Home

Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2022 over een nieuw handelsinstrument om producten die met behulp van dwangarbeid zijn vervaardigd te verbieden (2022/2611(RSP))

Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2022 over een nieuw handelsinstrument om producten die met behulp van dwangarbeid zijn vervaardigd te verbieden (2022/2611(RSP))

27.12.2022

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 493/132


P9_TA(2022)0245

Een nieuw handelsinstrument om producten die met behulp van dwangarbeid zijn vervaardigd te verbieden

Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2022 over een nieuw handelsinstrument om producten die met behulp van dwangarbeid zijn vervaardigd te verbieden (2022/2611(RSP))

(2022/C 493/14)

Het Europees Parlement,

gezien de toespraak over de staat van de Unie van 15 september 2021 van de voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen,

gezien het voorstel van de Commissie van 23 februari 2022 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 (COM(2022)0071),

gezien de mededeling van de Commissie van 23 februari 2022 over waardig werk wereldwijd voor een mondiale rechtvaardige transitie en een duurzaam herstel (COM(2022)0066),

gezien de richtsnoeren van de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden van 12 juli 2021 voor passende zorgvuldigheid van bedrijven in de EU om het risico op dwangarbeid in hun activiteiten en toeleveringsketens aan te pakken,

gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over dwangarbeid en de situatie van de Oeigoeren in de Oeigoerse autonome regio Xinjiang (1),

gezien zijn resolutie van 16 december 2021 over dwangarbeid in de Linglongfabriek en milieuprotesten in Servië (2),

gezien zijn resolutie van 10 maart 2021 met aanbevelingen aan de Commissie inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en verantwoordingsplicht van ondernemingen (3),

gezien het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) betreffende de gedwongen arbeid van 1930 en het bijbehorende protocol van 2014,

gezien het verdrag van de ILO van 1999 betreffende de ergste vormen van kinderarbeid,

gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

gezien de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten,

gezien de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen,

gezien de vraag aan de Commissie over een nieuw handelsinstrument om producten die met behulp van dwangarbeid zijn vervaardigd te verbieden (O-000018/2022 — B9-0015/2022),

gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

gezien de ontwerpresolutie van de Commissie internationale handel,

A.

overwegende dat dwangarbeid in het Verdrag betreffende de gedwongen arbeid van de ILO (nr. 29) wordt gedefinieerd als elke vorm van werk of dienstverlening die van een persoon wordt gevergd onder bedreiging met een straf of waarvoor hij of zij zich niet vrijwillig heeft aangemeld; overwegende dat de ILO elf indicatoren gebruikt om vast te stellen of er sprake is van dwangarbeid, namelijk: misbruik van kwetsbaarheid, misleiding, beperking van de bewegingsvrijheid, afzondering, fysiek en seksueel geweld, intimidatie en bedreiging, afname van identiteitsdocumenten, inhouding van loon, schuldslavernij, onaanvaardbare arbeids- en levensomstandigheden en buitensporige werkdruk; overwegende dat er soms maar sprake hoeft te zijn van één van de genoemde indicatoren om dwangarbeid vast te stellen;

B.

overwegende dat naar schatting van de ILO momenteel 25 miljoen mensen wereldwijd in een situatie van dwangarbeid verkeren, waarbij in 20,8 miljoen gevallen sprake is van door particulieren opgelegde dwangarbeid en in 4,1 miljoen gevallen van door de staat opgelegde dwangarbeid; overwegende dat vrouwen en meisjes 61 % uitmaken van de mensen die dwangarbeid verrichten; overwegende dat arbeidsmigranten bijzonder kwetsbaar zijn voor dwangarbeid; overwegende dat de COVID-19-pandemie deze situatie heeft verergerd;

C.

overwegende dat begin 2020 volgens de laatste mondiale schattingen van de ILO 160 miljoen kinderen wereldwijd kinderarbeid verrichtten, wat neerkomt op bijna een op de tien kinderen wereldwijd; overwegende dat 79 miljoen kinderen — bijna de helft van alle kinderen die kinderarbeid verrichten — slachtoffer zijn van de ergste vormen van kinderarbeid, en gevaarlijk werk doen dat een rechtstreeks gevaar vormt voor hun gezondheid, veiligheid en morele ontwikkeling;

D.

overwegende dat onderzoek heeft aangetoond dat dwangarbeid een belemmering vormt voor duurzame ontwikkeling en een negatief effect heeft op armoede die van generatie op generatie wordt doorgegeven, ongelijkheid en het bestuur, en daarnaast corruptie en illegale geldstromen in de hand werkt;

E.

overwegende dat de economie van de EU via mondiale toeleveringsketens in verband staat met miljoenen werknemers wereldwijd; overwegende dat consumenten in de EU er zeker van willen zijn dat de goederen die zij kopen zijn geproduceerd op een duurzame en eerlijke manier die waardig werk waarborgt voor degenen die ze vervaardigen;

F.

overwegende dat dwangarbeid een ongeprijsde externe factor is die innovatie en productiviteit belemmert en de bedrijven en regeringen die er gebruik van maken een oneerlijk concurrentievoordeel biedt;

G.

overwegende dat Commissievoorzitter Ursula von der Leyen in haar toespraak over de Staat van de Unie van 2021 heeft bevestigd dat de Commissie met een voorstel zal komen voor een verbod in de EU-markt op producten die zijn vervaardigd met behulp van dwangarbeid;

H.

overwegende dat de Commissie in haar voorstel voor een richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid zorgvuldigheidsverplichtingen vaststelt voor grote bedrijven vanaf een bepaalde omvang en voor bepaalde andere bedrijven in bijzonder gevoelige sectoren om feitelijke en potentiële negatieve gevolgen voor de mensenrechten, met inbegrip van arbeidsrechten, en het milieu in de gehele mondiale toeleveringsketens te identificeren, te voorkomen, te beperken en er rekening mee te houden;

I.

overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 23 februari 2022 over waardig werk wereldwijd voor een mondiale rechtvaardige transitie en een duurzaam herstel (COM(2022)0066) haar plannen uiteenzet voor een nieuw wetgevingsinitiatief dat een verbod inhoudt op het in de EU in de handel brengen van producten die zijn vervaardigd met behulp van dwangarbeid, waaronder gedwongen kinderarbeid; overwegende dat dit initiatief betrekking zal hebben op zowel binnenlandse als op ingevoerde producten en een verbod zal combineren met een robuust, risicogebaseerd handhavingskader;

J.

overwegende dat dwangarbeid een ingewikkeld verschijnsel is en een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten niet zal volstaan om dwangarbeid uit te bannen en de dieperliggende oorzaken ervan aan te pakken; overwegende dat om dit mondiale probleem te bestrijden, de EU zich ook moet richten op de dialoog met niet-EU-landen, technische bijstand, capaciteitsopbouw en bewustmaking; overwegende dat de EU zich ook op multilateraal niveau actief moet inzetten om gezamenlijke oplossingen te vinden voor het uitbannen van dwangarbeid;

K.

overwegende dat diverse EU-bedrijven verschillende vrijwillige en overlappende reeksen richtsnoeren voor maatschappelijk verantwoord ondernemen volgen, maar dat de invoering daarvan nog voor verbetering vatbaar is; overwegende dat de EU daarom in specifieke sectoren al verplichte regels voor passende zorgvuldigheid heeft ingevoerd, bijvoorbeeld met betrekking tot hout en de winning van zogenoemde conflictmineralen;

L.

overwegende dat de doeltreffendheid van de uitsluiting van met dwangarbeid vervaardigde producten zal afhangen van verschillende factoren, zoals het aandeel van de mondiale sectorale vraag dat aan de boycot deelneemt; de kosten en haalbaarheid van de verlegging van het handelsverkeer, handelsverplaatsing of producttransformatie voor uitvoerende bedrijven; het marktaandeel van de leverancier; en de manier waarop de regering van het gastland op externe druk reageert;

M.

overwegende dat meerdere instrumenten moeten worden gecombineerd om verschillende problemen omtrent dwangarbeid op te lossen;

N.

overwegende dat de uitsluiting van producten gestructureerd moet zijn met het oog op de verenigbaarheid met de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de naleving van de vrijhandelsverbintenis om goederen niet te discrimineren aan de hand van hun geografische oorsprong; overwegende dat artikel XX van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel de rechtsgrond biedt voor het rechtvaardigen van besluiten tot productuitsluiting; overwegende dat dergelijke uitsluiting gebaseerd moet zijn op concrete bewijzen en moet worden voorafgegaan door raadpleging van de partijen in kwestie;

O.

overwegende dat de invoering van een verbod op producten die vervaardigd zijn met behulp van dwangarbeid een politieke prioriteit is van zowel het Parlement als de EU als geheel;

1.

pleit voor een nieuw, met de WTO verenigbaar handelsinstrument dat de regels voor passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven moet aanvullen, dat de in- en uitvoer van producten die vervaardigd of vervoerd zijn met behulp van dwangarbeid verbiedt en dat moet worden aangevuld met maatregelen voor de handel binnen de EU; benadrukt dat een toekomstig EU-kader evenredig, niet-discriminerend en doeltreffend moet zijn, waarbij de verbintenissen op het gebied van een open en op regels gebaseerd handelsstelsel worden nagekomen; onderstreept dat het nieuwe voorstel gebaseerd zou kunnen worden op de optimale werkwijzen van landen met soortgelijke wetgeving, zoals de Verenigde Staten of Canada;

2.

benadrukt dat de vaststelling van dwangarbeid moet gebeuren aan de hand van de dwangarbeidindicatoren van de ILO, waaronder haar richtsnoeren die gepubliceerd zijn onder de titel “Hard to see, harder to count — Survey guidelines to estimate forced labour of adults and children”;

3.

is van oordeel dat het nieuwe instrument de mogelijkheid moet bieden van een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten van een specifieke productielocatie, importeur of onderneming, uit een specifieke regio in geval van door de staat gesteunde dwangarbeid, of van specifieke vervoersschepen of -vloten;

4.

is van mening dat overheidsinstanties in het kader van het nieuwe EU-instrument, op eigen initiatief of op basis van ontvangen informatie, goederen aan de EU-grens moeten vasthouden wanneer zij achten dat er voldoende bewijs is dat deze goederen met behulp van dwangarbeid zijn vervaardigd of vervoerd; merkt op dat de importeur van de vastgehouden goederen vervolgens de kans moet krijgen om deze beschuldiging te weerleggen door aan te tonen dat de goederen niet met dwangarbeid zijn vervaardigd of vervoerd, waarop de goederen kunnen worden vrijgegeven; onderstreept dat het bewijs waarmee wordt aangetoond dat er geen sprake is van dwangarbeid gebaseerd moet zijn op ILO-normen;

5.

merkt op dat producten in beslag moeten worden genomen nadat overheidsinstanties op grond van voldoende bewijs hebben vastgesteld dat er bij het vervaardigen of vervoeren van de goederen gebruik is gemaakt van dwangarbeid, of als de goederen afkomstig zijn uit een regio waar door de staat opgelegde dwangarbeid veel voorkomt; benadrukt dat de in beslag genomen vracht wordt vrijgegeven als het bedrijf kan aantonen dat er geen gebruik is gemaakt van dwangarbeid of dat er corrigerende maatregelen zijn getroffen en de indicatoren voor dwangarbeid niet langer aanwezig zijn;

6.

erkent dat diverse EU-bedrijven er al op toezien dat er in hun toeleveringsketens geen praktijken plaatsvinden die in strijd zijn met de mensenrechten en arbeidsrechten; verzoekt de Commissie bedrijven — met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) — technische en andere passende steun te bieden om aan de nieuwe regels te kunnen voldoen, zodat onnodige lasten voor kmo’s worden voorkomen; verzoekt de Commissie eveneens over te gaan tot evaluatie van de toepassing van het instrument en de effecten ervan op EU-bedrijven;

7.

is van oordeel dat de Commissie, met name het hoofd handhaving voor de handel, evenals nationale overheidsinstanties, de bevoegdheid moeten krijgen om onderzoeken in te stellen; merkt op dat overheidsinstanties maatregelen moeten kunnen treffen op basis van door belanghebbenden, ngo’s of getroffen werknemers verstrekte informatie, en via een geformaliseerde en beveiligde klachtenprocedure zoals het centrale toegangspunt;

8.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het nieuwe EU-instrument de verantwoordelijke bedrijven verplicht de getroffen werknemers herstel te bieden voordat de invoerbeperkingen worden opgeheven; dringt erop aan dat het toezicht op herstel en corrigerende maatregelen wordt uitgevoerd in samenwerking met belanghebbenden, waaronder maatschappelijke organisaties en vakbonden;

9.

meent dat het coördinatiesysteem op EU-niveau moet worden opgezet om de douaneautoriteiten van de lidstaten te ondersteunen en de transparantie van alle ingestelde procedures te waarborgen;

10.

benadrukt dat overheidsinstanties bedrijven kunnen vragen relevante informatie te verstrekken over dochterondernemingen, leveranciers, onderleveranciers, aannemers en zakenpartners in de toeleveringsketen, naar behoren rekening houdend met de commerciële vertrouwelijkheid; verzoekt de Commissie in dit verband richtsnoeren te ontwikkelen die bedrijven kunnen helpen bij de opzet van een procedure voor inventarisatie van de toeleveringsketen om te beoordelen wat nuttige informatie is; onderstreept dat een openbare databank met informatie over afzonderlijke leveranciers, de aan hen verbonden risico’s of juist bewijs van fatsoenlijk werk de administratieve last voor bedrijven zou kunnen verlagen;

11.

pleit voor het opstellen en bijhouden van een openbare lijst van aan sancties onderworpen instanties, regio’s en producten;

12.

benadrukt hoe belangrijk het is samen te werken met gelijkgezinde partners om overal ter wereld een eind te maken aan dwangarbeid en om ervoor te zorgen dat met behulp van dwangarbeid vervaardigde producten niet in de handel worden gebracht; merkt op dat er gezamenlijke inspanningen nodig zijn om ervoor te zorgen dat het verbod niet wordt omzeild en dat goederen die vermoedelijk met dwangarbeid zijn vervaardigd niet via een omweg op de markt kunnen worden gebracht;

13.

meent dat de EU nauw met haar partners moet samenwerken via gezamenlijke acties en onderzoeken als zij op mondiaal niveau voor verandering wil zorgen; pleit voor een actieve rol van de EU-delegaties in het aanknopen van een dialoog met niet-EU-landen en belanghebbenden over kwesties met betrekking tot de nieuwe wetgeving;

14.

merkt op dat het nieuwe handelsinstrument om producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd te verbieden in overeenstemming moet zijn met en een aanvulling moet vormen op andere initiatieven voor passende zorgvuldigheid en de geldende mensenrechten en duurzaamheidsbepalingen; merkt op dat hiermee rekening moet worden gehouden bij de herziening van het 15-puntenactieplan inzake hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling en bij toekomstige hoofdstukken over dit thema in vrijhandelsovereenkomsten van de EU;

15.

pleit voor het gebruik van publieke en particuliere investeringen om aanvullende dwangarbeidvrije productiecapaciteit te ontwikkelen in de getroffen toeleveringsketens;

16.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de lidstaten.

(1)PB C 445 van 29.10.2021, blz. 114.

(2) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0511.

(3)PB C 474 van 24.11.2021, blz. 11.