Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité — Voor een sociale dimensie van de Europese Economische en Monetaire Unie (verkennend advies)

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité — Voor een sociale dimensie van de Europese Economische en Monetaire Unie (verkennend advies)

19.9.2013

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 271/1


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité — Voor een sociale dimensie van de Europese Economische en Monetaire Unie (verkennend advies)

2013/C 271/01

Rapporteur: Luca JAHIER

Corapporteur: Georgios DASSIS

Op 24 januari 2013 heeft de voorzitter van de Europese Raad besloten om, op grond van artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het onderwerp

Voor een sociale dimensie van de Europese Economische en Monetaire Unie

(verkennend advies).

Het subcomité „Voor een sociale dimensie van de Europese Economische en Monetaire Unie”, dat belast was met de desbetreffende voorbereidende werkzaamheden, heeft zijn advies op 23 april 2013 bij meerderheid van stemmen, met 1 stem tegen, goedgekeurd.

Tijdens zijn 490e zitting van 22 en 23 mei 2013 (vergadering van 22 mei) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité onderstaand advies uitgebracht, dat werd goedgekeurd met 161 stemmen vóór en 50 tegen, bij 47 onthoudingen.

1. Samenvatting van de voorstellen

1.1

Er is nog altijd geen Europese Economische, Sociale en Politieke Unie. Er is wel een Monetaire Unie gelanceerd, maar die moet het stellen zonder een toereikende economische en sociale dimensie ondanks de ingrijpende economische en sociale gevolgen ervan. Op het ogenblik worden er stappen gezet in de richting van een financiële, budgettaire en bancaire unie, zij het zonder de bijbehorende begrotingsmiddelen van de EU die nodig zijn voor flankerende maatregelen ter ondersteuning van de economische groei en sociale samenhang. Tegelijkertijd worden er totaal geen vorderingen geboekt op de weg naar een sociale en politieke unie. Niettemin kunnen een economische, een monetaire en een sociale unie niet los van elkaar worden gezien. Ze vullen elkaar aan en versterken elkaar. Samen zouden ze moeten zorgen voor een Europa dat dichter bij de mensen staat en nauwer aansluit op de dagelijkse realiteit, een Europa waarmee de burgers zich verbonden voelen, waarin investeerders, producenten, werknemers en consumenten vertrouwen kunnen hebben en waarvoor ze verantwoordelijkheid willen dragen, een dynamischer Europa dat het concurrentievermogen kan verbeteren, slimme en inclusieve groei kan bevorderen, meer economische kansen schept, voor meer werkgelegenheid zorgt en ertoe bijdraagt dat de mensen effectief gebruik maken van alle sociale rechten. Zonder een dergelijk evenwicht is er geen toekomst weggelegd voor een politieke unie.

1.2

Tussen 2008 en februari 2013 is het werkloosheidscijfer in de EU-27 gestegen van 7 % naar 10,9 % , wat betekent dat er in totaal 26,4 miljoen mensen zonder werk zitten. Het desbetreffende cijfer in de eurozone bedraagt maar liefst 12 % . In 19 landen is er sprake van een toename en in 8 van een afname. Op dit moment zijn er in de EU-27 5,7 miljoen jongeren werkloos (23,5 %). Ter vergelijking: begin 2013 was het totale werkloosheidscijfer in de VS 7,7 % en in Japan 4.2 %(1). Deze cijfers zijn in schrille tegenspraak met de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en het EESC is dan ook van mening dat het de hoogste tijd is om ons tanende concurrentievermogen op te krikken, meer groei te realiseren, nieuwe arbeidsplaatsen te scheppen en de armoede terug te dringen. Het is van wezenlijk belang dat er een effectiever mechanisme wordt opgezet waarmee kan worden toegezien op de gevolgen die het economische en monetaire beleid heeft voor de sociale situatie en de arbeidsmarkt in de lidstaten, en dat in de bepalingen die het toezicht op het nationale economische beleid in het kader van het Europees Semester regelen, ook ruimte wordt gelaten voor maatregelen op het gebied van sociaal en werkgelegenheidsbeleid. Het EESC is van mening dat een dergelijke aanpak niet alleen dringend geboden is in het licht van bovengenoemde dramatische cijfers, maar ook volledig in overeenstemming is met artikel 9 van het VWEU, waarin wordt gesproken over de doelstellingen van de Unie op het gebied van sociaal beleid en duurzame ontwikkeling. De sociale dimensie van de EMU vraagt om duidelijk omschreven instrumenten, indicatoren en kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen die even effectief zijn als de economische en financiële verplichtingen die door de EMU worden voorgeschreven. De verantwoordelijke beleidsmakers in de EU hebben als allerbelangrijkste taak om het Europese ideaal opnieuw dichter bij de mensen te brengen.

1.3

Parallel aan de stappen die worden genomen om tot een hechtere financiële, bancaire en budgettaire unie te komen, zal er een nieuw Europees Sociaal Actiepogramma moeten worden gelanceerd. In het kader van dit programma dienen er duidelijke concrete doelstellingen te worden geformuleerd, zowel kwantitatieve als kwalitatieve, die voortbouwen op de doelstellingen die eerder voor Europa 2020 zijn geformuleerd en daarin zelfs nog verbetering brengen, en die met name gericht zijn op ondersteuning van de inspanningen om Europa te herindustrialiseren, de grootschalige werkloosheid terug te dringen en uit de wereld te helpen, de naleving van de sociale grondrechten te verzekeren, ondernemerschap en het scheppen van nieuwe arbeidsplaatsen te bevorderen, armoede te bestrijden, sociale inclusie steviger te verankeren, sociale investeringen te faciliteren, hoger onderwijs en beroepsopleidingen te versterken en de sociale governance van en actieve betrokkenheid bij het Europese project verder te ontwikkelen. Het nieuwe Europese Sociale Actieprogramma zou in werking moeten treden via de hiertoe meest geëigende maatregelen van al dan niet wetgevende aard die overal in Europa of via versterkte samenwerking te treffen zijn. Het zou het EU-stimuleringspakket, het Europese pakket sociale investeringen, de Europese sociale-effectbeoordelingen, de Europese Jeugdgarantie en het Uniforme Europese Vaardighedenpaspoort in zich moeten verenigen, en dienen te waarborgen dat de horizontale sociale clausule, de sociale grondrechten en het beginsel van burgerparticipatie worden gerespecteerd. Het programma zou ook moeten nagaan in hoeverre het recht van Europese burgers op een gagarandeerd minimuminkomen kan worden bevorderd.

1.4

Het EESC zou twee nieuwe experimentele initiatieven willen voorstellen: 1) de uitgifte van Europese sociale obligaties voor financieel rendabele sociale-investeringsprojecten, te realiseren via een Europees sociaal actiefonds, waarbij de bevoegde EU-organen de nodige ondersteuning bieden maar de actoren uit het maatschappelijk middenveld (private, corporatieve en publieke) op een transparante wijze zorg dragen voor de financiering, het eigendom, het beheer en het toezicht; en 2) de oprichting van een Europees onderwijsnetwerk voor werklozen, dat duurzame, efficiënte en kwalitatief hoogstaande onderwijsmogelijkheden biedt door de uitgifte van grensoverschrijdende onderwijsvouchers en door ERASMUS-achtige kredietpuntenregelingen, bedoeld om werklozen te helpen bij het ontdekken van nieuwe horizonten op onderwijsgebied, het ontwikkelen van nieuwe cognitieve en professionele vaardigheden en het ontsluiten van nieuwe mogelijkheden voor een loopbaan en herintrede op de Europese arbeidsmarkt. Tegelijkertijd vraagt een door vrij verkeer gekenmerkt Europa om een hechtere en modernere basis voor mobiliteit (bijv. effectief recht op informatie en bijstand voor mensen die in andere lidstaat werken), waardoor het voor personen binnen de EU gemakkelijker wordt om zich van lidstaat naar lidstaat te bewegen op zoek naar werk, terwijl wordt gewaarborgd dat iedereen gelijke kansen krijgt en de sociale grondrechten en collectieve arbeidsovereenkomsten worden geëerbiedigd.

2. Economische governance kan niet zonder een sociale dimensie

2.1

Het Europees Economisch en Sociaal Comité staat erom bekend dat het voorstander is van snelle en vergaande stappen in de richting van een Economische, Sociale en Politieke Unie.

2.2

Een Economische Unie dient ook een financiële en bancaire unie te omvatten, incl. een gemeenschappelijk depositogarantiestelsel, een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en een de gehele EU bestrijkend systeem van toezicht. Een budgettaire unie zou gebaseerd moeten zijn op gezamenlijke schuldinstrumenten en moeten functioneren binnen het raamwerk van begrotingsdiscipline, budgettaire consolidatie en een dynamischer Europees groeimodel, waarmee de burgers zich verbonden kunnen voelen en waarin investeerders, producenten, werknemers en consumenten vertrouwen kunnen hebben. De almaar voortdurende onzekerheid omtrent de hechtheid van de eurozone moet worden overwonnen, omdat hierdoor het vertrouwen van burgers en van ondernemingen wordt ondergraven. De Top van juni 2012 met zijn pact voor groei en werkgelegenheid en het hiervoor vrijgemaakte bedrag van 180 miljard euro, alsmede de aankondiging van de ECB om al het mogelijke te doen om de vicieuze cirkel zwakke banken-overheidschulden-onhoudbare spreads te doorbreken, geven aanleiding om meer vertrouwen te hebben in het zich ontwikkelende Europese economische raamwerk. Europa heeft behoefte aan een nieuw investeringsprogramma(2) om middelen vrij te maken waardoor het proces van herindustrialisering wordt ondersteund, de groei wordt hersteld en de werkloosheid wordt aangepakt.

2.3

Maar dit is slechts één kant van de zaak. Het valt immers niet te ontkennen dat de besparingsmaatregelen tegelijkertijd desastreuze gevolgen hebben gehad voor de sociale samenhang, de sociale zekerheid, de integratie op de arbeidsmarkt en de omvang van de armoede. De EU telt op het ogenblik 26 miljoen werklozen en 120 miljoen mensen die te maken hebben met armoede of sociale uitsluiting. De doelstellingen van economisch herstel, monetaire stabiliteit, duurzame groei en concurrentievermogen kunnen niet worden gerealiseerd zonder een hernieuwde sociale dimensie. Op de Voorjaarstop van de Europese Raad van 14-15 maart 2013 is deze realiteit eindelijk onder ogen gezien en zijn de lidstaten opgeroepen om uit te gaan van „sociaal beleid als motor van economische governance”, en wel in de eerste plaats door de nadruk in het Europees Semester te verschuiven naar verbetering van de werkgelegenheid, sociale investeringen, sociale inclusie en de integratie van sociale doelstellingen(3). Het Europees Economisch en Sociaal Comité neemt nota van deze hernieuwde nadruk op sociaal beleid in de lidstaten, maar is van mening dat het ook aan de EU als geheel is om de weg te wijzen op het gebied van sociale acties, sociale investeringen en sociale benchmarking.

2.4

Het is dan ook tijd om in het kader van een sociaal Europa te bouwen aan de sociale pijler van de EMU, anders bestaat de kans dat de burgers zich gaan afkeren van het Europese project als geheel. De huidige grote verschillen in Europa op het gebied van sociale ongelijkheid staan immers niet alleen duurzame oplossingen voor economische groei en sociale samenhang in de weg, maar betekenen ook een fundamentele uitdaging met het oog op de aanstaande Europese verkiezingen van 2014, waarbij degenen die hun hoop vestigen op een Europese weg in de richting van herstel, en degenen die terugvallen op nationale alternatieven, tegenover elkaar staan. Bij de Europese verkiezingen moeten medestanders en stemmen worden gewonnen. Het gaat erom dat deze verkiezingen de ontwikkeling in de richting van meer Europa, een Europa dat dichter bij zijn burgers, zijn gezinnen en zijn ondernemingen staat, een socialer Europa, niet stilzetten maar juist voortstuwen.

2.5

Sociale grondrechten kunnen niet los worden gezien van politieke en burgerrechten en ze dienen op grond van de Verdragen te worden gerespecteerd en bevorderd. De Commissie en de ECB dienen als leden van de Trojka bij al hun activiteiten de uit de sociale grondrechten voortvloeiende verplichtingen na te komen. In het kader van de sociale dimensie van de EMU zou de Commissie deze verplichtingen efficiënt moeten monitoren en evalueren en zorgen voor een volledige handhaving ervan.

3. Op weg naar een nieuw Europees Sociaal Actieprogramma en Sociaal Investeringspact

3.1

In 2008 heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité op aanvraag van het Franse EU-voorzitterschap een verkennend advies uitgebracht, waarin werd voorgesteld om een nieuw Europees Sociaal Actieprogramma te lanceren. In dit advies werd verwezen naar de voortrekkersrol die het Comité heeft gespeeld bij de lancering van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden, het Europees sociaal actieprogramma van 1989 en het hieruit voortvloeiende sociale acquis inzake de eengemaakte markt, het Verdrag en het optreden van de EU in het algemeen. In het advies werd aangevoerd dat er een nieuw Europees Sociaal Actieprogramma nodig was „om ervoor te zorgen dat de sociale ontwikkeling in de EU gelijke tred kan houden met de ontwikkelingen in de economie en op de markt”. Helaas werd het voorstel van het Comité, ondanks de bijval die het tijdens het Franse EU-voorzitterschap op de informele bijeenkomst van de ministers van Werkgelegenheid en Sociale Zaken kreeg, al snel naar de achtergrond gedrongen door de economische crisis en de inspanningen die in de vijf daarop volgende hectische jaren zijn verricht om de EMU te redden en de economische samenhang in de eurozone te versterken. Maar inmiddels is het hoog tijd om terug te keren naar het idee van een nieuw Europees Sociaal Actieprogramma, zodat kan worden ingespeeld op de nieuwe vormen van economische governance die zich hebben ontwikkeld, en zodat deze kunnen worden onderbouwd met corresponderende initiatieven op het gebied van sociale samenhang en sociaal beleid.

3.2

In zijn advies uit 2008 heeft het Comité aangedrongen op „meerlagig bestuur” van een nieuw Europees Sociaal Actieprogramma, gebaseerd op wetgevende maatregelen, sociale dialoog, civiele dialoog, coregulering en zelfregulering, open coördinatie, integratie van sociaal beleid, versterkte samenwerking en burgerinitiatiefrecht. Wat de soorten sociale acties betreft werd er geen volgorde van belangrijkheid opgesteld; wat telt is welke actie in een bepaalde situatie het meeste effect sorteert, mits daarbij de hand wordt gehouden aan de communautaire methode en de nieuwe horizontale social clausule (artikel 9, VWEU). Verder werd in het advies gepleit voor financiële inspanningen, bijv. via een meer doelgericht gebruik van het Europees Sociaal Fonds en een betere toegang hiertoe, voor een eventueel sociaal innovatiefonds ter ondersteuning van nieuwe sociale initiatieven van experimentele aard en voor het idee van een „Europese leenfaciliteit voor sociale infrastructuurontwikkeling”.

3.3

Sindsdien is het Comité nog nadrukkelijker gaan pleiten voor toepassing van de communautaire methode en eerbiediging van het bindende karakter van de horizontale sociale clausule. Het heeft ook concrete voorstellen gedaan voor een Europees sociaal investeringspact, dat bedoeld is om ervoor te zorgen dat de gevolgen van besparingsmaatregelen en semi-automatische sancties in het kader van de economische governance en de tenuitvoerlegging van het Europees Semester worden verzacht door sociale-effectbeoordelingen, respect voor de sociale grondrechten, een daadwerkelijk engagement om de doelstellingen op het gebied van armoedebestrijding in het kader van Europa 2020 te verwezenlijken en de algehele ontwikkeling van een Europese „sociale governance”.

3.4

Het Comité voelt zich bemoedigd door het feit dat het Europees Parlement onlangs heeft gewezen op de noodzaak van eensociaal pact voor Europa”, alsmede op de noodzaak van „werkgelegenheids- en sociale benchmarks” binnen het kader van een „bindend toezicht op de begrotingsdiscipline”, van inachtneming van de „duurzaamheid van het sociale model” in de jaarlijkse groeianalyse en van een „integraal kader voor werkgelegenheid en sociaal beleid” als vijfde bouwsteen in de EMU-routekaart(4). Ook is het ingenomen met het voornemen van de Europese Raad om tijdens zijn Top van juni 2013 een aantal maatregelen en een tijdsgebonden routekaart voor „de sociale dimensie van de EMU” te presenteren(5). Eurocommissaris Andor van zijn kant heeft onlangs gewezen op de noodzaak van een „monetaire unie met een menselijk gezicht” en verklaard dat volgens hem „de sociale dimensie van de EMU moet worden opgevat in de zin van de mogelijkheden waarover de regels, governancemechanismen, budgettaire capaciteiten en andere beleidsinstrumenten van de EMU beschikken om te waarborgen dat tegelijkertijd wordt gestreefd naar economische efficiency en naar sociale rechtvaardigheid(6). Verder ziet het Comité een hoopvol teken in de opmerkingen van voorzitter Van Rompuy tijdens de tripartiete sociale top van 14 maart, nl. dat „het Europese sociale model een belangrijke verworvenheid en een globaal concurrentievoordeel blijft” en dat we „op zoek moeten gaan naar mechanismen die ons kunnen helpen om de sociale ongelijkheden in de Unie terug te dringen(7). Het door de Commissie gepubliceerde „pakket sociale investeringen”, dat de lidstaten richtsnoeren biedt bij de bevordering van de sociale zekerheid en de sociale inclusie(8), is een stap op weg naar de ontwikkeling van indicatoren voor de sociale dimensie. Niettemin is het Comité van mening dat een „scorebord” van de werkgelegenheidsverschillen en sociale ongelijkheden in de EU ook vraagt om een adequater kader voor acties in de hele EU. Het Comité wil er dan ook nogmaals op wijzen dat er behoefte bestaat aan een omvattend en proactief Europees Sociaal Actiepogramma op basis van multilevel governance, waarbij o.a. de bevoegde Europese overheden, organen en andere stakeholders die activiteiten van zowel wetgevende als niet-wetgevende aard ontplooien, worden betrokken, met als taak om de sociale doelstellingen van de Europa 2020-strategie zo niet te overtreffen dan toch in ieder geval te helpen verwezenlijken.

4. Specifieke voorstellen

Het EESC staat achter de doelstellingen van de Europa 2020-strategie: het is belangrijk dat ons tanende concurrentievermogen wordt opgekrikt, dat er meer groei wordt gerealiseerd, dat er meer arbeidsplaatsen worden gecreëerd en dat de armoede wordt teruggedrongen. In overeenstemming met artikel 9 van het VWEU, waarin wordt gesproken van „de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid”, dringt het Comité aan op een strikter op te leggen en adequater gefinancierd EU-programma voor sociale actie en een sterker engagement, waarvan o.a. onderstaande specifieke doelstellingen deel uitmaken.

4.1

Het Europees Semester zal benchmarks voor werkgelegenheid en sociale inclusie moeten omvatten, en wel binnen hetzelfde toezichtskader als wordt toegepast bij de coördinatie van het economische beleid en structurele hervormingen. Kwantificeerbare Europese werkgelegenheids- en sociale doelstellingen moeten gekoppeld worden aan en geïntegreerd worden met de stabiliteits- en groeicriteria die bepalend zijn voor de doelstellingen op het gebied van schulden en tekorten. Bijbehorende aanpassingsmechanismen zouden moeten worden toegepast om zowel macro-economische als sociale onevenwichtigheden te verkleinen, zulks ter bevordering van een slimme en duurzame groei, ter verwezenlijking van kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid, ter verbetering van de toegang tot betaalbare en deugdelijke diensten van algemeen belang en ter terugdringing van de sociale ongelijkheden in de EU. Op de korte termijn gerichte economische efficiency mag niet worden gerealiseerd ten koste van de op een langere termijn gerichte investeringen in sociaal kapitaal. Maatregelen voor budgettaire consolidatie moeten worden getoetst op hun gevolgen voor de groei, de werkgelegenheid en de sociale inclusie. Structurele hervormingen moeten vergezeld gaan van Europese solidariteitsmechanismen. Om ervoor te zorgen dat een daadwerkelijke economische en monetaire unie wordt gesteund door de burgers van de EU, moeten de nationale hervormingsprogramma's hechter worden verankerd via een adequate sociale en civiele dialoog en gestalte krijgen binnen een dynamisch proces waarbij de sociale dimensie centraal staat en geen race naar de bodem in gang wordt gezet met als uiteindelijk resultaat: neerwaartse concurrentie, loondeflatie en een geringere totale vraag. Vrije en autonome collectieve onderhandelingen dienen te worden gewaarborgd. De Europese sociale dialoog zou een essentiële rol moeten spelen bij de ontwikkeling en praktische verwezenlijking van de nieuwe economische governance. De voor de hele EU geldende sociale grondrechten dienen beter gemonitord en gerespecteerd te worden.

4.2

Het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering moeten zodanig worden opgewaardeerd dat ze opgewassen zijn tegen de uitdaging van wat voorzitter Van Rompuy de „menselijke tragedie en sociale noodsituatie”(9) van de Europese werkgelegenheids- en sociale realiteit heeft genoemd. Dit vraagt zonder meer om een „verplichte alomvattende toetsing van het MFK”, zoals het EP in zijn resolutie van 13 maart heeft geëist(10). In het licht van de hierin genoemde flexibiliteitsmechanismen, de lopende onderhandelingen tussen het EP en de Raad en de zo dringend gewenste structurele herziening van het MFK na de verkiezing van het nieuwe Europees Parlement, is het evident dat ten minste zal moeten worden teruggekeerd naar de in het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie genoemde bedragen, waarbij effectiever gebruik zal moeten worden gemaakt van de eigen middelen van de EU, en de middelen voor het cohesiefonds, het sociale fonds, onderwijs & opleiding en het fonds voor aanpassing aan de globalisering aanzienlijk zullen moeten worden opgetrokken.

4.3

Tegelijkertijd zal de EU meer moeten bijdragen tot sociaal verantwoorde investeringen en de ondersteunende rol van de sociale economie, met name door de Europese statuten voor verenigingen en onderlinge maatschappijen opnieuw in te voeren, programma's voor het opstarten en ontwikkelen van sociale ondernemingen expliciet op te nemen in de planning van de structuurfondsen, sociale etikettering te faciliteren en te zorgen voor compenserende maatregelen en gunstige aanbestedingsvoorwaarden voor ondernemingen die hun sociale waarde hebben bewezen. Er zal ook een Europees Fonds voor Sociale Innovatie moeten worden opgezet om opnieuw te beginnen met de waardevolle transnationale proefprojecten ter bestrijding van discriminatie en achterstelling op de arbeidsmarkt die op de helling zijn komen te staan toen de Commissie haar programma Equal opdoekte.

4.4

Ook zullen beslist alle noodzakelijke initiatieven en werkgelegenheidsmaatregelen moeten worden genomen om Europa te herindustrialiseren en de doelstelling van 20 % van het bbp voor de industrie tegen 2020 te verwezenlijken. Het EESC benadrukt het belang van het concurrentievermogen van ondernemingen, dat verbeterd moet worden d.m.v. een samenhangend Europees kader.

4.5

De EU moet in actie komen voor jongeren, anders bestaat het gevaar dat de jeugd zich voorgoed afkeert van het hele Europese project. De dramatische omvang van de jeugdwerkloosheidscrisis in Europa vraagt om een geloofwaardiger EU-budget dan de ontoereikende 6 miljard euro die is voorgesteld voor het Europese werkgelegenheidspakket voor jongeren en de Jeugdgarantie. Deze volstaan niet om jongeren zonder baan, vooral degenen die hier het meest om verlegen zitten, te verzekeren van werk of onderwijs resp. een opleiding. Als hiervoor niet voldoende middelen worden uitgetrokken, bestaat het gevaar dat de Europese Jeugdgarantie blijft steken in mooie bedoelingen. Meer verbondenheid met de EU moet ook worden nagestreefd m.b.v. een uniform Europees vaardighedenpaspoort, dat voortbouwt op het Europees kwalificatiekader door hierin alle kwalificaties en vaardigheden die zijn opgedaan in het formele, informele en niet-formele onderwijs, samen te brengen. Er is duidelijk behoefte aan een Europees partnerschapsverband van scholen, bedrijven en de sociale partners, evenals aan hierop aansluitende strategische synergieën waarbij hoger onderwijs en levenslang leren de spil vormen bij het creëren van werkgelegenheid, het wegwerken van de verschillen tussen vraag en aanbod op het gebied van vaardigheden en het bevorderen van inzetbaarheid, innovatie en ondernemerschap. Het Europees Semester dient er zorg voor te dragen dat overheidsinvesteringen in onderwijs en opleidingen niet worden ondermijnd door maatregelen, bedoeld om staatsschulden en begrotingstekorten weg te werken.

4.6

Echte banen, menswaardig werk en de overdraagbaarheid van sociale rechten moeten centraal staan in een duurzaam Europees herstelprogramma. Het Europese sociale model kan worden gebruikt als een troef om buitenlandse investeerders aan te trekken en het bedrijfsleven in Europa tot ontwikkeling te brengen. Als we dit model de erkenning willen geven die het verdient, zullen we moeten aanmoedigen dat werkgelegenheid genererende activiteiten, zoals van micro-ondernemingen en echte zelfstandigen, aanspraak kunnen maken op gunstige belastingtarieven. In het Europese werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid zal de hand moeten worden gehouden aan bepaalde gegarandeerde sociale normen. Het streven naar concurrentievermogen en flexibiliteit mag niet los worden gezien van de doelstelling van menswaardig werk en lonen die boven de armoedegrens liggen. De Europese sociale partners hebben als speciale taak om in het kader van hun eigen werkprogramma's oplossingen te zoeken voor het probleem van de werkende armen.

4.7

De EU zal zich met meer overtuiging en concreter moeten engageren om de armoede terug te dringen en uit de wereld te helpen. Het is immers zo dat de economische en sociale voordelen die een actieve armoedebestrijding Europa oplevert, vanuit een oogpunt van kostenbesparing te verkiezen zijn boven de voortdurende economische en sociale schade die het gevolg is van dadenloosheid of van maatregelen die het armoedeprobleem in feite verergeren. Het minste wat we kunnen doen, is om in het kader van het Europees Semester actief onze in de Europa 2020-strategie vastgelegde „vlaggenschip”-engagementen om 20 miljoen mensen te verlossen van armoede na te komen en deze niet te ondermijnen door maatregelen die bedoeld zijn om begrotingstekorten weg te werken. Hiertoe zal om te beginnen een betere set indicatoren op EU-niveau moeten worden ontwikkeld waarmee de impact van armoede kan worden gemeten en kan worden gezorgd voor een adequate monitoring en eventuele bijstelling van de nationale hervormingsprogramma's en besparingsmaatregelen, die in feite het armoedeprobleem zouden kunnen verergeren en het herstel kunnen ondermijnen. Het EESC is ook bezig met een evaluatie van de regelingen voor een gegarandeerd minimuminkomen in de lidstaten, met de bedoeling om goede praktijken in de EU op te sporen en te bevorderen. Het heeft zich ook achter de oproep van het EP geschaard om na te gaan of er mogelijkheden zijn voor een wetsvoorstel ter invoering van een adequaat minimuminkomen dat ten minste 60 % bedraagt van het mediaan inkomen per lidstaat(11). Er zou een specifiek Europees solidariteitsfonds ter bestrijding van armoede kunnen worden opgezet om bepaalde maatregelen op het gebied van inkomensondersteuning, zoals een op sociale stabilisering gericht aanpassingsmechanisme in het kader van het Europees Semester, te bevorderen. Het Comité zou ook willen herinneren aan zijn voorstel om 20 % van alle ESF-middelen te reserveren voor de aanpak van sociale inclusie en armoede.

4.8

Een Europese toegankelijkheidswet is noodzakelijk om te waarborgen dat personen met een handicap gebruik kunnen maken van hun recht op vrijheid van beweging en hun recht op toegang tot goederen, diensten en de bebouwde omgeving. In dit verband zou een Europese mobiliteitskaart een praktisch en effectief instrument zijn. De Commissie zou zich ook moeten toeleggen op de ontwikkeling van een instrument ter beoordeling van de effecten van hetVN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap” en de resultaten hiervan moeten laten meewegen in het proces van het Europees Semester.

4.9

In aanvulling hierop zou de EU een methodologie en raamwerk van onderling vergelijkbare en meetbare indicatoren op het gebied van gezondheidsbescherming en de terugdringing van ongelijkheden op gezondheidsgebied moeten ontwikkelen om in het kader van het Europees Semester controle te kunnen uitoefenen op de situatie in de lidstaten.

4.10

De in de gehele EU toe te passen maatschappelijke benchmarks en richtsnoeren voor goede praktijken op het gebied van het combineren van werk en gezin, toegang tot kinderopvang, actief ouder worden, vrijwilligerswerk, recht op huisvesting en bestrijding van dakloosheid zouden ook moeten worden geïntegreerd in de sociale dimensie van het Europees Semester.

4.11

Arbeidsimmigranten leveren een positieve bijdrage tot de economische ontwikkeling en de welvaart in Europa. De EU-procedures voor arbeidsimmigratie moeten legaal en transparant zijn. De immigratiewetten moeten de mensenrechten eerbiedigen en een gelijke behandeling waarborgen. Het EESC is van mening dat de EU haar integratiebeleid moet aanscherpen en de strijd tegen racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie van immigranten en minderheden moet intensiveren.

4.12

Voor een duurzaam herstel is er behoefte aan meer economische en monetaire symmetrie en een grotere sociale samenhang in de EU als geheel. Een Europees Sociaal Actiepogramma met de hierboven opgesomde specifieke doelstellingen zou bijdragen tot het leggen van een hechtere sociale basis die het mogelijk maakt om meer eenheid te brengen binnen de EU en de band met de burgers te versterken. Een parallelle inspanning van de EU en de EMU om een beter sociaal evenwicht te bereiken, met inachtneming van een dynamisch op te vatten subsidiariteit, verdient dan ook de voorkeur. Als er voor een dergelijke hernieuwde sociale dimensie van de EU echter niet voldoende overeenstemming of politieke wil blijkt te zijn, zou het EESC willen voorstellen om de samenwerking binnen de EMU te versterken en daarbij gebruik te maken van eigen financiële middelen, een aanvullend sociaal fonds en een pact van sociale vooruitgang voor Europa, gebaseerd op dezelfde democratisch verantwoorde en strikte contractuele regels die gelden voor de economische en monetaire convergentie. Ook zal er gebruik moeten worden gemaakt van de sociale normen, doelstellingen en stabilisatiemechanismen (er zal een debat moeten plaatsvinden met de sociale partners en maatschappelijke organisaties over de vraag of een binnen de EMU geldende werkloosheidsverzekering of werkloosheidsuitkering, zoals onlangs voorgesteld door euroommissaris Andor, nuttig kan zijn en zo ja, hoe een en ander zou moeten worden ingevuld) die overeenstemmen met de fiscale, budgettaire en monetaire stabilisatiemechanismen van een hechtere Economische en Monetaire Unie, een EMU met een bijbehorende sociale dimensie.

4.13

Contractuele verplichtingen inzake werkgelegenheid en groei, zoals besproken tijdens de EU-Top van december, dienen democratisch verantwoord te zijn en mogen geen afbreuk doen aan de Europese sociale markteconomie (artikel 3, lid 3, VEU). Ook zullen de solidariteitsmechanismen ter ondersteuning van de inspanningen die de lidstaten hier ontplooien, beter moeten worden omschreven en vastgelegd. Deze kunnen gaandeweg de vorm krijgen van daadwerkelijke financiële transfers, waarbij het in het begin concreet gaat om een bedrag van 50 à 100 miljard euro, ter beschikking te stellen via mechanismen die vergelijkbaar zijn met die van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM).

4.14

Om een en ander meer in evenwicht met elkaar te brengen en te zorgen voor een betere aansluiting op de in het Verdrag genoemde sociale markteconomie, zal binnen de Commissie de grotere rol van de commissaris voor Economische en Monetaire Zaken gekoppeld moeten worden aan een versterking van de rol van de commissaris voor Werkgelegenheid en Sociale Zaken. Evenzo dient de grotere rol van de ECOFIN-Raad samen te gaan met een hiermee corresponderende versterking van de EPSCO-Raad.

4.15

Tevens is het in deze context van Europese economische en sociale governance en met name in het licht van het Europees Semester en de Europa 2020-strategie dringend noodzakelijk dat zowel het Europees Parlement als de nationale parlementen een grotere rol gaan spelen, en dat de sociale partners en maatschappelijke organisaties hier nauwer en in alle stadia van het politieke overleg bij worden betrokken.

5. Verkennende voorstellen

5.1 Europese sociale obligaties

5.1.1

Naast bovengenoemde voorstellen zou misschien meer aandacht kunnen worden besteed aan aanvullende manieren om de Europese burgers, het maatschappelijk middenveld en actoren uit het bedrijfsleven te betrekken bij de inspanningen om Europese sociale acties nieuw leven in te blazen, en wel door belangstelling te kweken voor Europese sociale obligaties en over te gaan tot de uitgifte ervan. Hierdoor zou het ook mogelijk worden om in een periode van schaarse publieke middelen, uit omvangrijke reserves en niet-benutte particuliere spaartegoeden aanvullende bronnen aan te boren voor bepaalde welomschreven doeleinden.

5.1.2

Dit initiatief zou los moeten staan van de huidige discussies over de uitgifte door de EU van stabiliteitsobligaties (als bijdrage om schulden gezamenlijk te dragen) en herstel- en groei-obligaties (als onderdeel van een economisch stimuleringspakket van de EU). In tegenstelling hiermee zouden de gelden voor Europese sociale obligaties niet afkomstig zijn uit de nationale schatkist of het resultaat zijn van cofinanciering door EU-begrotingsmechanismen. De verwerving van deze obligaties en de investeringen erin zouden een zaak zijn van individuele burgers, ondernemingen, vakbonden en maatschappelijke groeperingen die bereid zijn zich te kwijten van hun individuele resp. bedrijfsmatige maatschappelijke verantwoordelijkheid door participatie in een Europees sociaal actiefonds, dat door henzelf wordt gefinancierd en beheerd, waarbij gebruik wordt gemaakt van redelijke rentetarieven en er geen winstoogmerk in het spel is, dat op transparante wijze wordt gecontroleerd en gereguleerd en dat door de bevoegde EU-organen wordt ondersteund en tot een adequaat bedrag wordt verzekerd.

5.1.3

De uitgifte van de obligaties zou logistiek moeten worden ondersteund door de bevoegde EU-organen, op een voor burgers aansprekende manier moeten worden opgezet en gezamenlijk moeten worden beheerd door de particuliere, commerciële en publieke actoren die hebben besloten mee te doen met deze regeling en zich inzetten voor het Europees sociaal actiefonds. Deze actoren zouden de obligaties kunnen aankopen, verzamelen en beleggen in sociale programma's van hun keuze, bij voorkeur in het kader van het voorgestelde Europees sociaal actiefonds, waarbij ze technisch worden bijgestaan door de relevante institutionele en raadgevende EU-organen, die naar de financiële haalbaarheid en mogelijke sociale impact van een en ander kijken. Dergelijke sociale investeringen zouden het volgende kunnen omvatten: sociale huisvesting; coöperatieve en sociale ondernemingen; steun voor zelfhulpgroepen, onderlinge maatschappijen, gemeentelijke sociale en gezondheidsdiensten, netwerken op het gebied van onderwijs, opleiding en herscholing, sociale innovatie en onderzoek & ontwikkeling; leningen en partnerschappen voor infrastructuurontwikkeling, plattelandstoerisme, reizen in het kader van uitwisselingsprogramma's en culturele activiteiten; liefdadigheidswerk enz.

5.1.4

In vervolg hierop zou kunnen worden gekeken naar meer gestructureerde plannen voor de ontwikkeling van dergelijke Europese sociale obligaties, zoals een aaneengesloten serie van dit soort schuldbrieven, die op lokaal en/of nationaal niveau door de voornoemde actoren kunnen worden gepromoot en beheerd. Deze obligaties, die zowel qua doelstellingen als qua beheersmethoden beantwoorden aan de criteria van de desbetreffende algemene Europese regeling, zouden in aanmerking komen voor een hiertoe bestemd Europees certificaat, waardoor ze kunnen worden opgenomen in de algemene regeling, wat betekent dat de inschrijvers ook aanspraak kunnen maken op belastingverlichting.

5.1.5

De raad van bestuur van het Europees sociaal actiefonds zou moeten bestaan uit de actoren die meedoen aan de regeling, waarbij wordt gezorgd voor een evenredige vertegenwoordiging, afhankelijk van de omvang van hun respectieve investeringen in Europese sociale obligaties, en wordt voorzien in logistieke en raadgevende ondersteuning door de relevante EU-organen (waaronder het EESC).

5.2 Europees onderwijsnetwerk voor werklozen

5.2.1

De grootschalige werkloosheid in Europa kan niet op de korte of middellange termijn uit de wereld worden geholpen, ook al zouden de groeiprognoses tegen 2014 verbeteren en de Europese stimuleringsmaatregelen effect beginnen te sorteren. De Europese arbeidsmarkt zou aan relevantie moeten winnen als middel voor een vrij verkeer van werknemers, zodat vaardigheden daar kunnen worden ingezet waar ze nodig zijn, en elders nieuwe vaardigheden kunnen worden opgedaan die later mee naar huis kunnen worden genomen en verder ontwikkeld kunnen worden. Het is van vitaal belang dat onze beroepsbevolking actief blijft, het liefst in een baan (eventueel deeltijds) of anders als deelnemer aan een onderwijsprogramma, opleiding of herscholingscursus. Er zal voor gezorgd moeten worden dat het onderwijs efficiënt, toekomstgericht en innovatief is en aansluit op de behoeften van de arbeidsmarkt. Veel onderwijs- en opleidingsprogramma's zijn van korte duur en bieden uiteindelijk geen zicht op een vaste baan. Oudere werknemers die hun baan zijn kwijtgeraakt, hebben minder animo om aan dergelijke programma's deel te nemen. Er zou kunnen worden nagedacht over een meer lange-termijngerichte aanpak met een Europese reikwijdte, waarbij bijv. kan worden voortgebouwd op bepaalde beproefde best practices in Europa, zoals het programma voor volwassenenonderwijs dat tussen 1997 en 2002 in Zweden werd uitgevoerd, of het duale opleidingssyteem in Duitsland en Oostenrijk. De EU zou wellicht steun kunnen geven aan de oprichting van een Europees onderwijsnetwerk voor werklozen, dat uitgebreide, twee jaar durende onderwijsfaciliteiten biedt voor personen die van loopbaan willen veranderen, in een andere lidstaat via de uitgifte van grensoverschrijdende onderwijsvouchers, incl. overdracht van studiepunten, willen deelnemen aan een uitwisselingsproject op het gebied van werk, opleiding of onderwijs, en ter afsluiting een wederzijds erkend beroepsdiploma willen krijgen.

5.2.2

Een dergelijk systeem zou, mits uitgerust met adequate middelen en door de lidstaten goeddeels overgenomen, op basis van zorgvuldig uitgewerkte contractuele verbintenissen waarbij werknemers vrijwillig meedoen aan dergelijke programma's, het mogelijk kunnnen maken om een aanzienlijk aantal langdurig werklozen die anders zeker geen werk zouden hebben gevonden, voor de arbeidsmarkt te behouden en aan een kwalitatief hoogwaardige baan te helpen, wat zowel voor de betrokkenen zelf als voor het totale sociale kapitaal waarover de Europese landen beschikken, een positieve ontwikkeling zou zijn.

Brussel, 22 mei 2013

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE