Home

Arrest van het Hof van 4 november 1997.

Arrest van het Hof van 4 november 1997.

1 Bij beschikking van 17 januari 1996, ingekomen bij het Hof op 22 januari daaraanvolgend, heeft de Social Security Commissioner krachtens artikel 177 EG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging en geldigheid van de artikelen 4, lid 2 bis, en 10 bis van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB 1983, L 230, blz. 6; hierna: "verordening nr. 1408/71"), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1247/92 van de Raad van 30 april 1992 (PB 1992, L 136, blz. 1).

2 Die vragen zijn gerezen in een geding tussen Snares, Brits onderdaan, en de Adjudication Officer over de toekenning van de disability living allowance (onderhoudsuitkering voor gehandicapten; hierna: "DLA"), waarin de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk voorziet.

De nationale regeling

3 Vóór 1 april 1992 kende de Britse wettelijke regeling twee prestaties bij invaliditeit: de attendance allowance (verzorgingstoelage; hierna: "AA") en de mobility allowance (mobiliteitstoelage; hierna: "MA"). Beide waren niet op premie- of bijdragebetaling berustende, van de draagkracht van de betrokkene onafhankelijke uitkeringen.

4 Op 1 april 1992 werd bij de Disability Living Allowance and Disability Working Allowance Act 1991 (wet van 1991 betreffende de onderhoudsuitkering en de arbeidsuitkering voor gehandicapten) de DLA ingesteld.

5 Ook deze nieuwe uitkering is een niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie; zij onderstelt geen arbeidsongeschiktheid en de aanspraak erop is niet afhankelijk van de draagkracht. Zij bestaat uit twee componenten: een "verzorgingscomponent" voor hulpbehoevenden, die overeenkomt met de vroegere AA, en een "mobiliteitscomponent" voor personen die niet of nauwelijks in staat zijn te lopen, overeenkomend met de vroegere MA. De verzorgingscomponent kent drie verschillende uitkeringsbedragen, afhankelijk van de aard van de handicap van de betrokkene en de mate van hulpbehoevendheid, terwijl de mobiliteitscomponent twee verschillende uitkeringsbedragen kent, afhankelijk van de aard en de mate van aantasting van het loopvermogen. De twee eerste uitkeringsbedragen van de verzorgingscomponent komen overeen met de bedragen van de AA, en het eerste bedrag van de mobiliteitscomponent met dat van de MA.

6 Met ingang van 1 april 1992 werden de bestaande rechten op AA (voor uitkeringsgerechtigden jonger dan 65 jaar) en op MA omgezet in rechten op de verzorgingscomponent en de mobiliteitscomponent van de DLA. Vanaf hetzelfde tijdstip konden geen nieuwe rechten op AA of MA meer worden toegekend, behalve rechten op AA voor personen ouder dan 65 jaar.

7 Ten tijde van de feiten van het hoofdgeding werd de DLA betaald krachtens de Sections 71 tot en met 76 van de Social Security Contributions and Benefits Act 1992 enerzijds, en de Social Security (Disability Living Allowance) Regulations 1991 (hierna: "DLA-regeling") anderzijds.

8 Section 71(6), van de Social Security Contributions and Benefits Act 1992 bepaalt:

"Recht op een onderhoudsuitkering voor gehandicapten bestaat eerst indien de aanvrager aantoont dat hij voldoet aan de voorwaarden inzake woonplaats en verblijf in Groot-Brittannië."

9 Artikel 2, leden 1 en 2, van de DLA-regeling bepaalt:

"1) Onder voorbehoud van het hierna bepaalde dient de aanvrager voor iedere dag dat hij aanspraak maakt op toepassing van Section 71(6), van de Social Security Contributions and Benefits Act 1992, aan te tonen, dat hij aan de volgende voorwaarden inzake woonplaats en verblijf in Groot-Brittannië voldoet, namelijk

a) dat hij op die dag

i) zijn gewone woonplaats heeft in Groot-Brittannië, en

ii) feitelijk verblijft in Groot-Brittannië, en

iii) in de 52 weken onmiddellijk voorafgaand aan die dag gedurende een tijdvak van ten minste 26 weken of gedurende tijdvakken die tezamen ten minste 26 weken vormen, feitelijk heeft verbleven in Groot-Brittannië; en

(...)

2) Voor het bepaalde in lid 1, sub a-ii en iii, wordt de rechthebbende, ondanks dat hij op enige dag niet in Groot-Brittannië verblijft, beschouwd als verblijvend in Groot-Brittannië, indien zijn afwezigheid uitsluitend wordt veroorzaakt doordat op die dag

(...)

d) zijn afwezigheid uit Groot-Brittannië een tijdelijk doel heeft (en dit op het tijdstip van aanvang daarvan reeds had) en niet langer heeft geduurd dan 26 weken achtereen; of

e) zijn afwezigheid uit Groot-Brittannië van tijdelijke aard is en uitdrukkelijk verband houdt met de vóór het verlaten van Groot-Brittannië aangevangen behandeling van een handicap of gebrek, en de Secretary of State een verklaring heeft afgegeven, dat het in overeenstemming is met de behoorlijke uitvoering van de wet, dat hij, mits is voldaan aan de in dit artikellid genoemde voorwaarde, wordt behandeld als verbleef hij in Groot-Brittannië."

De gemeenschapsregeling

10 Vóór 1 juni 1992, de datum waarop verordening nr. 1247/92 in werking trad, luidde artikel 4 van verordening nr. 1408/71 als volgt:

"1. Deze verordening is van toepassing op alle wettelijke regelingen betreffende de volgende takken van sociale zekerheid:

(...)

b) prestaties bij invaliditeit, met inbegrip van die tot instandhouding of verbetering van de verdiencapaciteit;

(...)

2. Deze verordening is van toepassing op de algemene en bijzondere stelsels van sociale zekerheid, welke al of niet op premie- of bijdragebetaling berusten, (...)

(...)

4. Deze verordening is noch op de sociale en medische bijstand (...) van toepassing."

11 Artikel 5 van verordening nr. 1408/71 bepaalde:

"De Lid-Staten vermelden de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde wettelijke regelingen en stelsels, (...) in verklaringen, waarvan overeenkomstig artikel 97 kennisgeving en bekendmaking plaatsvindt."

12 Ten slotte bepaalde artikel 10 van verordening nr. 1408/71:

"1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, kunnen de uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, de renten bij arbeidsongevallen of beroepsziekten en de uitkeringen bij overlijden, verkregen op grond van een wettelijke regeling van een of meer Lid-Staten, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont dan die, op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is.

(...)"

13 Bij verordening nr. 1247/92, vastgesteld op de grondslag van de artikelen 51 en 235 EEG-Verdrag, is aan artikel 4 van verordening nr. 1408/71 een lid 2 bis toegevoegd, dat luidt als volgt:

"2 bis. Deze verordening is van toepassing op de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties die vallen onder een andere wetgeving of een ander stelsel dan bedoeld in lid 1 of dan die welke krachtens lid 4 zijn uitgesloten, wanneer deze prestaties bestemd zijn:

a) ofwel om, bij wijze van vervangende, aanvullende of bijkomende prestatie, de gebeurtenissen te dekken die onder de in lid 1, onder a) tot en met h), bedoelde takken van sociale zekerheid vallen;

b) ofwel uitsluitend voor de specifieke bescherming van gehandicapten."

14 Tegelijkertijd werd artikel 5 van verordening nr. 1408/71 aldus gewijzigd, dat de verklaring van de Lid-Staten uit hoofde van dit artikel eveneens betrekking moet hebben op "de in artikel 4, lid 2 bis, bedoelde bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties". Het Verenigd Koninkrijk heeft geen verklaring over deze prestaties afgegeven.

15 Voorts werd in verordening nr. 1247/92 artikel 10 bis ingevoegd, dat bepaalt:

"1. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 10 en van titel III ontvangen de personen waarop deze verordening van toepassing is, de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties als bedoeld in artikel 4, lid 2 bis, uitsluitend op het grondgebied van de Lid-Staat waar zij wonen en krachtens de wetgeving van die Lid-Staat, voor zover deze prestaties zijn vermeld in bijlage II bis. De prestaties worden door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats verleend.

2. Het orgaan van een Lid-Staat waarvan de wetgeving het recht op de in lid 1 bedoelde prestaties afhankelijk stelt van het vervullen van tijdvakken van arbeid, van anders dan in loondienst verrichte beroepswerkzaamheden of van wonen, houdt, voor zover nodig, rekening met de op het grondgebied van een andere Lid-Staat vervulde tijdvakken van arbeid, van anders dan in loondienst verrichte beroepswerkzaamheden of van wonen, alsof de tijdvakken op het grondgebied van de eerste Lid-Staat waren vervuld.

3. Wanneer de wetgeving van een Lid-Staat het recht op een aanvullende prestatie als bedoeld in lid 1 afhankelijk stelt van het ontvangen van een prestatie als bedoeld onder a) tot en met h) van artikel 4, lid 1, en krachtens die wetgeving geen prestatie van deze aard verschuldigd is, wordt elke overeenkomstige prestatie die krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat wordt toegekend, voor de toekenning van de aanvullende prestatie beschouwd als een krachtens de wetgeving van de eerste Lid-Staat toegekende prestatie.

4. Wanneer de wetgeving van een Lid-Staat de toekenning van voor invaliden of gehandicapten bestemde prestaties als bedoeld in lid 1 afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de invaliditeit of de handicap voor de eerste maal op het grondgebied van die Lid-Staat is geconstateerd, wordt deze voorwaarde geacht te zijn vervuld wanneer de vaststelling voor de eerste maal op het grondgebied van een andere Lid-Staat is geschied."

16 De DLA wordt genoemd in bijlage II bis, onderdeel L (Verenigd Koninkrijk), sub f, van verordening nr. 1408/71.

Het hoofdgeding

17 Snares (hierna: "verzoeker") is gedurende 25 jaar in loondienst werkzaam geweest in het Verenigd Koninkrijk en heeft uit dien hoofde premies betaald voor het sociale-zekerheidsstelsel van die staat. In april 1993, toen hij 39 jaar oud was, kreeg hij een ernstig ongeval, waardoor hij aanzienlijk in zijn mobiliteit is belemmerd. Hij diende toen een aanvraag om DLA in, die werd geacht op 1 september 1993 te zijn ingediend.

18 Op basis van de geschatte mate van zijn hulpbehoevendheid en mobiliteit kende de Adjudication Officer verzoeker met ingang van 1 september 1993 het middelste bedrag van de verzorgingscomponent en het hoogste bedrag van de mobiliteitscomponent van de DLA toe.

19 Voorts ontving verzoeker in dezelfde staat prestaties bij invaliditeit (nadien omgezet in een arbeidsongeschiktheidsuitkering). Vaststaat, dat deze prestaties op premie- of bijdragebetaling berusten en als zodanig onder de werkingssfeer van artikel 10 van verordening nr. 1408/71 vallen.

20 In november 1993 besloot verzoeker zich op Tenerife te vestigen, waar zijn naaste familie en met name zijn moeder woont, zodat zij voor hem kon zorgen. Hij verklaarde aan de Britse autoriteiten, dat zijn afwezigheid niet tijdelijk zou zijn en dat hij zijn woning in het Verenigd Koninkrijk zou verkopen.

21 Op 6 januari 1994 besliste de Adjudication Officer, dat verzoekers recht op DLA bij zijn vertrek op 13 november 1993 vervallen was; deze beslissing werd na heronderzoek op 16 februari 1994 bevestigd.

22 Op 21 juli 1994 verwierp het Salisbury Social Security Appeal Tribunal verzoekers beroep tegen deze beslissingen en oordeelde het, dat hij geen enkel recht had op DLA zolang hij op Tenerife woonde. Het Salisbury Social Security Appeal Tribunal overwoog, dat de wijziging van verordening nr. 1408/71 bij verordening nr. 1247/92 per 1 juni 1992 tot gevolg had, dat de bepalingen van gemeenschapsrecht op grond waarvan rechthebbenden DLA konden ontvangen terwijl zij in het buitenland woonden, buiten werking werden gesteld, zodat vanaf die datum de Britse wettelijke regeling, die een dergelijke voorwaarde inzake woonplaats stelde, volledig rechtsgevolg had. Waar verzoekers recht op de in geding zijnde uitkering op 1 september 1993, dus na de inwerkingtreding van verordening nr. 1247/97, was ontstaan, had hij derhalve sinds zijn vertrek uit het Verenigd Koninkrijk noch ingevolge de Britse wettelijke regeling noch ingevolge het gemeenschapsrecht aanspraak op DLA.

23 De president van het Salisbury Social Security Appeal Tribunal stond verzoeker toe, tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Social Security Commissioner.

24 Volgens laatstgenoemde rechterlijke instantie staat vast, dat op 13 november 1993 verzoeker niet langer voldeed aan de voorwaarden van Section 2(1), sub a-i en ii, van de DLA-regeling. Immers, vanaf die datum verbleef hij niet meer feitelijk in Groot-Brittannië en stond vast, dat hij aldaar niet meer zijn gewone woonplaats had; bovendien viel hij onder geen van de in Section 2(2), van die regeling genoemde gevallen, waarin de belanghebbende moet worden geacht in Groot-Brittannië te verblijven. Ten slotte kon vanaf zijn vertrek zijn afwezigheid niet als tijdelijk worden beschouwd.

25 Met betrekking tot de vraag of verzoeker niettemin recht heeft op DLA ingevolge verordening nr. 1408/71, heeft de verwijzende rechter, na te hebben vastgesteld dat partijen in het hoofdgeding daaromtrent van mening verschilden, besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende vragen te stellen:

"1) Hebben de artikelen 4, lid 2 bis, en 10 bis, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad, zoals per 1 juni 1992 ingevoegd bij verordening (EEG) nr. 1247/92 van de Raad, tot gevolg, dat buiten de werkingssfeer van artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1408/71 wordt gebracht een prestatie die in het geval van iemand waarop wegens zijn vroegere beroepswerkzaamheden de sociale-verzekeringswetgeving van de betrokken Lid-Staat van toepassing was of was geweest, vóór 1 juni 1992 zou zijn geacht wel onder die werkingssfeer te vallen, met het gevolg dat iemand die na 1 juni 1992 recht krijgt op een dergelijke prestatie ingevolge de wetgeving van een Lid-Staat, niet met een beroep op artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1408/71 ertegen kan opkomen, dat dat recht wordt ingetrokken enkel omdat hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont?

2) Zo ja: is de Raad bij de vaststelling van verordening (EEG) nr. 1247/92 dan gebleven binnen de hem door het EG-Verdrag, inzonderheid de artikelen 51 en 235 daarvan, verleende bevoegdheden?"

26 Bij beschikking van 24 mei 1996 is verzoekers verzoek om kosteloze rechtsbijstand ingewilligd.

De eerste vraag

27 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 10 bis, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1247/92, gelezen in samenhang met bijlage II bis, aldus moet worden uitgelegd, dat het van toepassing is op de DLA, in dier voege dat de situatie van een belanghebbende als verzoeker in het hoofdgeding, die na 1 juni 1992, datum van inwerkingtreding van verordening nr. 1247/92, voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van die prestatie, uitsluitend wordt beheerst door de bij artikel 10 bis ingevoerde coördinatieregeling.

28 Om te beginnen zij opgemerkt, dat iemand als verzoeker onder de personele werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 valt, voor zover op hem als werknemer het sociale-zekerheidsstelsel van het Verenigd Koninkrijk van toepassing is geweest.

29 Ingevolge artikel 10 bis van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1247/92, ontvangen de personen waarop de verordening van toepassing is, de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties bedoeld in artikel 4, lid 2 bis, overeenkomstig de daarin omschreven coördinatieregels, mits die prestaties zijn vermeld in bijlage II bis. Dat is het geval met de DLA, die in onderdeel L (Verenigd Koninkrijk), sub f, van die bijlage wordt genoemd.

30 Uit de omstandigheid dat de gemeenschapswetgever een regeling als die inzake de DLA in bijlage II bis van verordening nr. 1408/71 vermeldt, moet worden afgeleid, dat de op basis van die regeling verleende prestaties bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties zijn, die onder de werkingssfeer van artikel 10 bis van verordening nr. 1408/71 vallen (zie in die zin met name arrest van 2 december 1964, zaak 24/64, Dingemans, Jurispr. 1964, blz. 1321, 1337).

31 Voorts impliceert artikel 10 bis blijkens zijn bewoordingen, dat de prestaties waarop het betrekking heeft, overigens vallen onder artikel 4, lid 2 bis, van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1247/97.

32 In die omstandigheden moet een prestatie als de DLA, doordat zij in bijlage II bis wordt genoemd, worden geacht uitsluitend te worden beheerst door de coördinatieregels van artikel 10 bis en bijgevolg te behoren tot de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties in de zin van artikel 4, lid 2 bis.

33 Deze uitlegging vindt steun in de derde, de vierde, de vijfde en de zesde overweging van de considerans van verordening nr. 1247/92, waaruit blijkt, dat het de bedoeling van de wetgever was, te voorzien in een specifieke coördinatieregeling waarin de bijzondere kenmerken van bepaalde prestaties in aanmerking worden genomen, die tegelijk met de bijstand en met de sociale zekerheid verwant zijn en die, overeenkomstig de vaste rechtspraak van het Hof, werden beschouwd als sociale-zekerheidsuitkeringen ten aanzien van de werknemers die reeds vallen onder het stelsel van sociale zekerheid van de staat waarvan de wettelijke regeling wordt ingeroepen (zie, met name, arrest van 20 juni 1991, zaak C-356/89, Newton, Jurispr. 1991, blz. I-3017). Gelijk de advocaat-generaal in de punten 59 tot en met 63 van zijn conclusie heeft aangetoond, is een uitkering als de DLA inderdaad als een dergelijke prestatie aan te merken.

34 De omstandigheid dat het Verenigd Koninkrijk geen bijzondere verklaring heeft afgelegd uit hoofde van artikel 5 van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1247/92 en bepalende dat de Lid-Staten de in artikel 4, lid 2 bis, bedoelde bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties moeten vermelden, vormt voorts, anders dan verzoeker heeft betoogd, geen beletsel om de DLA aan te merken als een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie in de zin van laatstgenoemde bepaling.

35 Volgens vaste rechtspraak (zie, met name, arresten van 27 januari 1981, zaak 70/80, Vigier, Jurispr. 1981, blz. 229, r.o. 15; 11 juni 1991, zaak C-251/89, Athanasopoulos e.a., Jurispr. 1991, blz. I-2797, r.o. 28, en 20 februari 1997, gevoegde zaken C-88/95, C-102/95 en C-103/95, Martínez Losada e.a., Jurispr. 1997, blz. I-869, r.o. 21) is immers de omstandigheid dat een regeling niet in de in artikel 5 van verordening nr. 1408/71 bedoelde verklaringen is vermeld, daarvoor niet beslissend en bewijst zij op zich niet, dat die regeling niet onder de werkingssfeer van bedoelde bepaling valt.

36 Ten slotte staat vast, dat iemand als verzoeker, wiens handicap, uit hoofde waarvan hem de DLA was toegekend, is ontstaan na de inwerkingtreding van verordening nr. 1247/92, waarbij de artikelen 4, lid 2 bis, en 10 bis in verordening nr. 1408/71 zijn ingevoegd, uitsluitend onder de toepassing van laatstgenoemde bepalingen valt en zich niet kan beroepen op de overgangsbepalingen van artikel 2 van verordening nr. 1247/92, volgens hetwelk deze verordening geen invloed heeft op het behoud van de rechten van degenen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening de prestatie reeds ontvingen (lid 1) of aan de voorwaarden voor ontvangst daarvan voldeden (lid 2).

37 Mitsdien moet op de gestelde vraag worden geantwoord, dat artikel 10 bis van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1247/92, gelezen in samenhang met bijlage II bis, aldus moet worden uitgelegd, dat de DLA onder de werkingssfeer ervan valt en bijgevolg is aan te merken als een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie in de zin van artikel 4, lid 2 bis, van die verordening, zodat de situatie van iemand als verzoeker in het hoofdgeding, die na 1 juni 1992, datum van inwerkingtreding van verordening nr. 1247/92, aan de voorwaarden voor toekenning van die prestatie voldoet, uitsluitend wordt beheerst door de bij artikel 10 bis ingevoerde coördinatieregeling.

De tweede vraag

38 Met de tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of verordening nr. 1247/92 geldig is, gelet op de artikelen 51 en 235 EEG-Verdrag (thans EG-Verdrag), voor zover zij met betrekking tot de DLA de toepassing van het in artikel 10 van verordening nr. 1408/71 neergelegde beginsel van opheffing van de bepalingen inzake woonplaats uitsluit.

39 Dienaangaande zij er in de eerste plaats aan herinnerd, dat volgens artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1408/71 het beginsel van opheffing van de bepalingen inzake woonplaats van toepassing is "tenzij in deze verordening anders is bepaald". Zo heeft de gemeenschapswetgever in artikel 69 van verordening nr. 1408/71 de exporteerbaarheid van werkloosheidsuitkeringen beperkt tot een tijdvak van drie maanden. In het arrest van 19 juni 1980 (gevoegde zaken 41/79, 121/79 en 796/96, Testa e.a., Jurispr. 1980, blz. 1979, r.o. 14) oordeelde het Hof, dat die beperking niet in strijd was met artikel 51 van het Verdrag.

40 Zoals blijkt uit de rechtsoverwegingen 28 en 33 van dit arrest, zou iemand in de situatie van verzoeker zich zonder de bij verordening nr. 1247/92 ingevoerde bijzondere coördinatieregeling hebben kunnen beroepen op het in artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1408/71 neergelegde beginsel van exporteerbaarheid van prestaties bij invaliditeit, teneinde zijn recht op DLA veilig te stellen.

41 Met betrekking tot bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, heeft het Hof er echter herhaaldelijk op gewezen, dat het beginsel van exporteerbaarheid van sociale-zekerheidsuitkeringen van toepassing is zolang de gemeenschapswetgever niet anders heeft bepaald (zie, met name, arresten van 31 maart 1977, zaak 87/76, Bozzone, Jurispr. 1977, blz. 687; 5 mei 1983, zaak 139/82, Piscitello, Jurispr. 1983, blz. 1427, r.o. 16; 24 februari 1987, gevoegde zaken 379/85, 380/85, 381/85 en 93/86, Giletti e.a., Jurispr. 1987, blz. 955, r.o. 16, en 12 juli 1990, zaak C-236/88, Commissie/Frankrijk, Jurispr. 1990, blz. I-3163, r.o. 16).

42 In de tweede plaats moet worden vastgesteld, dat het Hof reeds de mogelijkheid heeft aanvaard, dat uitkeringen die nauw verband houden met de sociale omgeving, worden toegekend onder de voorwaarde dat de gerechtigde in de staat van het bevoegde orgaan woont (arrest van 27 september 1988, zaak 313/86, Lenoir, Jurispr. 1988, blz. 5391, r.o. 16).

43 Gelijk de advocaat-generaal in de punten 85 tot en met 88 van zijn conclusie heeft uiteengezet, behoren prestaties als de DLA tot de categorie prestaties waarvan de toekenningsvoorwaarden nauw verband houden met een bepaalde economische en sociale omgeving.

44 De omstandigheid dat iemand in de situatie van verzoeker eventueel niet voldoet aan de voorwaarden waarvan de staat van zijn nieuwe woonplaats de toekenning van de invaliditeitsuitkering afhankelijk stelt, of dat hij aldaar een lagere uitkering krijgt dan hij voordien in een andere Lid-Staat ontving, kan de regeling van artikel 10 bis van verordening nr. 1408/71 niet ongeldig maken.

45 Volgens de rechtspraak van het Hof (zie, met name, arrest Martínez Losada e.a., reeds aangehaald, r.o. 43) blijven de Lid-Staten bij gebreke van harmonisatie op het gebied van de sociale zekerheid immers bevoegd, de voorwaarden voor de toekenning van sociale-zekerheidsuitkeringen vast te stellen en zelfs deze voorwaarden strenger te maken, mits zij niet leiden tot openlijke of verkapte discriminatie tussen werknemers uit de Gemeenschap.

46 Bovendien bevat de regeling van artikel 10 bis van verordening nr. 1408/71 coördinatieregels die, zoals blijkt uit de zesde overweging van de considerans van verordening nr. 1247/92, juist bedoeld zijn om de belangen van de migrerende werknemers overeenkomstig het bepaalde in artikel 51 van het Verdrag te beschermen.

47 De staat van woonplaats is in voorkomend geval dus verplicht, rekening te houden met in andere Lid-Staten vervulde tijdvakken van arbeid, van anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden of van wonen (lid 2), de krachtens de wetgeving van andere Lid-Staten verschuldigde prestaties te beschouwen alsof zij krachtens de toepasselijke wetgeving waren toegekend, wat betreft het recht op aanvullende prestaties (lid 3), en wanneer de invaliditeit of de handicap voor de eerste maal is geconstateerd op het grondgebied van een andere Lid-Staat, deze vaststelling in aanmerking te nemen alsof zij voor de eerste maal in de staat van woonplaats is geschied (lid 4).

48 Voorts is het recht op uitkering niet afhankelijk van de voorwaarde dat de aanvrager voordien onderworpen is geweest aan de sociale-zekerheidswetgeving van de staat waarin hij de uitkering aanvraagt, wat vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 1247/92 wel het geval was (zie, met name, arrest Newton, reeds aangehaald).

49 Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd, dat de bij verordening nr. 1247/92 ingevoerde coördinatieregeling, voor zover zij van toepassing is op de DLA, niet in strijd is met artikel 51 van het Verdrag noch overigens met artikel 235 van het Verdrag. Laatstgenoemde bepaling heeft het immers enkel mogelijk gemaakt om bij de vaststelling van die verordening de daarin geregelde coördinatie van de sociale-zekerheidsregelingen uit te breiden tot zelfstandigen en hun gezinsleden, ofschoon het Verdrag niet in de daartoe vereiste bijzondere bevoegdheden voorziet.

50 Het is ook juist, dat aan iemand in verzoekers situatie het verblijfsrecht in een andere Lid-Staat, in casu Spanje, zou kunnen worden geweigerd indien hij niet, zoals vereist door artikel 1 van richtlijn 90/365/EEG van de Raad van 28 juni 1990 betreffende het verblijfsrecht van werknemers en zelfstandigen die hun beroepswerkzaamheid hebben beëindigd (PB 1990, L 180, blz. 28), in het genot is van een invaliditeitsuitkering, vervroegd pensioen of ouderdomsuitkering, dan wel een uitkering van de arbeidsongevallen- of beroepsziektenverzekering, waarvan het bedrag toereikend is om te voorkomen dat hij tijdens zijn verblijf ten laste van de bijstandsregeling van die staat komt.

51 Opgemerkt zij evenwel, dat wanneer in dit arrest wordt vastgesteld dat de gemeenschapswetgever geen inbreuk op artikel 51 van het Verdrag heeft gemaakt door te beslissen dat bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties als de DLA krachtens de wetgeving van de staat van woonplaats en voor diens rekening moesten worden toegekend, deze conclusie niet in twijfel kan worden getrokken op grond dat het inkomen van de betrokkene door de toepassing van deze regel achteruit zou kunnen gaan. Zoals in rechtsoverweging 45 van dit arrest is opgemerkt, zou dat immers het gevolg zijn van de nog steeds bestaande verschillen tussen de nationale sociale-zekerheidsregelingen, daar deze niet zijn geharmoniseerd.

52 Mitsdien moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat bij onderzoek van verordening nr. 1247/92, voor zover zij met betrekking tot de DLA de toepassing van het in artikel 10 van verordening nr. 1408/71 neergelegde beginsel van opheffing van de bepalingen inzake woonplaats uitsluit, niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid ervan kunnen aantasten.

HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door de Social Security Commissioner bij beschikking van 17 januari 1996 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Artikel 10 bis van verordening nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1247/92 van de Raad van 30 april 1992, gelezen in samenhang met bijlage II bis, moet aldus worden uitgelegd, dat de disability living allowance onder de werkingssfeer ervan valt en bijgevolg is aan te merken als een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie in de zin van artikel 4, lid 2 bis, van die verordening, zodat de situatie van iemand als verzoeker in het hoofdgeding, die na 1 juni 1992, datum van inwerkingtreding van verordening nr. 1247/92, aan de voorwaarden voor toekenning van die prestatie voldoet, uitsluitend wordt beheerst door de bij artikel 10 bis ingevoerde coördinatieregeling.

2) Bij onderzoek van verordening nr. 1247/92, voor zover zij met betrekking tot de disability living allowance de toepassing van het in artikel 10 van verordening nr. 1408/71 neergelegde beginsel van opheffing van de bepalingen inzake woonplaats uitsluit, is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid ervan kunnen aantasten.

3 Artikel 10 bis van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 2001/83, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1247/92, gelezen in samenhang met bijlage II bis, moet aldus worden uitgelegd, dat een niet op premie- of bijdragebetaling berustende, van de draagkracht van de ontvanger onafhankelijke uitkering voor gehandicapten, die in bijlage II bis wordt vermeld, zoals de disability living allowance van het Verenigd Koninkrijk, onder de werkingssfeer ervan valt en bijgevolg is aan te merken als een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie in de zin van artikel 4, lid 2 bis, van die verordening, zodat de situatie van iemand die na 1 juni 1992, datum van inwerkingtreding van verordening nr. 1247/92, aan de voorwaarden voor toekenning van die prestatie voldoet, uitsluitend wordt beheerst door de bij artikel 10 bis ingevoerde coördinatieregeling.

4 Verordening nr. 1247/92, waarbij verordening nr. 1408/71 wordt gewijzigd en daarin een artikel 10 bis wordt ingevoegd, is niet in strijd met artikel 51 van het Verdrag, voor zover zij met betrekking tot de daarin beoogde bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties de toepassing van het in artikel 10 van verordening nr. 1408/71 neergelegde beginsel van opheffing van de bepalingen inzake woonplaats uitsluit. De bij artikel 10 bis ingevoerde coördinatieregels voor de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties zijn immers juist bedoeld om de belangen van de migrerende werknemers overeenkomstig het bepaalde in artikel 51 van het Verdrag te beschermen, en dit artikel verbiedt de gemeenschapswetgever niet, de daarin aan de werknemers toegekende voordelen te beperken.

Met betrekking tot de geldigheid van de bij artikel 10 bis ingevoerde regeling is het irrelevant, dat de rechthebbende op een invaliditeitsuitkering met de kenmerken van een niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie, nadat hij zijn woonplaats in een andere Lid-Staat heeft gevestigd, eventueel niet meer voldoet aan de voorwaarden waarvan de staat van zijn nieuwe woonplaats de toekenning van de invaliditeitsuitkering afhankelijk stelt, of dat hij aldaar een lagere uitkering krijgt dan hij voordien in een andere Lid-Staat ontving, daar de Lid-Staten bij gebreke van harmonisatie op het gebied van de sociale zekerheid bevoegd blijven, de voorwaarden voor de toekenning van sociale-zekerheidsuitkeringen vast te stellen en zelfs deze voorwaarden strenger te maken, mits zij niet leiden tot openlijke of verkapte discriminatie tussen werknemers uit de Gemeenschap.

1 Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties - Coördinatieregeling van artikel 10 bis van verordening nr. 1408/71 - Werkingssfeer - Niet op premie- of bijdragebetaling berustende, van draagkracht van ontvanger onafhankelijke uitkering voor gehandicapten - Prestatie vermeld in bijlage II bis van verordening nr. 1408/71 - Daaronder begrepen

(Verordeningen van de Raad nr. 1408/71, art. 4, lid 2 bis, art. 10 bis en bijlage II bis, onderdeel L, sub f, en nr. 1247/92)

2 Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties - Coördinatieregeling van artikel 10 bis van verordening nr. 1408/71 - Toekenning van prestaties krachtens wetgeving van staat van woonplaats - Schending van artikel 51 van Verdrag door niet-toepassing van beginsel van opheffing van bepalingen inzake woonplaats - Geen

(EG-Verdrag, art. 51; verordeningen van de Raad nr. 1408/71, art. 10 en 10 bis, en nr. 1247/92)

Kosten

53 De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk, de Duitse, de Spaanse, de Franse en de Oostenrijkse regering, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-20/96,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de Social Security Commissioner (Verenigd Koninkrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen

K. A. Snares

en

Adjudication Officer,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging en geldigheid van de artikelen 4, lid 2 bis, en 10 bis van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB 1983, L 230, blz. 6), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1247/92 van de Raad van 30 april 1992 (PB 1992, L 136, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, C. Gulmann, H. Ragnemalm en M. Wathelet, kamerpresidenten, G. F. Mancini, J. C. Moitinho de Almeida (rapporteur), P. J. G. Kapteyn, J. L. Murray, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet, G. Hirsch, P. Jann en L. Sevón, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger

griffier: L. Hewlett, administrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- K. A. Snares, vertegenwoordigd door H. Mountfield, Barrister, geïnstrueerd door D. Thomas, van de Child Poverty Action Group,

- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door L. Nicoll, van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigde, en N. Paines, Barrister,

- de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Röder en B. Kloke, Ministerialrat respectievelijk Oberregierungsrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, als gemachtigden,

- de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. J. Navarro González, algemeen directeur coördinatie juridische en institutionele aangelegenheden van de Gemeenschappen, en G. Calvo Díaz, abogado del Estado voor het Hof van Justitie, als gemachtigden,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door C. de Salins, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en A. de Bourgoing, chargé de mission bij die directie, als gemachtigden,

- de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door W. Okresek, Ministerialrat bij het Bundeskanzleramt-Verfassungsdienst, als gemachtigde,

- de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door zijn juridisch adviseurs M. Bishop en A. Lo Monaco, als gemachtigden,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Docksey en M. Patakia, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Snares, vertegenwoordigd door H. Mountfield; de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door L. Nicoll en N. Paines; de Spaanse regering, vertegenwoordigd door P. Plaza Garcia, abogado del Estado voor het Hof van Justitie, als gemachtigde; de Franse regering, vertegenwoordigd door C. de Salins en A. de Bourgoing; de Raad, vertegenwoordigd door M. Bishop en A. Lo Monaco, en de Commissie, vertegenwoordigd door C. Docksey, ter terechtzitting van 18 maart 1997,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 mei 1997,

het navolgende

Arrest