Home

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 4 juni 1992.

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 4 juni 1992.

1 Bij beschikking van 26 oktober 1990, ten Hove ingekomen op 23 januari daaraanvolgend, heeft het Finanzgericht Hamburg krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 3 van verordening (EEG) nr. 1495/80 van de Commissie van 11 juni 1980 betreffende de toepassing van sommige bepalingen van de artikelen 1, 3 en 8 van verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad inzake de douanewaarde van de goederen, in haar oorspronkelijke redactie (PB 1980, L 154, blz. 14) en zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 220/85 van de Commissie van 29 januari 1985 (PB 1985, L 25, blz. 7).

2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Wuensche Handelsgesellschaft International GmbH & Co. (hierna: "verzoekster") en het Hauptzollamt Hamburg-Jonas over de berekening van de douanewaarde van partijen goederen die verzoekster in de jaren 1983 tot en met 1985 in de Gemeenschap heeft ingevoerd en bij de douane ten invoer tot het vrije verkeer heeft aangegeven.

3 In de koopovereenkomsten betreffende deze partijen goederen werd aan verzoekster een betalingstermijn van 180 dagen vanaf de verscheping van de goederen verleend. In sommige overeenkomsten werd voor die betalingstermijn een toeslag, gelijk aan 4 % van de fob-prijs, in rekening gebracht. Op de facturen van de leveranciers werden de koopprijs en een als "financieringskosten" aangemerkt bedrag, gelijk aan 4 % van de factuurprijs, afzonderlijk opgevoerd.

4 Verzoekster gaf als douanewaarde van de ingevoerde goederen de op de facturen van de leveranciers vermelde prijs aan. Zij liet de "financieringskosten" evenwel achterwege, op grond dat het daarbij ging om "interesten te betalen krachtens een financieringsovereenkomst" in de zin van artikel 3 van verordening nr. 1495/80.

5 Volgens artikel 3, sub c, van de oorspronkelijke versie van verordening nr. 1495/80 behoren "interesten te betalen krachtens een financieringsovereenkomst in verband met de aankoop van de ingevoerde goederen" niet tot de douanewaarde, op voorwaarde dat zij onderscheiden zijn van de werkelijk betaalde of te betalen prijs. Artikel 3, lid 2, van verordening nr. 1495/80, zoals gewijzigd bij verordening nr. 220/85, luidt als volgt:

"Interesten krachtens een door de koper aangegane financieringsovereenkomst in verband met de aankoop van ingevoerde goederen behoren niet tot de douanewaarde, vastgesteld overeenkomstig verordening (EEG) nr. 1224/80, op voorwaarde dat:

a) de interesten onderscheiden zijn van de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs;

b) de financieringsovereenkomst schriftelijk is gesloten;

c) de koper, indien vereist, kan aantonen dat

° dergelijke goederen werkelijk verkocht worden tegen de prijs die als de werkelijk betaalde of te betalen prijs is aangegeven, en

° de gevraagde interestvoet niet hoger is dan het voor dergelijke transacties in het land waar en op het tijdstip waarop de financiering heeft plaatsgevonden gebruikelijke niveau."

6 Ingevolge artikel 2, lid 2, van verordening nr. 220/85 blijft het bepaalde in artikel 3, sub c, van de oorspronkelijke versie van verordening nr. 1495/80 van toepassing op goederen waarvoor het tijdstip voor de bepaling van de douanewaarde valt vóór 1 maart 1985. In het onderhavige geval ligt het tijdstip voor de bepaling van de douanewaarde slechts voor een deel van de door verzoekster ingevoerde goederen vóór die datum.

7 Van oordeel, dat de interesten die verzoekster voor de haar verleende betalingstermijn had betaald, geen "interesten te betalen krachtens een financieringsovereenkomst" in de zin van de oorspronkelijke of de gewijzigde versie van artikel 3 van verordening nr. 1495/80 waren, hief het Hauptzollamt Hamburg-Jonas douanerechten over deze interesten.

8 Van deze beslissing van het Hauptzollamt Hamburg-Jonas kwam verzoekster in beroep bij het Finanzgericht Hamburg. Daar het Finanzgericht Hamburg twijfel had omtrent de uitlegging van de oorspronkelijke en de gewijzigde versie van artikel 3 van verordening nr. 1495/80, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

"Moet artikel 3 van verordening (EEG) nr. 1495/80 aldus worden uitgelegd, dat er sprake is van een 'financieringsovereenkomst in verband met de aankoop van de ingevoerde goederen' wanneer de verkoper de koper een betalingstermijn verleent en daarvoor een met interesten vermeerderde koopprijs wordt overeengekomen?

Geldt in zoverre voor artikel 3, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1495/80, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 220/85, hetzelfde als voor artikel 3, sub c, van de oorspronkelijke versie van verordening (EEG) nr. 1495/80?"

9 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, de toepasselijke bepalingen, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

De tweede vraag

10 Daar het antwoord op de eerste vraag kan afhangen van het antwoord op de tweede vraag, dient de tweede vraag eerst te worden behandeld.

11 Met de tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of het begrip "financieringsovereenkomst" in artikel 3, lid 2, van verordening nr. 1495/80, zoals gewijzigd bij verordening nr. 220/85, op dezelfde wijze moet worden uitgelegd als het begrip "financieringsovereenkomst" in artikel 3, sub c, van de oorspronkelijke versie van verordening nr. 1495/80.

12 Zowel artikel 3, sub c, van de oorspronkelijke versie van verordening nr. 1495/80 als artikel 3, lid 2, van verordening nr. 1495/80, zoals gewijzigd bij verordening nr. 220/85, bepaalt, dat krachtens een financieringsovereenkomst in verband met de aankoop van ingevoerde goederen te betalen interesten niet tot de douanewaarde behoren.

13 De bij verordening nr. 220/85 in artikel 3 van verordening nr. 1495/80 aangebrachte wijzigingen betreffen de formele voorwaarden waaronder deze interesten buiten de douanewaarde worden gehouden, en de bewijzen die van de koper kunnen worden verlangd om bedrog bij de aangifte van de douanewaarde te voorkomen. Deze wijzigingen laten de uitlegging van het begrip "financieringsovereenkomst" in zowel de oorspronkelijke als de gewijzigde versie van artikel 3 van verordening nr. 1495/80 onverlet.

14 Mitsdien moet op de tweede vraag van de verwijzende rechter worden geantwoord, dat het begrip "financieringsovereenkomst" in artikel 3, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1495/80 van de Commissie van 11 juni 1980 betreffende de toepassing van sommige bepalingen van de artikelen 1, 3 en 8 van verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad inzake de douanewaarde van de goederen, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 220/85 van de Commissie van 29 januari 1985, op dezelfde wijze moet worden uitgelegd als het begrip "financieringsovereenkomst" in artikel 3, sub c, van de oorspronkelijke versie van verordening nr. 1495/80.

De eerste vraag

15 Volgens artikel 3, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 inzake de douanewaarde van de goederen (PB 1980, L 134, blz. 1) is de douanewaarde van ingevoerde goederen in beginsel "de 'transactiewaarde' , dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij worden verkocht voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap, aangepast overeenkomstig artikel 8".

16 Uit deze definitie volgt, dat de vergoeding voor de diensten die bij de koop van ingevoerde goederen aan de koper worden verleend, onverminderd de krachtens artikel 8 van verordening nr. 1224/80 aan te brengen correcties, niet tot de douanewaarde van de goederen behoort. Artikel 3 van verordening nr. 1495/80 bevestigt dit beginsel en bevat dienaangaande de uitvoeringsbepalingen betreffende de financieringskosten.

17 Artikel 3 van verordening nr. 1495/80 ziet algemeen op interesten te betalen krachtens een financieringsovereenkomst in verband met de aankoop van ingevoerde goederen. Een door de verkoper van de ingevoerde goederen aan de koper verleende betalingstermijn, is in beginsel een "financieringsovereenkomst" in de zin van die bepaling.

18 Artikel 3, lid 4, van verordening nr. 1495/80, zoals gewijzigd bij verordening nr. 220/85, verduidelijkt overigens, dat krachtens een financieringsovereenkomst in verband met de aankoop van ingevoerde goederen te betalen interesten ook dan niet tot de douanewaarde behoren, wanneer de financiering door de verkoper zelf wordt verstrekt. Het door de verkoper van de goederen toegekende krediet bestaat evenwel vaak in een aan de koper van de goederen verleende betalingstermijn. Bij gebreke van een andersluidende bepaling moet derhalve worden aangenomen, dat de betalingstermijn die de verkoper van de goederen aan de koper verleent en die door deze laatste wordt aanvaard, een "financieringsovereenkomst" in de zin van artikel 3 van verordening nr. 1495/80 is.

19 In zoverre behoeft de betalingstermijn niet het voorwerp van een van de koop van de ingevoerde goederen onderscheiden overeenkomst te zijn. Artikel 3 van verordening nr. 1495/80 eist namelijk zowel in de oorspronkelijke als in de bij verordening nr. 220/85 gewijzigde versie, dat de krachtens een financieringsovereenkomst betaalde interesten gescheiden zijn van de werkelijk betaalde of te betalen prijs van de ingevoerde goederen. Indien de interesten die als tegenprestatie voor de door de verkoper verleende betalingstermijn zijn verschuldigd, op de voor de koper bestemde factuur afzonderlijk zijn opgevoerd, moet, tenzij de koper het tegendeel verklaart, worden aangenomen, dat deze daadwerkelijk heeft ingestemd met de voor deze betalingstermijn verschuldigde interesten.

20 Ten slotte dient erop te worden gewezen, dat door middel van de bij verordening nr. 220/85 in artikel 3 van verordening nr. 1495/80 aangebrachte wijzigingen kan worden voorkomen, dat de douanewaarde van de goederen kunstmatig wordt verminderd door een fictieve verhoging van interesten die in het kader van een financieringsovereenkomst in verband met de aankoop van de goederen aan de verkoper moeten worden betaald. Ingevolge artikel 2, lid 2, van verordening nr. 220/85 blijft het bepaalde in artikel 3, sub c, van de oorspronkelijke versie van verordening nr. 1495/80 weliswaar van toepassing op goederen waarvoor het tijdstip voor de bepaling van de douanewaarde vóór 1 maart 1985 valt, doch voor de vaststelling van de douanewaarde van deze goederen kunnen de douaneautoriteiten van de Lid-Staten krachtens artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1224/80 van de koper soortgelijke inlichtingen verlangen als die welke worden genoemd in artikel 3, lid 2, sub c, van verordening nr. 1495/80, zoals gewijzigd bij verordening nr. 220/85.

21 Het staat aan de nationale rechter, zo nodig te onderzoeken of aan de voorwaarden van artikel 3, lid 2, sub c, van de gewijzigde versie van verordening nr. 1495/80 is voldaan.

22 Mitsdien moet op de eerste vraag van de verwijzende rechter worden geantwoord, dat artikel 3 van verordening (EEG) nr. 1495/80 van de Commissie van 11 juni 1980 betreffende de toepassing van sommige bepalingen van de artikelen 1, 3 en 8 van verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad inzake de douanewaarde van de goederen, aldus moet worden uitgelegd, dat onder "interesten te betalen krachtens een financieringsovereenkomst in verband met de aankoop van ingevoerde goederen" mede zijn te verstaan interesten die zijn verschuldigd omdat de verkoper aan de koper een door deze laatste aanvaarde betalingstermijn voor de ingevoerde goederen heeft verleend.

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door het Finanzgericht Hamburg bij beschikking van 26 oktober 1990 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Het begrip "financieringsovereenkomst" in artikel 3, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1495/80 van de Commissie van 11 juni 1980 betreffende de toepassing van sommige bepalingen van de artikelen 1, 3 en 8 van verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad inzake de douanewaarde van de goederen, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 220/85 van de Commissie van 29 januari 1985, moet op dezelfde wijze worden uitgelegd als het begrip "financieringsovereenkomst" in artikel 3, sub c, van de oorspronkelijke versie van verordening (EEG) nr. 1495/80.

2) Artikel 3 van verordening (EEG) nr. 1495/80 van de Commissie moet aldus worden uitgelegd, dat onder "interesten te betalen krachtens een financieringsovereenkomst in verband met de aankoop van ingevoerde goederen" mede zijn te verstaan interesten die zijn verschuldigd omdat de verkoper aan de koper een door deze laatste aanvaarde betalingstermijn voor de ingevoerde goederen heeft verleend.

Het begrip "financieringsovereenkomst" in artikel 3, lid 2, van verordening nr. 1495/80 betreffende de toepassing van sommige bepalingen van de artikelen 1, 3 en 8 van verordening nr. 1224/80 van de Raad inzake de douanewaarde van de goederen, zoals gewijzigd bij verordening nr. 220/85 van de Commissie, moet op dezelfde wijze worden uitgelegd als het identieke begrip "financieringsovereenkomst" in artikel 3, sub c, van de oorspronkelijke versie van verordening nr. 1495/80.

Dat artikel 3 moet aldus worden uitgelegd, dat als niet tot de douanewaarde behorende "interesten te betalen krachtens een financieringsovereenkomst in verband met de aankoop van de ingevoerde goederen" moeten worden aangemerkt interesten die zijn verschuldigd omdat de verkoper aan de koper een door deze laatste aanvaarde betalingstermijn voor de ingevoerde goederen heeft verleend.

++++

Gemeenschappelijk douanetarief ° Douanewaarde ° Transactiewaarde ° Vaststelling ° Interesten te betalen krachtens financieringsovereenkomst ° Daarvan uitgesloten ° Financieringsovereenkomst ° Begrip ° Termijn door verkoper aan koper verleend ° Daaronder begrepen

(Verordening nr. 1224/80 van de Raad, art. 1, 3 en 8; verordening nr. 1495/80 van de Commissie, art. 3, gewijzigd bij verordening nr. 220/85)

Kosten

23 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

In zaak C-21/91,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Finanzgericht Hamburg, in het aldaar aanhangig geding tussen

Wuensche Handelsgesellschaft International GmbH & Co.

en

Hauptzollamt Hamburg-Jonas,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 3 van verordening (EEG) nr. 1495/80 van de Commissie van 11 juni 1980 betreffende de toepassing van sommige bepalingen van de artikelen 1, 3 en 8 van verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad inzake de douanewaarde van de goederen, in haar oorspronkelijke redactie (PB 1980, L 154, blz. 14) en zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 220/85 van de Commissie van 29 januari 1985 (PB 1985, L 25, blz. 7),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: F. A. Schockweiler, kamerpresident, G. F. Mancini, C. N. Kakouris, M. Diez de Velasco en J. L. Murray, rechters,

advocaat-generaal: M. Darmon

griffier: D. Triantafyllou, administrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° Wuensche Handelsgesellschaft International GmbH & Co., vertegenwoordigd door K. Landry, advocaat te Hamburg,

° Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J. Sack als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Wuensche Handelsgesellschaft International GmbH & Co. en de Commissie ter terechtzitting van 28 januari 1992,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 maart 1992,

het navolgende

Arrest