Home

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 juli 1994.

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 juli 1994.

1 Bij beschikking van 9 december 1992, ingekomen ten Hove op 31 december daaraanvolgend, heeft het Finanzgericht Baden-Wuerttemberg (Bondsrepubliek Duitsland) krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 3 van verordening (EEG) nr. 855/84 van de Raad van 31 maart 1984 inzake de berekening en de afbraak van de monetaire compenserende bedragen voor bepaalde landbouwprodukten (PB 1984, L 90, blz. 1).

2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Rustica Semences SA (hierna "Rustica"), een in Blagnac (Frankrijk) gevestigde vennootschap naar Frans recht, en het Finanzamt Kehl (Duitsland) over een belastingvermindering.

3 Rustica houdt zich in Frankrijk bezig met plantveredeling en zaadteelt. Zij exporteert haar produkten onder meer naar Duitsland, waar zij onderworpen is aan de belasting over de toegevoegde waarde (hierna "BTW"). In haar BTW-aangiften over 1986 en 1987 verzocht Rustica om toepassing van de in § 24a van het Umsatzsteuergesetz (Duitse omzetbelastingwet, hierna "UStG") bepaalde belastingvermindering. Deze bepaling voorziet in een bijzondere steun in de zin van artikel 3 van verordening nr. 855/84.

4 De eerste, tweede en dertiende overwegingen van de considerans van verordening nr. 855/84 luiden als volgt:

"overwegende dat het gebrek aan monetaire stabiliteit in de landbouwsector heeft geleid tot de invoering van specifieke omrekeningskoersen om de stabiliteit van de prijzen van landbouwprodukten te garanderen; dat de toepassing van deze representatieve koersen resulteert in naar Lid-Staat verschillende prijsniveaus; dat deze prijsverschillen in het handelsverkeer moeten worden gecompenseerd door de toepassing van monetaire compenserende bedragen; dat deze regeling tot moeilijkheden heeft geleid;

overwegende dat is gebleken dat het opnieuw inpassen van de landbouwsector in het economisch bestel door de aanpassing van de representatieve koersen aan de spilkoersen moeilijkheden oplevert, met name voor de Lid-Staten die positieve MCB' s toepassen waarvan de afbraak gepaard gaat met een verlaging van de prijzen in nationale valuta;

(...)

overwegende dat de aanpassing van de representatieve koersen in Duitsland en in Nederland een daling van de prijzen in nationale valuta, en dus een daling van de landbouwinkomens tot gevolg heeft; dat bij wijze van compensatie moet worden voorzien in de mogelijkheid nationale steun te verlenen, die tijdelijk en volgens een degressieve regeling mede door de Gemeenschap wordt gefinancierd".

5 Artikel 3 van verordening nr. 855/84 luidt:

"1. De bijzondere steun die onder de onderstaande voorwaarden aan de Duitse landbouwproducenten wordt verleend, wordt als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt beschouwd.

2. De Bondsrepubliek Duitsland wordt gemachtigd de bijzondere steun te verlenen in de vorm van een in de factuur en/of de BTW-aangifte te vermelden betaling waarbij de BTW als instrument wordt gebruikt.

Het steunbedrag mag niet hoger zijn dan 3 % van de door de koper van het landbouwprodukt betaalde prijs exclusief BTW."

6 Dit maximum van 3 % is verhoogd tot 5 % voor de periode van 1 juli 1984 tot 31 december 1988 (beschikking 84/361/EEG van de Raad van 30 juni 1984 betreffende een aan de landbouwproducenten in de Bondsrepubliek Duitsland toegekende steun, PB 1984, L 185, blz. 41).

7 Aangezien de in voormeld artikel 3 bepaalde bijzondere steun in de vorm van een BTW-vermindering zou worden verleend, was een wijziging van het gemeenschappelijk BTW-stelsel noodzakelijk. In artikel 2 van de Twintigste richtlijn (85/361/EEG) van de Raad van 16 juli 1985 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting ° Gemeenschappelijk stelsel van belastingen over de toegevoegde waarde: afwijkingen in verband met de bijzondere steun aan bepaalde landbouwers ter compensatie van de afbraak van de monetaire compenserende bedragen voor bepaalde landbouwprodukten (PB 1985, L 192, blz. 18) is bijgevolg bepaald, dat de BTW kan worden gebruikt als instrument om steun te verlenen tot het beloop van de bij artikel 3 van verordening (EEG) nr. 855/84 toegestane percentages.

8 Van oordeel dat de in § 24a UstG bepaalde belastingvermindering alleen voor in Duitsland gevestigde ondernemingen gold, verwierp het Finanzamt Kehl het verzoek om vermindering van Rustica, op grond dat zij in Frankrijk is gevestigd.

9 Daartegen stelde Rustica beroep in bij het Finanzgericht Baden-Wuerttemberg. Van oordeel dat zijn beslissing afhing van de uitlegging van artikel 3 van verordening nr. 855/84, heeft het Finanzgericht de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende vragen gesteld:

"1. Is het verenigbaar met artikel 3, lid 1, van titel II van verordening (EEG) nr. 855/84 van de Raad van 31 maart 1984 (PB 1984, L 90, blz. 1), dat de Bondsrepubliek Duitsland een bijzondere steun verleent aan een niet in Duitsland, maar in een andere Lid-Staat van de EG gevestigde landbouwproducent, die zijn produkten echter vanuit het produktieland in Duitsland invoert en op de markt voor landbouwprodukten in Duitsland aan Duitse afnemers verkoopt?

2. Ingeval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: sluit artikel 3 van titel II van verordening nr. 855/84 rechtstreeks uit, dat mogelijkerwijs in strijd met artikel 3, lid 1, een in het Duitse omzetbelastingrecht voorziene bijzondere steun wordt verleend aan niet in Duitsland gevestigde landbouwproducenten?"

De eerste vraag

10 Gelet op de formulering van deze vraag zij eraan herinnerd, dat het Hof volgens vaste rechtspraak niet bevoegd is uitspraak te doen over de verenigbaarheid van nationale wettelijke bepalingen met het gemeenschapsrecht (zie met name het arrest van 21 januari 1993, zaak C-188/91, Deutsche Shell, Jurispr. 1993, blz. I-363, r.o. 27). Het kan de nationale rechter echter wel alle elementen verschaffen die dienstig zijn voor de uitlegging van het gemeenschapsrecht, teneinde hem in staat te stellen die verenigbaarheid in de bij hem aanhangige zaak te beoordelen (zie het arrest van 9 juli 1992, zaak C-131/91, "K" Line Air Service Europe, Jurispr. 1992, blz. I-4513, r.o. 10).

11 De vraag van de nationale rechter dient derhalve aldus te worden begrepen, of artikel 3 van verordening nr. 855/84 zich al dan niet verzet tegen de verlening van een bijzondere steun door de Bondsrepubliek Duitsland aan een in een andere Lid-Staat gevestigde landbouwproducent die zijn produkten naar Duitsland uitvoert, waar zij aan Duitse klanten worden verkocht.

12 De aanpassing van de representatieve omrekeningskoers, die volgens de tweede overweging van de considerans van verordening nr. 855/84 ten doel had de landbouwsector opnieuw in te passen in het economisch bestel, heeft geleid tot een daling van de interventieprijzen en van de communautaire steun in DM; volgens de dertiende considerans nu beoogt de bijzondere steun de daardoor optredende daling van de landbouwinkomens te compenseren.

13 Daarentegen heeft de daling van de prijzen in DM, die gepaard ging met een overeenkomstige afbraak van de positieve monetair compenserende bedragen, geen gevolgen op de prijzen bij de invoer in Duitsland. Een extra compensatie voor de daling van de prijzen in DM is dus niet nodig, aangezien er door de wijziging van de positieve monetair compenserende bedragen reeds een compensatie is, die tot uiting komt in een lagere invoerheffing. Een bijzondere steun aan de importeurs ware dan ook een overcompensatie en zou hen een ongerechtvaardigd concurrentievoordeel verschaffen.

14 Gelet op deze overwegingen dient op de eerste vraag te worden geantwoord, dat artikel 3 van verordening nr. 855/84 aldus dient te worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen de verlening van een bijzondere steun door de Bondsrepubliek Duitsland aan een in een andere Lid-Staat gevestigde landbouwproducent die zijn produkten naar Duitsland uitvoert, waar zij aan Duitse afnemers worden verkocht.

De tweede vraag

15 Met deze vraag wil de nationale rechter weten, of gelet op het antwoord op de eerste vraag, de Duitse autoriteiten niettemin een in het Duitse belastingrecht voorziene bijzondere steun rechtstreeks kunnen verlenen aan in een andere Lid-Staat gevestigde landbouwproducenten.

16 De in het hoofdgeding bedoelde bijzondere steun was een maatregel van gemeenschappelijk landbouwbeleid dat valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. De Lid-Staten kan niet worden toegestaan, nationale maatregelen vast te stellen die indruisen tegen de communautaire regelgeving.

17 Zoals al gezegd, werd de bijzondere steun alleen ingesteld ter compensatie van de daling van de landbouwinkomens in de Lid-Staten die positieve compenserende bedragen toepassen. In alle andere gevallen is verlening van een bijzondere steun derhalve niet toegestaan.

18 Op de tweede vraag dient dus te worden geantwoord, dat verordening nr. 855/84 zich verzet tegen de verlening aan landbouwproducenten die niet gevestigd zijn in een Lid-Staat die positieve compenserende bedragen toepast, van welke bijzondere steun ook waarin het belastingrecht van die Lid-Staat voorziet.

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

uitspraak doende op de door het Finanzgericht Baden-Wuerttemberg bij beschikking van 9 december 1992 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Artikel 3 van verordening (EEG) nr. 855/84 van de Raad van 31 maart 1984 inzake de berekening en de afbraak van de monetaire compenserende bedragen voor bepaalde landbouwprodukten, dient aldus te worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen de verlening van een bijzondere steun door de Bondsrepubliek Duitsland aan een in een andere Lid-Staat gevestigde landbouwproducent die zijn produkten naar Duitsland uitvoert, waar zij aan Duitse afnemers worden verkocht.

2) Verordening EEG nr. 855/84 verzet zich tegen de verlening aan landbouwproducenten die niet gevestigd zijn in een Lid-Staat die positieve compenserende bedragen toepast, van welke bijzondere steun ook waarin het belastingrecht van die Lid-Staat voorziet.

De bijzondere steun die de Bondsrepubliek Duitsland krachtens artikel 3 van verordening nr. 855/84 door middel van het BTW-stelsel kan verlenen aan Duitse landbouwproducenten, heeft tot doel de daling van de prijzen en dus van het landbouwinkomen als gevolg van de aanpassing van de representatieve koers voor de omrekening in marken van de door de communautaire landbouwregeling in vastgestelde prijzen, voor die producenten te compenseren. Doordat die daling van de prijzen in marken gepaard is gegaan met een overeenkomstige en gelijktijdige afbraak van de positieve monetair compenserende bedragen die bij invoer van landbouwprodukten in Duitsland van toepassing zijn, zijn er geen negatieve effecten opgetreden voor de producenten uit andere Lid-Staten die hun produkten naar Duitsland uitvoeren, zodat verlening van de bedoelde steun aan importeurs hun een ongerechtvaardigd concurrentievoordeel zou verschaffen.

Bijgevolg moet artikel 3 van verordening nr. 855/84 aldus worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen de verlening van een bijzondere steun door de Bondsrepubliek Duitsland aan een in een andere Lid-Staat gevestigde landbouwproducent die zijn produkten naar Duitsland uitvoert, waar zij aan Duitse afnemers worden verkocht. Gelet op de beginselen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en op de daaruit voortvloeiende beperking van de bevoegdheden van de Lid-Staten, verzet verordening nr. 855/84 zich voorts ertegen, dat aan landbouwproducenten die niet zijn gevestigd in een Lid-Staat die positieve compenserende bedragen toepast, welke bijzondere steun ook die in het belastingrecht van die Lid-Staat is voorzien, wordt toegekend.

++++

Landbouw ° Gemeenschappelijk landbouwbeleid ° Stelsel van groene wisselkoersen ° Aanpassing van representatieve koersen in kader van afbraak van monetair compenserende bedragen ° Daling van landbouwprijzen in marken ° Machtiging, bij communautaire regeling, tot verlening van bijzondere steun aan Duitse producenten ter compensatie van daling van hun inkomen ° Verlening van steun aan in andere Lid-Staten gevestigde producenten ter zake van hun uitvoer naar Duitsland ° Uitsluiting ° Verlening van steun krachtens nationaal recht alleen ° Ontoelaatbaarheid

(Verordening nr. 855/84 van de Raad, art. 3)

Kosten

19 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-438/92,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Finanzgericht Baden-Wuerttemberg (Bondsrepubliek Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

Rustica Semences SA

en

Finanzamt Kehl,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 3 van verordening (EEG) nr. 855/84 van de Raad van 31 maart 1984 inzake de berekening en de afbraak van de monetaire compenserende bedragen voor bepaalde landbouwprodukten (PB 1984, L 90, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: G. F. Mancini, kamerpresident (rapporteur), F. A. Schockweiler en J. L. Murray, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs

griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° Rustica Semences SA, vertegenwoordigd door W. Grewe en L. Spaegele van het accountantskantoor Wollert-Elmendorff, Deutsche Industrie-Treuhand GmbH,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door U. Woelker, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Rustica Semences SA, vertegenwoordigd door P. Loehlein van Wolfert-Elmendorff, Deutsche Industrie-Treuhand GmbH, het Finanzamt Kehl, vertegenwoordigd door W. Klatt, directeur, als gemachtigde, en de Commissie ter terechtzitting van 3 maart 1994,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 april 1994,

het navolgende

Arrest