die van artikel 29, lid 1, van het douanewetboek. In beide gevallen moet de verkregen waarde overeenstemmen met de fob-prijs van de producten in het land van oorsprong, vermeerderd met de kosten van verzekering en vervoer tot aan de grens van het douanegebied van de Gemeenschap. Met betrekking tot de tweede berekeningsmethode van de invoerprijs bepaalt artikel 5, lid 1, sub b, van verordening nr. 3223/94 uitdrukkelijk, dat de invoerprijs overeenkomt met de overeenkomstig artikel 30, lid 2, sub c, van het douanewetboek berekende douanewaarde, dat wil zeggen met de prijs per eenheid bij verkoop in de Gemeenschap van de ingevoerde goederen of van identieke of soortgelijke goederen. De derde berekeningsmethode van de invoerprijs als bedoeld in artikel 5, lid 1, sub c, van verordening nr. 3223/94 is te vergelijken met die van de artikelen 173 tot en met 177 van de toepassingsbepalingen, daar in beide gevallen de forfaitaire invoerwaarde gelijk is aan het gewogen gemiddelde van de prijzen die voor de op de invoermarkten van de lidstaten ingevoerde producten zijn genoteerd.

75 Verder bevat artikel 5, lid 1, van verordening nr. 3223/94 geen methoden die vergelijkbaar zijn met die van artikel 30, lid 2, sub a, b en d, van het douanewetboek, nu deze methoden zelden worden gebruikt of irrelevant zijn voor de bepaling van de douanewaarde van de groenten en fruit, daar zij ofwel ervan uitgaan dat de verkoopprijs vóór de uitvoer van de betrokken producten naar de Gemeenschap bekend is, ofwel berusten op de kosten van de grondstoffen en de fabricage van de ingevoerde producten.

76 Bovendien is in verordening nr. 3223/94 zelf uitdrukkelijk bepaald, dat in de in de bijlage ervan vermelde perioden de methode voor de bepaling van de douanewaarde als bedoeld in de vereenvoudigde regels van de toepassingsbepalingen van het douanewetboek wordt vervangen door een van de drie methoden voor de bepaling van de invoerprijs van groenten en fruit, namelijk die welke gebaseerd is op de forfaitaire invoerwaarde. Immers, artikel 4, lid 2, van verordening nr. 3223/94 luidt: "Voorzover voor de producten en gedurende de toepassingsperioden die in de bijlage zijn vermeld, overeenkomstig deze verordening een forfaitaire waarde wordt vastgesteld, geldt de eenheidswaarde in de zin van de artikelen 173 tot en met 176 [van de toepassingsbepalingen] niet. In de plaats daarvan komt dan de in lid 1 bedoelde forfaitaire invoerwaarde."

77 In de tweede plaats moet worden vastgesteld dat volgens artikel 23, lid 5, van de gewijzigde basisverordening "de uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 33" van de basisverordening, dat voorziet in een bijzondere procedure die de Commissie machtigt de nodige toepassingsmaatregelen te nemen op advies van het Comité van beheer voor groenten en fruit. Volgens de laatste overweging van de considerans van verordening nr. 3223/94 zijn de daarin vervatte maatregelen in overeenstemming met het advies van dit Comité.

78 Bijgevolg was de Commissie gemachtigd om specifieke regels voor de berekening van de douanewaarde van groenten en fruit voor te schrijven en derhalve om verordening nr. 3223/94 vast te stellen.

79 In de derde en laatste plaats moet ook worden gepreciseerd dat bepalingen van de landbouwwetgeving rechtmatig regels kunnen vaststellen die specifiek zijn ten opzichte van die van het douanewetboek.

80 Immers, artikel 1 van het douanewetboek preciseert dat het van toepassing is, "onverminderd de bijzondere bepalingen die op andere gebieden zijn vastgesteld".

Bovendien blijkt uit de vierde overweging van de considerans daarvan dat het van toepassing is, "onverminderd de bijzondere bepalingen die op andere gebieden zijn vastgesteld", en dat "dergelijke bijzondere regels met name kunnen bestaan of kunnen worden ingesteld in het kader van de voorschriften op het gebied van de landbouw".

81 Gelet op de bepalingen van het douanewetboek, kan de landbouwwetgeving bijgevolg specifieke bepalingen inzake de douanewaarde van de producten bevatten, zodat met name verordening nr. 3223/94 rechtmatig specifieke regels voor de berekening van de douanewaarde van groenten en fruit kan bevatten.

82 Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat de douanewaarde van de in verordening nr. 3223/94 bedoelde groenten en fruit voor de periode van 18 maart 1997 tot en met 17 juli 1998 moet worden bepaald overeenkomstig de regels van artikel 5 van die verordening voor de berekening van de invoerprijs.

De tweede vraag

83 Gelet op het antwoord op de eerste vraag, is de tweede vraag zonder voorwerp geraakt.

De derde vraag

84 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 1498/98 geldig is.

Bij het Hof ingediende opmerkingen

85 Capespan stelt dat verordening nr. 1498/98, waarbij aan artikel 5 van verordening nr. 3223/94 een lid 1 ter is toegevoegd, niet kan bepalen dat de douanewaarde van de in deze verordening bedoelde groenten en fruit op dezelfde basis moet worden vastgesteld als de invoerprijs van de producten in de Gemeenschap en dat zij om de volgende redenen ongeldig is.

86 In de eerste plaats is de Commissie volgens Capespan met de vaststelling van verordening nr. 1498/98 buiten de grenzen van de haar door de Raad verleende bevoegdheden getreden, omdat zij de werkingssfeer van de door de Raad vastgestelde machtigingsverordening, in casu de nieuwe basisverordening, heeft uitgebreid.

87 In dit verband stelt Capespan om te beginnen dat de nieuwe basisverordening nergens bepaalt dat de douanewaarde van groenten en fruit op basis van de invoerprijs moet worden vastgesteld. Vervolgens betoogt zij dat de methoden van artikel 5, lid 1, van verordening nr. 3223/94 voor de berekening van de invoerprijs niet stroken met artikel 29, lid 1, van het douanewetboek. Ten slotte is volgens Capespan verordening nr. 1498/98 uit het oogpunt van artikel 190 EG-Verdrag (thans artikel 253 EG) niet toereikend gemotiveerd.

88 In de tweede plaats voert Capespan aan dat de Commissie in strijd met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap heeft gehandeld.

89 In de derde en laatste plaats is Capespan van mening dat, terwijl verordening nr. 1498/98 volgens de procedure van artikel 46 van de nieuwe basisverordening is vastgesteld, de maatregelen tot uitvoering van het douanewetboek volgens de procedure van artikel 246 daarvan moeten worden vastgesteld.

90 De regering van het Verenigd Koninkrijk stelt daarentegen, dat verordening nr. 1498/98 niet ongeldig is. Volgens haar machtigt artikel 32 van de nieuwe basisverordening de Commissie tot vaststelling van de voorwaarden voor toepassing van de douanewetgeving op de in het hoofdgeding betrokken producten door middel van een krachtens artikel 46 van die verordening vastgesteld instrument, en zijn de bepalingen van verordening nr. 1498/98 niet onverenigbaar met de Overeenkomst tot oprichting van de WTO. Nu laatstgenoemde verordening niet ongeldig is, is de vierde vraag overigens zonder voorwerp.

91 De Commissie stelt zich op het standpunt dat de door verordening nr. 1498/98 in verordening nr. 3223/94 aangebrachte wijziging uitsluitend bedoeld was om de twijfels omtrent de bestaande situatie weg te nemen en dus geen belangrijke invloed had. De vraag of verordening nr. 1498/98 geldig is, is volgens haar derhalve irrelevant voor de beslechting van het hoofdgeding.

Antwoord van het Hof

92 In de eerste plaats moet het argument van Capespan worden onderzocht, dat de Commissie buiten de grenzen van de bevoegdheden is getreden die haar door de Raad in de nieuwe basisverordening zijn verleend, dat in punt 86 van het onderhavige arrest uitvoerig is uiteengezet.

93 In dit verband zij om te beginnen eraan herinnerd dat, zoals blijkt uit punt 81 van dit arrest, de Commissie gemachtigd is om specifieke regels voor de berekening van de douanewaarde van groenten en fruit voor te schrijven. Verder zijn blijkens de vierde overweging van de considerans en artikel 1 van het douanewetboek de regels van het douanewetboek, met name die inzake de douanewaarde, van toepassing onverminderd de bijzondere bepalingen die met name in de landbouwwetgeving zijn vervat.

94 Vervolgens zij er ook op gewezen dat, zoals in punt 74 van het onderhavige arrest is uiteengezet, de regels voor de berekening van de invoerprijs te vergelijken zijn met de methoden voor de bepaling van de douanewaarde overeenkomstig de artikelen 29 tot en met 36 van het douanewetboek en de artikelen 173 tot en met 177 van de toepassingsbepalingen ervan.

95 Wat ten slotte de motivering van verordening nr. 1498/98 betreft, blijkt uit de overwegingen van de considerans ervan, dat de Commissie het noodzakelijk heeft geacht, in de tekst van verordening nr. 3223/94 uitdrukkelijk het beginsel en de modaliteiten op te nemen volgens welke de douanewaarde van groenten en fruit op basis van de invoerprijs van de producten moet worden vastgesteld.

96 Immers in de tweede overweging van de considerans van verordening nr. 1498/98 heet het dat "een vereiste voor de vaststelling van een invoerprijs is dat de regels voor de bepaling van de douanewaarde als gedefinieerd in artikel 29, lid 1, van [...] het douanewetboek [...] op zodanige wijze worden toegepast dat de twee berekeningsprocedures coherent zijn; dat dit expliciet dient te worden vermeld in de tekst zelf van verordening (EG) nr. 3223/94, met name om het opstellen van de douaneaangiften te vergemakkelijken".

97 Bijgevolg is verordening nr. 1498/98 uit het oogpunt van artikel 190 van het Verdrag toereikend gemotiveerd.

98 Wat in de tweede plaats het argument van Capespan met betrekking tot de schending van de internationale verplichtingen van de Gemeenschap betreft, is in punt 74 van het onderhavige arrest reeds vastgesteld dat de in artikel 5, lid 1, van verordening nr. 3223/94 vermelde regels voor de bepaling van de invoerprijs van de ingevoerde producten grotendeels te vergelijken zijn met de methoden voor de bepaling van de douanewaarde overeenkomstig de artikelen 29 tot en met 36 van het douanewetboek en de artikelen 173 tot en met 177 van de toepassingsbepalingen ervan.

99 Capespan heeft in haar schriftelijke en mondelinge opmerkingen geenszins gesteld noch aangetoond dat deze methoden voor de bepaling van de douanewaarde onverenigbaar waren met artikel VII van de GATT 1994 en de overeenkomst inzake de toepassing van dat artikel.

100 Zoals de advocaat-generaal in punt 74 van zijn conclusie heeft vastgesteld, is bijgevolg niet aangetoond in welk opzicht de regels voor de berekening van de invoerprijs, die stroken met de bepalingen van het douanewetboek en de toepassingsbepalingen, in strijd zijn met artikel VII van de GATT 1994 en de overeenkomst inzake de toepassing van dat artikel.

101 In de derde en laatste plaats moet ook het argument van Capespan inzake de schending van wezenlijke vormvoorschriften met betrekking tot de modaliteiten tot vaststelling van de maatregelen tot uitvoering van het douanewetboek van de hand worden gewezen.

102 In dit verband zij eraan herinnerd, dat ten aanzien van de bepalingen van het douanewetboek de landbouwwetgeving specifieke bepalingen inzake de douanewaarde van producten kan bevatten, zodat met name verordening nr. 3223/94 rechtmatig specifieke regels voor de berekening van de douanewaarde van groenten en fruit kan bevatten. In die omstandigheden is het logisch dat de maatregelen tot uitvoering van die specifieke bepalingen worden vastgesteld volgens de procedure in de machtigingsverordening.

103 In de sector groenten en fruit kon de Commissie derhalve verordening nr. 1498/98 niet volgens een andere procedure dan die van artikel 46 van de nieuwe basisverordening vaststellen.

104 Derhalve dient op de derde vraag te worden geantwoord, dat bij onderzoek van deze vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van verordening nr. 1498/98 kunnen aantasten.

De vierde vraag

105 Gelet op het antwoord op de derde vraag, behoeft de vierde vraag niet te worden beantwoord.

De vijfde vraag

106 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5 van verordening nr. 3223/94 aldus moet worden uitgelegd, dat een importeur die op het tijdstip van inklaring van in die verordening bedoelde groenten en fruit niet in staat is een definitieve douanewaarde aan te geven, overeenkomstig artikel 254 van de toepassingsbepalingen van het douanewetboek een voorlopige vermelding van deze waarde kan opgeven.

107 Zoals de advocaat-generaal in de punten 80 tot en met 84 van zijn conclusie heeft vastgesteld, is de vraag of een importeur een voorlopige vermelding van de douanewaarde kan opgeven, niet aan de orde voor de eerste en de derde methode voor de bepaling van de invoerprijs van de producten als bedoeld in artikel 5, lid 1, van verordening nr. 3223/94.

108 De eerste methode voor de berekening van de invoerprijs in dit artikel berust op de fob-prijs van de producten in het land van oorsprong, vermeerderd met de kosten van verzekering en vervoer tot aan de grens van het douanegebied van de Gemeenschap. Artikel 5, lid 1, sub a, van verordening nr. 3223/94 preciseert dat deze methode alleen kan worden gebruikt "voorzover deze prijs en deze kosten bekend zijn op het ogenblik waarop voor deze producten de aangifte voor het vrije verkeer wordt ingediend". Wanneer de eerste methode voor de berekening van de invoerprijs van de ingevoerde producten wordt gebruikt, is bijgevolg de definitieve waarde daarvan bekend op het tijdstip van hun inklaring en heeft het geen zin om de importeur een voorlopige vermelding van hun douanewaarde te laten opgeven.

109 Wat betreft de methode van artikel 5, lid 1, sub c, van verordening nr. 3223/94, die op de forfaitaire invoerwaarde is gebaseerd, heeft het geen zin om de importeur een voorlopige vermelding van de douanewaarde van de producten te laten opgeven.

110 Uiteindelijk is er slechts één situatie waarin het voor de importeur nuttig kan zijn om een voorlopige vermelding van de douanewaarde van de producten op te geven en een onvolledige aangifte op basis van artikel 254 van de toepassingsbepalingen van het douanewetboek in te dienen, namelijk wanneer hij gebruik maakt van de tweede methode voor de bepaling van de invoerprijs als bedoeld in artikel 5, lid 1, sub b, van verordening nr. 3223/94. Nu de waarde van de producten in dat geval kan worden bepaald op basis van de prijs per eenheid waartegen ingevoerde identieke of soortgelijke goederen worden verkocht, is de prijs van de in de aangifte vermelde producten op het tijdstip van inklaring niet noodzakelijkerwijs bekend.

111 Opgemerkt zij dat artikel 76 van het douanewetboek bepaalt dat de importeur in sommige gevallen bepaalde vermeldingen in de in artikel 62 van het douanewetboek bedoelde aangifte kan weglaten. Zo kan de importeur, die niet in staat is een definitieve douanewaarde aan te geven, voor goederen waarop ad valorem-rechten van toepassing zijn overeenkomstig artikel 254, tweede streepje, van de toepassingsbepalingen een voorlopige vermelding van deze waarde aangeven gelet op de gegevens waarover hij beschikt. In dat geval gaan volgens artikel 257, lid 3, van die verordening de douaneautoriteiten over tot de onmiddellijke boeking van het bedrag aan rechten dat is berekend op basis van de voorlopige waarde, en eisen zij in voorkomend geval dat een voldoende zekerheid wordt gesteld om het verschil tussen de betaalde rechten en de rechten die uiteindelijk op de goederen van toepassing kunnen zijn, te dekken.

112 Op de vijfde vraag moet bijgevolg worden geantwoord, dat artikel 5 van verordening nr. 3223/94 aldus moet worden uitgelegd, dat een importeur die niet in staat is een definitieve douanewaarde aan te geven op het tijdstip van inklaring van in verordening nr. 3223/94 bedoelde groenten en fruit, zich alleen dan tot een voorlopige vermelding van deze waarde kan beperken overeenkomstig artikel 254 van de toepassingsbepalingen van het communautair douanewetboek, wanneer de waarde van de betrokken producten wordt bepaald volgens de methode van artikel 5, lid 1, sub b, van verordening nr. 3223/94.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het VAT and Duties Tribunal, Londen, bij beschikking van 19 oktober 2000 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) De douanewaarde van de groenten en fruit die vallen binnen de werkingssfeer van verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit, moet voor de periode van 18 maart 1997 tot en met 17 juli 1998 worden bepaald overeenkomstig de regels van artikel 5 van die verordening voor de berekening van de invoerprijs.

2) Bij onderzoek van de derde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van verordening nr. 1498/98 van de Commissie van 14 juli 1998 tot wijziging van verordening (EG) nr. 3223/94 kunnen aantasten.

3) Artikel 5 van verordening nr. 3223/94 moet aldus worden uitgelegd, dat een importeur die niet in staat is een definitieve douanewaarde aan te geven op het tijdstip van inklaring van binnen de werkingssfeer van die verordening vallende groenten en fruit, zich alleen dan tot een voorlopige vermelding van deze waarde kan beperken overeenkomstig artikel 254 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek, wanneer de waarde van de betrokken producten wordt bepaald volgens de methode van artikel 5, lid 1, sub b, van verordening nr. 3223/94.

Kosten

113 De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-422/00,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het VAT and Duties Tribunal, Londen (Verenigd Koninkrijk), in het aldaar aanhangige geding tussen

Capespan International plc

en

Commissioners of Customs & Excise,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 28 tot en met 36 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), de artikelen 141 tot en met 181 bis van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1), en artikel 5 van verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit (PB L 337, blz. 66), alsmede over de geldigheid van verordening (EG) nr. 1498/98 van de Commissie van 14 juli 1998 tot wijziging van verordening (EG) nr. 3223/94 (PB L 198, blz. 4),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: M. Wathelet (rapporteur), kamerpresident, C. W. A. Timmermans, D. A. O. Edward, P. Jann en S. von Bahr, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger,

griffier: M.-F. Contet, administrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Capespan International plc, vertegenwoordigd door G. Salmond, solicitor,

- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door R. Magrill als gemachtigde, bijgestaan door N. Paines, QC,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Brown en K. Fitch als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Capespan International plc, vertegenwoordigd door G. Salmond, de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door G. Amodeo als gemachtigde, bijgestaan door C. Vajda, QC, en de Commissie, vertegenwoordigd door C. Brown en K. Fitch, ter terechtzitting van 27 februari 2002,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 juni 2002,

het navolgende

Arrest