Home

Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 15 juli 1994.

Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 15 juli 1994.

De feiten en het procesverloop

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 6 juni 1994, heeft de Association des aciéries européennes indépendantes (hierna: "EISA") krachtens artikel 33 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (hierna: "EGKS-Verdrag") beroep ingesteld tot nietigverklaring van de beschikkingen van de Commissie van 12 april 1994 waarbij goedkeuring werd verleend aan:

° steun die Duitsland voornemens is te verlenen aan de staalonderneming EKO Stahl AG, Eisenhuettenstadt (beschikking 94/256/EGKS, PB 1994, L 112, blz. 45);

° steun die Portugal voornemens is te verlenen aan de staalonderneming Siderúrgia Nacional (beschikking 94/257/EGKS, PB 1994, L 112, blz. 52);

° steun die Spanje voornemens is te verlenen aan de openbare geïntegreerde staalonderneming Corporación de la Siderurgia Integral (CSI) (beschikking 94/258/EGKS, PB 1994, L 112, blz. 58);

° steun die Italië voornemens is te verlenen aan openbare ondernemingen in de ijzer- en staalsector (ijzer- en staalconcern ILVA) (beschikking 94/259/EGKS, PB 1994, L 112, blz. 64);

° steun die Duitsland voornemens is te verlenen aan de staalonderneming Saechsische Edelstahlwerke GmbH, te Freital/Sachsen (beschikking 94/260/EGKS, PB 1994, L 112, blz. 71);

° steun die Spanje voornemens is te verlenen aan de onderneming Sidenor, een producent van speciaal staal (beschikking 94/261/EGKS, PB 1994, L 112, blz. 77).

2 Bij een op dezelfde dag ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster krachtens artikel 39 EGKS-Verdrag een verzoek ingediend tot opschorting van de tenuitvoerlegging van artikel 1 van de bestreden beschikkingen, voor zover daarin de betrokken steunmaatregelen verenigbaar met de goede werking van de gemeenschappelijke markt worden verklaard en dus worden goedgekeurd.

3 Op 24 juni 1994 heeft de Commissie over dit verzoek in kort geding schriftelijke opmerkingen ingediend. Partijen hebben ter terechtzitting van 6 juli 1994 hun standpunt mondeling toegelicht.

4 Alvorens de gegrondheid van dit verzoek in kort geding te onderzoeken, moet worden herinnerd aan de belangrijkste feiten die ten grondslag liggen aan het aan het Gerecht voorgelegde geschil, zoals deze blijken uit de memories van partijen en uit hun mondelinge verklaringen ter terechtzitting van 6 juli 1994.

5 De bestreden beschikkingen zijn door de Commissie vastgesteld op basis van artikel 95, eerste en tweede alinea, EGKS-Verdrag. De eerste overweging van de considerans van elke beschikking is gelijkluidend en verwijst naar de verslechtering van de financiële situatie van de grote meerderheid van de staalondernemingen in de Gemeenschap ten gevolge van het ineenstorten van de prijzen door ernstige en voortdurende onevenwichtigheid tussen vraag en aanbod op de internationale markt, voortvloeiende uit de algemene conjunctuurvertraging en de negatieve factoren die de situatie op de internationale markten kenmerken.

6 Volgens de Commissie vormt de huidige "steuncode", een bundeling van de communautaire regels voor steun aan de staalindustrie, die zij heeft vastgesteld middels algemene beschikkingen die eveneens op artikel 95, eerste en tweede alinea, EGKS-Verdrag berusten, geen deugdelijk kader voor de bestreden beschikkingen, omdat deze code geen steun toestaat aan bedrijfsvoering en evenmin aan herstructurering, met uitzondering van bedrijfssluitingen. De bestreden beschikkingen zijn door de Commissie derhalve met instemming van de Raad gegeven in het kader van een nieuw herstructureringsplan voor de sector.

7 Aan de goedkeuring van genoemde steunmaatregelen is een bepaald aantal voorwaarden verbonden, met name de verplichting tot een ° met de toegekende steun evenredige ° vermindering van de produktiecapaciteit, in totaal ongeveer 5,5 miljoen ton per jaar voor warmgewalste produkten. Het door de Commissie vastgestelde doel is een vermindering van ongeveer 750 000 ton per jaar voor elk miljard ECU dat als steun is verleend. Volgens de goedgekeurde herstructureringsplannen mogen de begunstigde ondernemingen hun produktiecapaciteit gedurende vijf jaar niet verhogen, tenzij door een verbetering van de produktiviteit.

In rechte

8 Krachtens artikel 39, tweede alinea, EGKS-Verdrag juncto artikel 4 van besluit 88/591/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (PB 1988, L 319, blz. 1, zoals gewijzigd bij besluit 93/350/Euratom, EGKS, EEG van de Raad van 8 juni 1993, PB 1993, L 144, blz. 21), kan het Gerecht, indien het van oordeel is dat de omstandigheden zulks vereisen, opschorting van de uitvoering van de aangevochten beschikking gelasten of de nodige voorlopige maatregelen voorschrijven.

9 Artikel 104, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht bepaalt, dat verzoeken tot verkrijging van voorlopige maatregelen, bedoeld in artikel 39, tweede alinea, EGKS-Verdrag, een duidelijke omschrijving moeten bevatten van de omstandigheden waaruit het spoedeisend karakter van het verzoek blijkt, alsmede de middelen, zowel feitelijk als rechtens, op grond waarvan de voorlopige maatregel waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomt. De gevraagde maatregelen moeten een voorlopig karakter hebben in die zin, dat zij niet op de beslissing in de hoofdzaak vooruit lopen (zie beschikking van de president van het Gerecht van 14 december 1993, zaak T-543/93 R, Gestevisión Telecinco, Jurispr. 1993, blz. II-1409, r.o. 16).

Argumenten van partijen

10 Wat de middelen betreft die opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikkingen aanvankelijk gerechtvaardigd doen voorkomen, stelt verzoekster, dat de goedgekeurde steunmaatregelen op het eerste gezicht onverenigbaar zijn met het EGKS-Verdrag, omdat zij uitdrukkelijk ingaan tegen artikel 4, sub c, van dit Verdrag. Bovendien is volgens verzoekster in casu niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 95, eerste alinea, EGKS-Verdrag, waarop de Commissie de bestreden beschikkingen heeft gebaseerd. Zij beklemtoont in dit verband, dat staatssteun in elk geval niet behoort tot "de gevallen niet in dit Verdrag voorzien", waarnaar artikel 95 EGKS-Verdrag verwijst, terwijl artikel 4, sub c, van dit Verdrag uitdrukkelijk bepaalt, dat staatssteun, in welke vorm dan ook, verboden is.

11 Voorts stelt verzoekster, dat zelfs wanneer de strengere procedure van artikel 95, derde en vierde alinea, EGKS-Verdrag was gevolgd, de geldigheid van de bestreden beschikkingen niet te verdedigen valt. De bevoegdheden die de Commissie zich heeft aangemeten om de bestreden steunmaatregelen goed te keuren, hadden haar slechts kunnen worden verleend via de in artikel 96 bedoelde procedure tot wijziging van het EGKS-Verdrag. De Commissie zou zich bijgevolg schuldig hebben gemaakt aan misbruik van bevoegdheid en de bestreden beschikkingen zouden mitsdien onwettig moeten worden verklaard.

12 De spoedeisendheid blijkt volgens verzoekster in wezen uit het samengaan van twee elementen: in de eerste plaats, indien de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikkingen niet werd opgeschort, zouden de Lid-Staten zich met een beroep op het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen kunnen onttrekken aan de verplichting om de steun van de begunstigde ondernemingen terug te vorderen; in de tweede plaats, waar sommige steunmaatregelen het mogelijk moeten maken de begunstigde ondernemingen op korte termijn te privatiseren, zou deze privatisering in een zodanige vorm kunnen plaatsvinden, dat de kopers niet verplicht kunnen worden tot terugbetaling van de toegekende steun, hetgeen onherstelbare schade aan de mededingingsstructuur zou toebrengen.

13 Met betrekking tot de belangenafweging is verzoekster van mening, dat het risico dat de intrekking van de gewraakte steunmaatregelen kan inhouden voor de levensvatbaarheid van de begunstigde ondernemingen, uitsluitend het gevolg is van de normale werking van de mededinging, en dat een dergelijke schade niet kan worden vergeleken met die welke de concurrerende ijzer- en staalondernemingen zouden lijden wanneer de beschikkingen waarbij de steunmaatregelen in strijd met de regels van het EGKS-Verdrag zijn goedgekeurd, ten uitvoer werden gelegd.

14 De Commissie merkt op, dat de betwiste steun, ofschoon door de Lid-Staten verleend, evenmin als steun aan de ijzer- en staalindustrie die met toepassing van de verschillende "steuncodes" wordt goedgekeurd, als nationale steun kan worden aangemerkt. In werkelijkheid gaat het om communautaire steunmaatregelen, bedoeld om het hoofd te bieden aan de ernstige crisis waardoor de communautaire ondernemingen in de sector zijn getroffen, en om de verwezenlijking van de doelstellingen van het EGKS-Verdrag mogelijk te maken. Het communautaire karakter van deze steunmaatregelen wordt nog versterkt doordat zij vooraf door de Commissie moeten worden goedgekeurd en tot het strikt noodzakelijke beperkt zijn. De reden waarom deze steun door de Lid-Staten wordt betaald, is het gebrek aan de noodzakelijke communautaire fondsen ter financiering van de inspanningen tot herstructurering van de ijzer- en staalindustrie.

15 Volgens de Commissie ligt aan de bestreden beschikkingen dezelfde gedachte ten grondslag als aan de algemene beschikkingen tot invoering van communautaire regels voor de steun aan de ijzer- en staalindustrie, de zogenoemde "steuncodes". De ernstige moeilijkheden waarin de communautaire ondernemingen als gevolg van overcapaciteit in de sector verkeren, vormen een "niet voorzien geval" in de zin van artikel 95, eerste alinea, EGKS-Verdrag, hetgeen het optreden van de Gemeenschap rechtvaardigt. Voorts beklemtoont de Commissie, dat het Hof in zijn arrest van 3 oktober 1985 (zaak 214/83, Duitsland/Commissie, Jurispr. 1985, blz. 3053) reeds akkoord is gegaan met de praktijk om staatssteun goed te keuren die tot het absoluut noodzakelijke bedrag beperkt blijft en waaraan de voorwaarde is verbonden van een capaciteitsvermindering in evenredigheid met de verleende steun.

16 Met betrekking tot de spoedeisendheid is de Commissie van mening, dat verzoeksters argument dat de Lid-Staten zich op het vertrouwensbeginsel zouden kunnen beroepen teneinde de steun niet van de begunstigde ondernemingen terug te vorderen, niet relevant is wanneer, zoals in casu, een beroep tot nietigverklaring van de bestreden beschikkingen binnen de door het Verdrag gestelde termijn bij het Gerecht is ingesteld. Met betrekking tot de verplichting van eventuele kopers van de begunstigde ondernemingen tot terugbetaling van de door de gemeenschapsrechter eventueel onwettig verklaarde steun, merkt de Commissie op, dat zij voor de te privatiseren ondernemingen een minimumschuldenlast heeft bepaald. Volgens haar is het opleggen van netto financiële lasten op een initieel niveau tussen 3,5 % en 3,2 % van de jaarlijkse omzet voldoende om deze nieuwe ondernemingen op het communautaire gemiddelde van de schuldenlast in de ijzer- en staalsector te brengen.

17 Ter terechtzitting heeft de Commissie nog opgemerkt, dat het risico dat de kopers van begunstigde ondernemingen onder bepaalde omstandigheden eventueel niet gehouden zijn tot terugbetaling van de aan de verkopers verleende steun, zich voordoet in alle gevallen van nationale of communautaire subsidies waarin een begunstigde onderneming een andere eigenaar krijgt voordat zij verplicht wordt de verleende steun terug te betalen. Op die grond valt opschorting van de tenuitvoerlegging van alle goedkeuringsbeschikkingen dus niet te verdedigen.

18 Wat de belangenafweging betreft, betoogt de Commissie, dat de aan het Gerecht gevraagde maatregelen in geen enkele verhouding staan tot de belangen van verzoekster. Indien opschorting van de tenuitvoerlegging werd toegestaan, zouden sommige van de betrokken ondernemingen zich genoodzaakt zien te sluiten of hun activiteiten, die zij voor het merendeel uitoefenen in regio' s waar ernstige werkloosheid heerst, voorgoed te beperken. Zou het verzoek worden ingewilligd, dan zou dat, vanuit het openbaar belang gezien, tot gevolg hebben dat het gehele herstructureringsbeleid van de Commissie voor de ijzer- en staalsector, dat een programma van capaciteitsvermindering tot uitgangspunt heeft en waarin de zes bestreden beschikkingen hun plaats vinden, op losse schroeven komt te staan.

Beoordeling van de rechter in kort geding

19 Volgens vaste rechtspraak (zie beschikking in de zaak Gestevisión Telecinco, reeds aangehaald, r.o. 27) moet de spoedeisendheid van een verzoek in kort geding worden getoetst aan de vraag, of een voorlopige beslissing noodzakelijk is ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade voor de partij die om de voorlopige maatregel verzoekt. De partij die om opschorting van de tenuitvoerlegging van een beschikking verzoekt, moet het bewijs leveren, dat hij niet op de uitspraak in het hoofdgeding kan wachten zonder ernstige en onherstelbare schade te lijden.

20 Met betrekking tot het eerste argument dat verzoekster tot staving van de spoedeisendheid van de gevraagde maatregel heeft aangevoerd, moet worden vastgesteld, dat zij enkel gewezen heeft op de mogelijkheid dat de Lid-Staten aan het vertrouwensbeginsel een argument zullen ontlenen om de steun niet van de begunstigde ondernemingen terug te vorderen, zonder overigens aannemelijk te maken dat een dergelijk betoog eventueel een goede kans heeft om door de gemeenschapsrechter ernstig te worden genomen. Zo gezien moet worden vastgesteld, dat verzoeksters argument zuiver hypothetisch is en gebaseerd is op de denkbeeldige waarschijnlijkheid van wat er in de toekomst wel eens zou kunnen gebeuren.

21 Daarbij komt dat, aangenomen dat iets dergelijks inderdaad zou gebeuren, verzoekster geen enkele omstandigheid noemt waaruit zou blijken dat het eventuele niet terugbetalen van de steun, zelfs indien de bestreden beschikkingen werden nietigverklaard, tot ernstige of onherstelbare schade voor haar of haar leden zou leiden, waartegen nu reeds voorzieningen zouden moeten worden getroffen door de tenuitvoerlegging van die beschikkingen op te schorten.

22 Met betrekking tot het tweede argument, dat verzoekster aanvoert om aan te tonen dat zij onherstelbare schade zal lijden wanneer de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikkingen niet wordt opgeschort, moet eveneens worden opgemerkt, dat verzoekster, waar zij verwijst naar de voorwaarden waaronder de begunstigde ondernemingen eventueel zullen worden geprivatiseerd, zich enkel beroept op mogelijke toekomstige en onzekere gebeurtenissen. Aan de rechter in kort geding zijn immers geen andere dan zuiver hypothetische gegevens verstrekt over de bepalingen en voorwaarden die op grond van het nationale recht en de desbetreffende maatregelen van de bevoegde autoriteiten bij de eventuele privatisering van de betrokken ondernemingen van toepassing zouden zijn. In die omstandigheden kan de rechter in kort geding niet beoordelen, hoe waarschijnlijk het is dat privatisering zal plaatsvinden onder omstandigheden die in voorkomend geval de terugbetaling van de gewraakte steun door die ondernemingen zouden verhinderen.

23 Waar verzoekster voorts opmerkt, dat "een eventuele terugbetaling door de verkoper, die zich per definitie van de ijzer- en staalmarkt zal hebben teruggetrokken, ook indirect de schade niet zal kunnen herstellen die aan de mededingingsstructuur op die markt is toegebracht", is dat volstrekt irrelevant voor de beoordeling van de ernstige en onherstelbare schade die zij zelf zou kunnen lijden, aangezien er geen enkele samenhang is aangetoond of zelfs maar gesteld tussen een dergelijke bedreiging van de algemene mededingingsstructuur en de persoonlijke situatie van verzoekster of haar leden.

24 Voorts moet een afweging worden gemaakt tussen enerzijds het belang van verzoekster bij opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikkingen en anderzijds de belangen van betrokken derden die geen partij in het geding zijn, en het openbaar belang bij onverwijlde tenuitvoerlegging van een beschikking van de Commissie betreffende steun in de ijzer- en staalsector.

25 Dienaangaande zij herinnerd aan wat de Commissie heeft betoogd met betrekking tot de ernstige moeilijkheden waarin de begunstigde ondernemingen verkeerden, en het risico van bedrijfssluitingen en van de daaruit voortvloeiende omvangrijke, onomkeerbare capaciteitsverminderingen in de gesteunde regio' s, wanneer het verzoek zou worden ingewilligd. Ook heeft de Commissie gewezen op het belang van de beschikkingen in het kader van het algemene plan voor capaciteitsvermindering en herstructurering van de ijzer- en staalindustrie, dat in overeenstemming is met de doelstellingen van het EGKS-Verdrag.

26 Daartegenover gewaagt verzoekster zonder nadere precisering slechts van "aanzienlijke schade als gevolg van flagrante discriminatie", die aan niet gesteunde ijzer- en staalondernemingen zou worden toegebracht, en geeft zij evenmin aan door welke schaderisico' s de financiële situatie of het voortbestaan van deze ondernemingen ernstig wordt bedreigd.

27 Zo gezien, wegen de door verzoekster tot staving van haar verzoek om voorlopige maatregelen ingeroepen belangen van algemene, abstracte aard niet op tegen het openbaar belang en de belangen van derden die geen partij in het geding zijn, in het bijzonder de door de steunmaatregelen begunstigde ondernemingen, waarop de Commissie zich voor haar verzet tegen de gevraagde maatregelen beroept.

28 Onder deze omstandigheden, en zonder dat de rechter in kort geding zich behoeft uit te spreken over het bestaan van een "fumus boni juris", of over de ontvankelijkheid van het door verzoekster in het belang van de bij haar aangesloten ondernemingen ingediende verzoek om voorlopige maatregelen, moet het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de beschikkingen 94/256 tot en met 94/261 van 12 april 1994, waarbij de steunverlening door verschillende Lid-Staten aan op hun grondgebied gevestigde ondernemingen is goedgekeurd, worden afgewezen.

DE PRESIDENT VAN HET GERECHT

beschikt:

1) Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.

2) De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

Luxemburg, 15 juli 1994.

++++

Kort geding ° Opschorting van tenuitvoerlegging ° Opschorting van tenuitvoerlegging van beschikkingen waarbij steun aan ijzer- en staalondernemingen wordt verleend ° Voorwaarden voor steunverlening ° Ernstige en onherstelbare schade ° Ontstaan van schade afhankelijk van toekomstige en onzekere gebeurtenissen ° Schade voor algemene mededingingsstructuur ° Geen samenhang met persoonlijke situatie van verzoekster of haar leden ° Afweging tussen alle betrokken belangen

(EGKS-Verdrag, art. 39; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)

In zaak T-239/94 R,

Association des aciéries européennes indépendantes (EISA), gevestigd te Brussel, vertegenwoordigd door A. Vandencasteele, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij E. Arendt, advocaat aldaar, Rue Mathias Hardt 8-10,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Nolin en B. Smulders, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van artikel 1 van de beschikkingen 94/256/EGKS tot en met 94/261/EGKS van de Commissie van 12 april 1994 betreffende steun die verschillende Lid-Staten voornemens zijn te verlenen aan staalondernemingen op hun respectieve grondgebieden (PB 1994, L 112, resp. blz. 45, 52, 58, 64, 71 en 77),

geeft

DE PRESIDENT VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

de navolgende

Beschikking