Home

Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko over de wijziging van de Protocollen nrs. 1 en 4 van de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds (10593/2018 — C8-0463/2018 — 2018/0256M(NLE))

Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko over de wijziging van de Protocollen nrs. 1 en 4 van de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds (10593/2018 — C8-0463/2018 — 2018/0256M(NLE))

27.11.2020

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 411/292


P8_TA(2019)0016

Overeenkomst EU-Marokko over de wijziging van de Protocollen nrs. 1 en 4 bij de Euro-mediterrane overeenkomst (resolutie)

Niet-wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2019 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko over de wijziging van de Protocollen nrs. 1 en 4 van de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds (10593/2018 — C8-0463/2018 — 2018/0256M(NLE))

(2020/C 411/37)

Het Europees Parlement,

gezien het ontwerp van besluit van de Raad (10593/2018),

gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), i), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C8-0463/2018),

gezien de Euro-Mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds,

gezien de overeenkomst tussen Marokko en de EU over wederzijdse liberalisatiemaatregelen inzake landbouw- en visserijproducten, ook wel de liberaliseringsovereenkomst, die in werking is getreden op 1 september 2013,

gezien de uitspraak van het Gerecht in zaak T-512/12 van 10 december 2015,

gezien de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) (zaak C-104/16 P) van 21 december 2016,

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 11 juni 2018 (SWD(2018)0346), dat bij het voorstel voor een besluit van de Raad is gevoegd,

gezien het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969 en de artikelen 34 en 36 daarvan,

gezien het verslag van de secretaris-generaal aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over de situatie in de Westelijke Sahara (S/2018/277),

gezien de resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties 2414 (2018) over de situatie in de Westelijke Sahara (S/RES/2414 (2018)),

gezien het Handvest van de Verenigde Naties, met name artikel 73 in Hoofdstuk XI betreffende niet-zelfbesturende gebieden,

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name titel V, hoofdstuk I, artikel 21, lid 1,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 218, lid 6, onder a),

gezien zijn wetgevingsresolutie van 16 januari 2019 (1) over het ontwerp van besluit van de Raad,

gezien artikel 99, lid 2, van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie internationale handel en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie visserij (A8-0478/2018),

A.

overwegende dat de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko historische betrekkingen hebben, een nauwe samenwerking onderhouden die is opgebouwd in het kader van een veelomvattend partnerschap dat politieke, economische en sociale aspecten omvat, gesterkt door de geavanceerde status en de bereidheid van beide partijen om deze verder te ontwikkelen;

B.

overwegende dat de liberaliseringsovereenkomst tussen de EU en Marokko op 1 september 2013 in werking is getreden; overwegende dat op 19 november 2012 het Front Polisario de overeenkomst heeft voorgelegd aan het HvJ-EU met als argument dat de toepassing van de overeenkomst op het grondgebied van de Westelijke Sahara in strijd is met het internationaal recht;

C.

overwegende dat op 10 december 2015 het Gerecht het besluit van de Raad inzake de sluiting van de liberaliseringsovereenkomst nietig heeft verklaard; overwegende dat de Raad op 19 februari 2016 unaniem tegen dit arrest beroep heeft ingesteld;

D.

overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn arrest van 21 december 2016 heeft bepaald dat de liberaliseringsovereenkomst geen rechtsgrondslag bevat op grond waarvan de Westelijke Sahara tot de werkingssfeer van de overeenkomst behoort en derhalve niet van toepassing kan zijn op dit gebied;

E.

overwegende dat punt 106 van het arrest bepaalt dat het volk van de Westelijke Sahara moet worden beschouwd als een “derde” in de zin van het beginsel van de relatieve werking van verdragen, wiens toestemming vereist is voor de uitvoering van de overeenkomst op het grondgebied; overwegende dat derhalve de werkingssfeer van deze overeenkomst zich niet uitstrekt tot het grondgebied van de Westelijke Sahara bij gebrek aan een dergelijke toestemming;

F.

overwegende dat ondernemingen nog steeds uit de Westelijke Sahara kunnen uitvoeren naar de Europese Unie, maar dat sinds 21 december 2016 geen tariefpreferenties meer van toepassing zijn op uit dit gebied afkomstige producten;

G.

overwegende dat er onvoldoende informatie beschikbaar is op grond waarvan de EU-douaneautoriteiten kunnen bepalen of de uit Marokko uitgevoerde producten afkomstig zijn uit de Westelijke Sahara, en daardoor het arrest van het HvJ-EU niet kan worden nageleefd;

H.

overwegende dat de Raad, na het arrest van het HvJ-EU, de Commissie een mandaat heeft verleend om de Protocollen nrs. 1 en 4 van de Euro-mediterrane associatieovereenkomst te wijzigen teneinde opneming van producten uit de Westelijke Sahara mogelijk te maken; overwegende dat de opneming ervan per definitie enige vorm van traceerbaarheid vereist om dergelijke producten te identificeren;

I.

overwegende dat het essentieel is om te waarborgen dat de overeenkomst in overeenstemming is met het arrest van het HvJ-EU in zaak C-104/16 P van 21 december 2016;

J.

overwegende dat de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) in Brussel en Rabat gekozen functionarissen en verscheidene vertegenwoordigers en organisaties van het maatschappelijk middenveld uit het niet-zelfbesturende grondgebied van de Westelijke Sahara hebben geraadpleegd;

K.

overwegende dat het Parlement het noodzakelijk acht om de situatie ter plaatse zelf te evalueren en inzicht te krijgen in de verschillende opvattingen die onder de bevolking leven; overwegende dat het Parlement herinnert aan de conclusies van het studiebezoek van de Commissie internationale handel (INTA) aan het gebied op 2 en 3 september 2018;

L.

overwegende dat de wijziging van de liberaliseringsovereenkomst in een bredere politieke en geopolitieke context plaatsvindt;

M.

overwegende dat na het einde van de Spaanse kolonisatie van de Westelijke Sahara het gebied al meer dan veertig jaar onderwerp is van een conflict;

N.

overwegende dat de Westelijke Sahara door de Verenigde Naties wordt beschouwd als een niet-gedekoloniseerd gebied;

O.

overwegende dat resolutie 2440 (2018) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties het mandaat van Minurso met nog eens zes maanden heeft verlengd;

P.

overwegende dat de EU en haar lidstaten de soevereiniteit van Marokko over het grondgebied van de Westelijke Sahara niet erkennen; overwegende dat de Verenigde Naties en de Afrikaanse Unie Front Polisario erkennen als de vertegenwoordiger van de bevolking van de Westelijke Sahara;

Q.

overwegende dat de Verenigde Naties de Westelijke Sahara beschouwt als een niet-zelfbesturend gebied in de zin van artikel 73 van het Handvest;

1.

herinnert eraan dat Marokko een bevoorrechte partner van de EU in het zuidelijk nabuurschap is, waarmee de EU een sterk, strategisch en langdurig partnerschap heeft opgebouwd dat betrekking heeft op politieke, economische en maatschappelijke vraagstukken, evenals op veiligheid en migratie; benadrukt dat Marokko een geavanceerde status is toegekend binnen het Europese nabuurschapsbeleid (ENB);

2.

benadrukt dat het belangrijk is dat deze overeenkomst voorziet in waarborgen wat betreft de eerbiediging van het internationaal recht, met inbegrip van de mensenrechten, en dat de overeenkomst in overeenstemming is met het desbetreffende arrest van het HvJ-EU;

3.

wijst op de verplichting voor de EU en haar lidstaten op grond van artikel 21 van het VEU om de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht na te leven; benadrukt in dit verband dat artikel 2, lid 1, van het Handvest van de Verenigde Naties onder andere betrekking heeft op eerbiediging van het beginsel van zelfbeschikking van volkeren;

4.

herinnert eraan dat het optreden van de Unie op het internationaal toneel krachtens artikel 21 VEU moet worden geleid door de beginselen van de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en de eerbiediging van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht;

5.

benadrukt dat deze overeenkomst niet betekent dat de soevereiniteit van Marokko over de Westelijke Sahara, dat momenteel bij de Verenigde Naties als niet-zelfbesturend gebied geregistreerd staat en waarvan grote delen momenteel door het Koninkrijk Marokko worden bestuurd, op welke manier dan ook wordt erkend, en benadrukt dat het standpunt van de EU blijft dat de inspanningen van de VN worden ondersteund om te komen tot een rechtvaardige, duurzame en wederzijds aanvaardbare oplossing voor het conflict in de Westelijke Sahara waarmee wordt voorzien in de zelfbeschikking van het volk van de Westelijke Sahara, overeenkomstig het internationaal recht, het VN-Handvest en de VN-resoluties over deze kwestie; herhaalt dan ook zijn volledige steun aan de persoonlijk gezant van de secretaris-generaal van de VN voor de Westelijke Sahara, de heer Horst Köhler, in zijn inspanningen om de partijen terug naar de onderhandelingstafel van de VN te helpen om tot een dergelijke oplossing te komen; roept de partijen op deze onderhandelingen zonder voorwaarden vooraf en te goeder trouw te hervatten; benadrukt dat de ratificatie van de gewijzigde liberaliseringsovereenkomst tussen de EU en Marokko geen enkel nadelig gevolg mag hebben voor de uitkomst van het vredesproces met betrekking tot de Westelijke Sahara;

6.

hoopt dat de begin december in Genève gehouden bijeenkomst van de bij het conflict betrokken partijen, op initiatief van de Verenigde Naties en met deelname van Algerije en Mauritanië, zal bijdragen tot de hervatting van het vredesproces;

7.

erkent de twee in het arrest van het HvJ-EU gestelde criteria, namelijk dat in de tekst van de overeenkomst de Westelijke Sahara uitdrukkelijk moet worden vermeld en de instemming van de bevolking moet zijn verkregen, alsook het derde door de Raad toegevoegde criterium, namelijk de noodzaak om ervoor te zorgen dat de overeenkomst de plaatselijke bevolking ten goede komt;

8.

benadrukt, zoals wordt verklaard in het verslag van de Commissie, dat alle redelijke en haalbare stappen zijn ondernomen om navraag te doen naar de instemming van de betrokken bevolking door middel van deze inclusieve raadplegingen;

9.

onderstreept dat de Commissie en de EDEO gedurende het gehele raadplegingsproces regelmatig contact onderhielden met het team van de persoonlijk gezant van de secretaris-generaal van de VN voor de Westelijke Sahara;

10.

neemt kennis van de legitieme belangen van de bevolking in het gebied en is van mening dat met het oog op de economische ontwikkeling van het gebied een gerespecteerde en geaccepteerde oplossing moet worden gevonden voor het lopende conflict; is tegelijkertijd ervan overtuigd dat het Sahrawi-volk ook het recht heeft zich in afwachting van een politieke oplossing te ontwikkelen;

11.

stelt vast, op basis van gesprekken met verschillende plaatselijke actoren en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, dat sommige partijen hun steun aan de overeenkomst betuigen door hun recht op economische ontwikkeling te verdedigen, en andere partijen van mening zijn dat het politieke conflict eerst moet worden opgelost voordat handelspreferenties worden verleend; merkt op dat tijdens inclusieve raadplegingen onder leiding van de Commissie en de EDEO met een reeks organisaties uit de Westelijke Sahara en andere organisaties en organen, er door de meerderheid van de deelnemende partijen steun is uitgedrukt voor de sociaal-economische voordelen van de voorgestelde tariefpreferenties;

12.

wijst erop dat het HvJ-EU in zijn arrest niet heeft verklaard op welke wijze de bevolking haar instemming moet uitdrukken en is dan ook van mening dat er enige onzekerheid blijft bestaan over dit criterium;

13.

erkent dat de overeenkomst kan leiden tot de bevordering van sociale en duurzame ontwikkeling die een essentiële bijdrage levert aan de huidige economische, sociale en ecologische ontwikkeling en de mogelijkheden voor de ontwikkeling van zowel laag- als hooggeschoolde werkgelegenheidskansen ter plaatse; merkt op dat naar schatting circa 59 000 banen exportafhankelijk zijn, hetgeen overeenkomt met circa 10 % van de in het gebied wonende bevolking;

14.

is van mening dat de tariefpreferenties van de EU een positief effect hebben gehad op de sectoren landbouw en visserij en hun exportniveaus in het niet-zelfbesturende gebied van de Westelijke Sahara; verzoekt evenwel zorgvuldig te controleren dat hier sprake is van lokale toegevoegde waarde, dat er lokaal wordt geherinvesteerd en in fatsoenlijke banen voor de lokale bevolking wordt voorzien;

15.

is ervan overtuigd dat, ongeacht de uitkomst van het vredesproces, de lokale bevolking zal profiteren van de economische ontwikkeling en de daaruit voortvloeiende investeringen in infrastructuur, werkgelegenheid, gezondheidszorg en onderwijs;

16.

erkent de bestaande investeringen in diverse sectoren en het streven naar de ontwikkeling van groene technologieën zoals hernieuwbare energie en de installatie voor de ontzilting van zeewater, maar benadrukt dat verdere inspanningen nodig zijn om te zorgen voor meer integratie in alle geledingen van de lokale economie;

17.

erkent de zakelijke initiatieven van Sahrawis, met name die van jonge mensen, onder wie vele vrouwen, en benadrukt hun behoefte aan meer exportmogelijkheden en rechtszekerheid teneinde meer investeringen mogelijk te maken in sectoren met een grote vraag naar werk, zoals landbouw, visserij en infrastructuur;

18.

erkent het strategisch potentieel van de Westelijke Sahara als investeringsknooppunt voor de rest van het Afrikaanse continent;

19.

waarschuwt voor de schadelijke effecten van het niet toepassen van tariefpreferenties voor producten uit het niet-zelfbesturend gebied van de Westelijke Sahara, en het signaal dat hiermee wordt afgegeven aan de jongere generatie die investeert of bereid is te investeren in het gebied, en haar potentieel om het te ontwikkelen; onderstreept het risico dat activiteiten worden verplaatst naar regio's waar van de preferenties kan worden geprofiteerd; merkt op dat de niet-uitvoering van tariefpreferenties volgens de Commissie de economische en sociale situatie van de lokale bevolking in de betrokken gebieden zou kunnen verslechteren;

20.

is ervan overtuigd dat de aanwezigheid van de Europese Unie via onder meer deze overeenkomst de voorkeur verdient boven afschaffing wanneer het gaat om de uitoefening van en het toezicht op de mensenrechten en de individuele vrijheden, en verlangt een doortastende evaluatie en dialoog met Marokko over deze kwesties;

21.

wijst erop dat andere delen van de wereld, die minder waarde hechten aan duurzame ontwikkeling, hoge arbeids- en sociale normen en mensenrechten, uitkijken naar nieuwe handelsmogelijkheden en grotere invloed zullen verkrijgen waar de EU zich terugtrekt;

22.

benadrukt dat de voortdurende betrokkenheid van de EU bij het gebied een positief hefboomeffect zal hebben op de duurzame ontwikkeling ervan;

23.

benadrukt dat rechtszekerheid van essentieel belang is voor het aantrekken van duurzame en langetermijninvesteringen in het gebied en derhalve voor de dynamiek en diversificatie van de lokale economie;

24.

wijst erop dat sinds het arrest van het HvJ-EU de lidstaten geen handelspreferenties kunnen toepassen op producten die uit het niet-zelfbesturend gebied van de Westelijke Sahara afkomstig zijn en dat er aan de rechtsonzekerheid voor de ondernemers een einde is gekomen;

25.

is zich ervan bewust en ernstig bezorgd dat het tot dusver bijzonder moeilijk is gebleken om vast te stellen welke producten worden uitgevoerd uit het niet-zelfbesturend gebied van de Westelijke Sahara;

26.

benadrukt dat een kerncriterium voor instemming met de overeenkomst door het Parlement is dat erop wordt toegezien dat er een mechanisme in werking wordt gesteld waardoor de douaneautoriteiten van de lidstaten toegang hebben tot betrouwbare informatie over producten die afkomstig zijn uit de Westelijke Sahara en in de EU worden ingevoerd, in volledige overeenstemming met de douanewetgeving van de EU; benadrukt dat een dergelijk mechanisme tijdig gedetailleerde en uitgesplitste statistische gegevens over dergelijke uitvoer beschikbaar zal maken; betreurt dat de Commissie en Marokko er lang over hebben gedaan om overeenstemming over een dergelijk mechanisme te bereiken en verzoekt de Commissie van alle beschikbare corrigerende maatregelen gebruik te maken als de tenuitvoerlegging van de overeenkomst niet bevredigend is; dringt er bij de Commissie op aan het Parlement een jaarlijkse beoordeling te doen toekomen van de conformiteit van dit mechanisme met de douanewetgeving van de EU;

27.

benadrukt dat het zonder een geldende overeenkomst waarin een mechanisme is opgenomen dat de identificatie van producten mogelijk maakt, het onmogelijk is te weten of en hoeveel producten afkomstig uit het niet-zelfbesturende gebied van de Westelijke Sahara op de Europese markt terechtkomen;

28.

benadrukt dat de tenuitvoerlegging van de tussen de EU en Marokko overeengekomen regeling van jaarlijkse wederzijdse uitwisseling van informatie en statistische gegevens met betrekking tot de producten die vallen onder de dekking van de briefwisseling, noodzakelijk is om de reikwijdte van de overeenkomst en de impact ervan op ontwikkeling en plaatselijke bevolkingsgroepen te evalueren;

29.

roept de Commissie en de EDEO ertoe op om nauwlettend toe te zien op de uitvoering en de resultaten van de overeenkomst en van hun bevindingen stelselmatig verslag uit te brengen aan het Parlement;

30.

dringt er bij de Commissie op aan manieren te onderzoeken waarbij in de toekomst op doeltreffende wijze handelspreferenties kunnen worden verstrekt aan alle mensen die in de Westelijke Sahara leven;

31.

herinnert eraan dat de EU en Marokko, zoals vastgesteld in de oorspronkelijke overeenkomst die in 2012 is gesloten, hebben onderhandeld over een ambitieuze en alomvattende overeenkomst inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten, vis en visserijproducten, waarin is bepaald dat Marokko de volledige lijst van geografische aanduidingen van de EU moet beschermen; brengt eveneens in herinnering dat de in 2015 ingeleide procedure voor de sluiting van de overeenkomst is opgeschort ten gevolge van het arrest van het Hof van 21 december 2016; verzoekt de EU en Marokko die procedure onmiddellijk te hervatten en snel terug te keren naar de DCFTA-onderhandelingen;

32.

herinnert aan de bijzonder grote gevoeligheid voor de Europese tuinbouwsector van bepaalde uitvoer van groenten en fruit uit Marokko naar de Unie waarvoor preferenties gelden die worden verleend bij de overeenkomst van 8 maart 2012 betreffende liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten, vis en visserijproducten;

33.

benadrukt dat de toegang van alle derde landen tot de interne markt van de EU afhankelijk moet worden gesteld van de inachtneming van de sanitaire, fytosanitaire, traceerbaarheids- en milieuregels en -normen van de EU;

34.

vraagt de Commissie om bevordering van equivalente maatregelen en controles tussen Marokko en de Europese Unie op het gebied van sanitaire, fytosanitaire, traceerbaarheids- en milieunormen en van regels inzake oorsprongsetikettering, teneinde een eerlijke concurrentie tussen de twee markten te waarborgen;

35.

herinnert eraan dat de bijgewerkte overeenkomst de tariefcontingenten en de regeling voor preferentiële invoer zoals eerder overeengekomen niet wijzigt en slechts het geografische toepassingsgebied van de overeenkomst verduidelijkt voor de Europese producenten;

36.

wenst er de aandacht op te vestigen dat de uitvoer van groenten en fruit naar de Unie waarvoor preferenties gelden uit hoofde van de overeenkomst in kwestie (namelijk tomaten en meloenen) gedeeltelijk afkomstig is van het grondgebied van de Westelijke Sahara en dat er ambitieuze projecten bestaan om deze productie en uitvoer nog uit te breiden;

37.

neemt desondanks kennis van de verduidelijking die deze nieuwe overeenkomst heeft aangebracht en hoopt dat deze overeenkomst voortaan een stabiel en onbetwistbaar kader kan bieden voor de betrekkingen tussen de partijen bij deze overeenkomst en voor de betrokken marktdeelnemers aan weerszijden van de Middellandse Zee;

38.

merkt op dat de gevoelige landbouwproducten in het oog moeten worden gehouden en dat een strikte toepassing van de quota noodzakelijk is, wil de overeenkomst evenwichtig functioneren; herinnert eraan dat artikel 7 van Protocol nr. 1 van de overeenkomst van 2012 een vrijwaringsclausule bevat op grond waarvan het mogelijk is passende maatregelen te nemen indien verhoogde invoer van gevoelige landbouwproducten uit hoofde van de overeenkomst ernstige problemen veroorzaakt op de markt en/of de desbetreffende productiesector ernstig schaadt; spreekt de wens uit dat de preferentiële invoer van gevoelige landbouwproducten uit Marokko en de Westelijke Sahara in de Unie aan passend en alomvattend toezicht door de Commissie onderworpen zal zijn en dat de Commissie bereid blijft zo nodig onverwijld gebruik te maken van bovenvermelde clausule;

39.

neemt nota van het feit dat de EU-vaartuigen die in de betrokken wateren actief zijn, wettelijk verplicht zijn een volgsysteem voor vaartuigen (VMS) mee te voeren en dat de positie van een vaartuig aan de Marokkaanse autoriteiten moet worden meegedeeld, zodat het perfect mogelijk is de vaartuigen te volgen en te registreren waar hun visserijactiviteiten plaatsvinden;

40.

roept de EU ertoe op zich meer in te zetten voor de bevordering van regionale samenwerking tussen de Maghreb-landen, die alleen kan leiden tot enorme positieve gevolgen voor de regio en daarbuiten;

41.

wijst op de strategische noodzaak voor de EU om meer te werken met de Maghreb-landen en de banden met deze landen te ontwikkelen; ziet de uitbreiding van de associatieovereenkomst binnen deze context als een logisch onderdeel van deze strategie;

42.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden.

(1) Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0017.