Home

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 5 juni 1997.

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 5 juni 1997.

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 26 juni 1996, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag verzocht vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991 tot wijziging van richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen (PB 1991, L 78, blz. 32), of door die maatregelen niet mee te delen, de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Richtlijn 91/156 heeft tot doel, de verwijdering en de nuttige toepassing van afvalstoffen te verzekeren, en de vaststelling te bevorderen van maatregelen om het ontstaan van afvalstoffen te beperken, met name door schone technologieën en recycleerbare en opnieuw te gebruiken producten te bevorderen.

3 Artikel 2, lid 1, van richtlijn 91/156 bepaalt, dat de Lid-Staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 1 april 1993 aan deze richtlijn te voldoen, en de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen. Richtlijn 91/156 is op 25 maart 1991 ter kennis van de Lid-Staten gebracht.

4 Bij het verstrijken van de gestelde termijn hadden de Franse autoriteiten de Commissie geen enkele mededeling of andere inlichting over de omzettingsmaatregelen doen toekomen. Daarop maande de Commissie bij brief van 9 augustus 1993 de Franse regering aan om binnen een termijn van twee maanden haar opmerkingen te maken over het ontbreken van bepalingen tot omzetting van richtlijn 91/156 in nationaal recht.

5 Bij brieven van 4 november 1993 en 1 april 1994 deden de Franse autoriteiten de Commissie een overzichtstabel toekomen van de verschillende teksten tot omzetting van richtlijn 91/156, alsook een ontwerp van decreet, waarvan artikel 8 slechts een gedeeltelijke omzetting was van artikel 12 van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 (PB 1975, L 194, blz. 39), zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156.

6 Van mening dat de Franse Republiek richtlijn 91/156 niet volledig had omgezet, deed de Commissie bij brief van 3 augustus 1995 de Franse regering overeenkomstig artikel 169 van het Verdrag een met redenen omkleed advies toekomen.

7 Bij brief van 25 oktober 1995 antwoordde de Franse regering op dit met redenen omkleed advies, dat, met uitzondering van een deel van artikel 12 van richtlijn 75/442, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156, waarvan de omzetting aan de gang was, richtlijn 91/156 in Frans recht was omgezet bij wet nr. 92-646 van 13 juli 1992 (JORF van 14 juli 1992) en de decreten ter uitvoering daarvan, die ter kennis van de Commissie waren gebracht en gepubliceerd.

8 Toen het beroep werd ingesteld, had de Commissie echter nog geen mededeling ontvangen betreffende de goedkeuring van het ontwerp van decreet tot omzetting van artikel 12 van richtlijn 75/442, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/156.

9 In het verweerschrift dat zij bij het Hof heeft ingediend, is de Franse Republiek primair van mening, dat het verzoekschrift niet-ontvankelijk is wegens de onduidelijke formulering van de tegen haar ingebrachte grieven, zowel tijdens de precontentieuze procedure als in het verzoekschrift. Volgens haar had de Commissie moeten preciseren, welke bepalingen van richtlijn 91/156 niet of niet naar behoren in Frans recht waren omgezet.

10 De Commissie wijst erop, dat de Franse autoriteiten in hun schriftelijke antwoorden van 4 november 1993 en 1 april 1994 zelf hebben gepreciseerd, welke bepaling van richtlijn 91/156 nog niet volledig was omgezet, namelijk het gewijzigde artikel 12 van richtlijn 75/442, en haar trouwens het ontwerp van decreet hebben toegezonden. Haars inziens was het met redenen omkleed advies dus voldoende nauwkeurig, aangezien het uitdrukkelijk verwees naar de brief van 4 november 1993 en het ontwerp van decreet. Bovendien zou er blijkens de brief van de Franse regering van 25 oktober 1995 geen misvatting zijn geweest omtrent het voorwerp van het met redenen omkleed advies, aangezien de Franse autoriteiten zinspelen op het verzoek van de Commissie, "alle maatregelen te treffen om te voldoen aan artikel 12 van de richtlijn". De Franse regering had zich dus tegen de grieven van de Commissie kunnen verdedigen.

11 De Franse Republiek daarentegen is van mening, dat de argumenten van de Commissie haar standpunt bevestigen, aangezien de Commissie zich, ten betoge dat zij in het met redenen omkleed advies het voorwerp van het beroep wegens niet-nakoming correct heeft omschreven, enkel kan beroepen op de geschriften van de verwerende Lid-Staat.

12 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat volgens 's Hofs rechtspraak het met redenen omkleed advies een coherente, gedetailleerde uiteenzetting moet bevatten van de redenen die de Commissie tot de overtuiging hebben gebracht, dat de betrokken Lid-Staat een van de krachtens het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen (arrest van 11 juli 1991, zaak C-247/89, Commissie/Portugal, Jurispr. 1991, blz. I-3659, r.o. 22).

13 Uit de bewoordingen van het met redenen omkleed advies in het dossier blijkt, dat het voldoet aan de vereisten van de rechtspraak. In dat advies heeft de Commissie immers het rechtskader en de feiten uiteengezet, die haar tot de overtuiging hebben gebracht, dat de Franse Republiek niet heeft voldaan aan de krachtens richtlijn 91/156 op haar rustende verplichtingen, namelijk de volledige omzetting van de richtlijn en de mededeling van de omzettingsbepalingen. In dit verband is het van geen belang, dat de Commissie zich ten bewijze van de niet-nakoming heeft beroepen op een brief van de Franse autoriteiten, waarin deze de onvolledigheid van de omzetting van richtlijn 91/156 hebben erkend.

14 Met betrekking tot het verzoekschrift zij eraan herinnerd, dat ingevolge artikel 19 van 's Hofs Statuut-EG en artikel 38, lid 1, sub c en d, van het Reglement voor de procesvoering, het bij het Hof ingediende verzoekschrift onder meer het voorwerp van het geschil, de conclusies en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen moet bevatten (arrest van 13 maart 1992, zaak C-43/90, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1992, blz. I-1909, r.o. 7).

15 Uit de bewoordingen van het verzoekschrift blijkt, dat het in overeenstemming is met de rechtspraak van het Hof. In het verzoekschrift beschrijft de Commissie immers het voorwerp van het geschil, het rechtskader en het verloop van de precontentieuze procedure, de rechtsgrondslag van het beroep, de conclusies en de aangevoerde middelen.

16 Onbetwist is, dat de omzetting van richtlijn 91/156 niet binnen de gestelde termijn heeft plaatsgevonden. Het door de Commissie ter zake ingestelde beroep moet dus gegrond worden geacht.

17 Mitsdien moet worden vastgesteld dat de Franse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 91/156, de krachtens artikel 2, lid 1, van die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991 tot wijziging van richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen, is de Franse Republiek de krachtens artikel 2, lid 1, van die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) De Franse Republiek wordt verwezen in de kosten.

Het met redenen omkleed advies dat de Commissie in de procedure van het beroep wegens niet-nakoming uitbrengt, moet een coherente, gedetailleerde uiteenzetting bevatten van de redenen die de Commissie tot de overtuiging hebben gebracht, dat de betrokken Lid-Staat een van de krachtens het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen. Wanneer het met redenen omkleed advies, waarin de Commissie een Lid-Staat verwijt, een richtlijn onvolledig te hebben omgezet en de omzettingsbepalingen niet te hebben meegedeeld, aan die vereisten voldoet, is het van geen belang, dat de Commissie zich ten bewijze van de niet-nakoming beroept op een brief van de autoriteiten van de betrokken Lid-Staat, waarin deze de onvolledigheid van de omzetting van de richtlijn erkennen.

Beroep wegens niet-nakoming - Precontentieuze procedure - Met redenen omkleed advies - Inhoud - Verwijzing naar brief van betrokken Lid-Staat, waarin niet-nakoming wordt erkend - Geen invloed

(EG-Verdrag, art. 169)

Kosten

18 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover zulks is gevorderd. Aangezien de Franse Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

In zaak C-223/96,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Kontou-Durande, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, bijgestaan door J.-J. Evrard, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Franse Republiek, vertegenwoordigd door C. de Salins, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en R. Nadal, adjunct-secretaris buitenlandse zaken bij deze directie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Franse ambassade, Boulevard du Prince Henri 9,

verweerster,

betreffende een verzoek om vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991 tot wijziging van richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen (PB 1991, L 78, blz. 32), of door die maatregelen niet mee te delen, de krachtens die richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, L. Sevón (rapporteur), D. A. O. Edward, P. Jann en M. Wathelet, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger

griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 maart 1997,

het navolgende

Arrest