Home

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — De interne energiemarkt doen werken (COM(2012) 663 final)

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — De interne energiemarkt doen werken (COM(2012) 663 final)

9.5.2013

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/27


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — De interne energiemarkt doen werken

(COM(2012) 663 final)

2013/C 133/05

Rapporteur: Pierre-Jean COULON

De Commissie heeft op 15 november 2012 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: EESC) overeenkomstig artikel 304 van het VWEU te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – De interne energiemarkt doen werken

COM(2012) 663 final.

De afdeling Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 23 januari 2013.

Het EESC heeft tijdens zijn op 13 en 14 februari 2013 gehouden 487e zitting (vergadering van 13 februari) onderstaand advies uitgebracht, dat met 94 stemmen vóór en 2 tegen, bij 3 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1. Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC beschouwt de interne energiemarkt als een kans om voordeel te trekken van de ándere keuzen die in Europa voor de energievoorziening zijn gemaakt en zich te vergewissen van de optimale werking van het geheel - via onderling verbonden infrastructuur - ten gunste van industriële en particuliere consumenten.

1.2

Het stemt in met de door de Commissie gekozen benadering, die tot doel heeft om een einde te maken aan protectionistische maatregelen van de lidstaten. Door dat protectionisme ontbeert de eindgebruiker de voordelen van een gezonde en eerlijke concurrentie.

1.3

De consument moet weer in het middelpunt worden geplaatst. Nieuwe functies van slimme netwerken en meters moeten worden ontworpen met het belang van de consument in het achterhoofd.

1.4

Er is bedroevend weinig informatie over de doelstellingen en werkwijzen van de interne energiemarkt. Dit hiaat kan alleen worden ingevuld door een groots opgezette voorlichtingscampagne van de EU, die wordt opgezet met de medewerking van vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld.

1.5

De bestrijding van (energie-)armoede moet voorrang krijgen in het beleid van de EU. Het EESC dringt er bij de Raad en de Commissie op aan om dit onderwerp bovenaan de agenda voor de Europese energietop van mei 2013 te plaatsen.

2. De interne energiemarkt, een markt met tekortkomingen

2.1

Niet voor niets dringt de Commissie er in onderhavige Mededeling op aan dat de in februari 2011 door de staatshoofden en regeringsleiders van de EU vastgelegde doelstellingen voor 2014, daadwerkelijk worden verwezenlijkt. Bij die gelegenheid hebben de staatshoofden en regeringleiders gewezen op de noodzaak om voor dat jaar een interne energiemarkt tot stand te brengen waardoor alle Europese consumenten volledige vrijheid wordt gegarandeerd in hun keuze van een leverancier van gas of elektriciteit.

2.2

In werkelijkheid wordt al sinds 1996 aan de totstandbrenging van een interne energiemarkt voor gas en elektriciteit gewerkt, met een tweeledig doel: consumenten in Europa zouden zich altijd moeten kunnen bevoorraden bij het bedrijf van hun keuze (ongeacht het land waar dat bedrijf is gevestigd), en wel met behulp van energie-infrastructuur die onafhankelijk is gemaakt van de producent; een goed werkende interne energiemarkt zou een gunstig effect hebben op de vorming van de prijzen voor energie: daarvan zouden signalen uitgaan met het oog op de dynamiek en de relevantie die nodig zijn voor de investeringen van de toekomst.

2.3

Vooralsnog schort het aan de verwezenlijking van die doelstellingen. Door de interne energiemarkt hebben de consumenten in sommige lidstaten een grotere keuzevrijheid gekregen en zijn de tarieven inmiddels meer onderhevig aan concurrentie, waardoor de tendens van prijsstijgingen als gevolg van de stijgende prijzen voor primaire energie, is afgeroomd. Ook is het door de interne energiemarkt gemakkelijker geworden om transparantere groothandelsmarkten met meer doorstroming op te zetten, wat de continuïteit van de energievoorziening van de EU ten goede is gekomen. In de meeste lidstaten wordt de evolutie van de energiemarkten gekenmerkt door de overgang van (nationale of regionale) monopolies naar (ook nu weer nationale of regionale) oligopolies die elkaar weinig beïnvloeden en nauwelijks met elkaar concurreren.

2.4

De nieuwe instrumenten (beurzen, marktkoppeling) die in het leven zijn geroepen, betreffen slechts geringe hoeveelheden en de meeste handel wordt altijd nog gedreven op nationaal niveau. De concurrentie tussen producenten van elektriciteit is in sommige landen niet meer dan een hypothetische mogelijkheid: in acht landen is die productie voor 27,80 % in handen van traditionele bedrijven. Nationale gasbedrijven beheersen de markt in sommige landen (of hebben soms zelfs het monopolie van de gaslevering). Anders gezegd is ook de interne gasmarkt vaak niet veel meer dan een schijnwerkelijkheid.

2.5

De interne energiemarkt fungeert thans dus eerder als een geheel van naast elkaar bestaande werkwijzen, markten en nationale bedrijven die, onder toezicht van nationale instanties en het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER), nu al twintig jaar lang de diverse rechtsregels van de EU toepassen, maar niet als één enkele economische ruimte waarvan Europese ondernemingen en consumenten voordeel trekken, omdat de concurrentie er echt is. Dit neemt niet weg dat de energiekeuzen die in een land worden gemaakt, gevolgen hebben voor de prijzen voor energie in buurlanden. Besluiten op dit gebied mogen dus niet unilateraal worden genomen.

2.6

Het prijsbeeld wordt vertekend door bijkomende ondoorzichtige, ongelijke en vaak veel te hoge lokale of nationale belastingen (in sommige gevallen is sprake van een stijging met 1 000 % in vijftien jaar). Dit alles drukt zwaar op de particuliere consument en elektriciteit verslindende bedrijven. Er is geen coördinatie tussen de beleidsmaatregelen die de lidstaten nemen om de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen te stimuleren. Daarom moet op korte termijn een ontwerp voor de Europese markt worden uitgewerkt - voor zover die hernieuwbare energiebronnen onontbeerlijk zijn voor het netwerk en daarin een prioritaire functie vervullen -, omdat het beheer van de elektriciteitsvoorziening in Europa anders aan het wankelen wordt gebracht. Subsidiëring- (of vrijstelling-)beleid van de lidstaten moet altijd, ongeacht de soort energie, helemaal transparant zijn. Alleen dan ontstaat de zekerheid dat alle marktspelers zich billijk gedragen en dat de mededingingsregels worden nageleefd op de energiemarkt.

2.7

Het wijd verspreide gebruik om tarieven nationaal te reguleren, is geen stimulans voor consumenten om hun verbruik te verminderen of hun energierekening beter in de hand te houden: de prijssignalen zetten niet aan tot die dynamiek. Ook leidt de nationale regulering van de tarieven niet tot dekking van de reële kosten van de energievoorziening of -productie. Als gevolg daarvan zijn de balansen van energiebedrijven weinig solide. Idem dito voor de investeringen in productie en netwerken die met het oog op de komende decennia noodzakelijk zullen worden.

2.8

De Europese burger-consument begrijpt nog steeds niet veel van de interne energiemarkt. De oorzaken daarvan – gebrek aan pedagogie, voorlichting en transparantie – maken dat nog steeds over doelstellingen en werking ervan in het duister wordt getast. De markt voor particuliere consumenten is in theorie al vrij sinds 1 juli 2007. Dat particulieren in sommige lidstaten nog steeds bijna nooit van leverancier veranderen, kan alleen maar worden geweten aan de lidstaten zelf, hun regelgevende instanties en hun bedrijfsleven: die blijven te weinig informatie geven en slecht communiceren.

3. Prioriteiten voor de totstandbrenging van de interne energiemarkt

3.1

Gezien de grote uitdagingen waarvoor Europa staat (internationale economische crisis, opwarming van de aarde, continuïteit van de energievoorziening enz.), heeft het behoefte aan meer transparantie, flexibiliteit, uitwisseling van energie en onderlinge verbindingen tussen de lidstaten. Op die manier kan worden bevorderd dat efficiënter te werk wordt gegaan, dat de solidariteit groter wordt en dat investeringen steeds beter worden benut.

3.2

Het EESC staat zonder meer achter de initiatieven van de Commissie. Om de economie in Europa weer te laten groeien, is het onontbeerlijk dat er een echte gemeenschappelijke energieruimte voor 500 miljoen consumenten tot stand wordt gebracht, en zulks bovenop een Europese Energiegemeenschap. Een conditio sine qua non voor de ontwikkeling van de economie en de groei van de werkgelegenheid in Europa is dat energie in overvloed beschikbaar is, wordt verdeeld en tegen concurrerende prijzen verkrijgbaar is. De Europese industrie heeft energie tegen concurrerende prijzen nodig, niet alleen om te overleven maar ook om zich verder te blijven ontwikkelen.

3.3

De sinds december 1996 goedgekeurde verordeningen en richtlijnen moeten niet alleen naar de letter, maar ook naar de geest worden toegepast als het gaat om de interne energiemarkt. De lidstaten moeten streven naar daadwerkelijke – regionale, nationale en Europese - concurrentie. Het EESC stemt in met alle initiatieven die tot doel hebben om energienetwerken, door versnelde normalisatie, gemakkelijker te gebruiken en efficiënter te maken, wat noodzakelijk is met het oog op de zo belangrijke ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen. Het is voorstander van onderlinge verbindingen, marktkoppeling en multilaterale samenwerking, met als voorbeeld van dat laatste: Coreso (technische coördinatie van stroomnetwerken in West-Europa) waarmee de kiem is gelegd voor Europese dispatching van energie.

3.4

Dat er lidstaten zijn waar de tarieven - voornamelijk om politieke redenen - nog steeds bestuurlijk worden vastgelegd, is tekenend voor een protectionistische aanpak die haaks staat op de belangen van de EU. Regulering van de tarieven heeft tot gevolg dat de reële kosten van energie minder vlot doorwerken in het gedrag van de consumenten. Als lidstaten daarom vragen, kan een dergelijk regulering slechts tijdelijk worden toegestaan. Prijssignalen die de reële ontwikkeling van de kosten (incl. CO2) weerspiegelen, moeten worden doorgespeeld aan consumenten en beleggers, zodat dezen voortaan met kennis van zaken hun keuzen kunnen maken. Een van de voorwaarden voor een betere beheersing van de consumptie en een gedragsverandering waardoor consumenten zich actiever gaan opstellen (een houding die vereist is voor het nieuwe model in wording), is dat de prijs voor energie gerelateerd is aan de reële kosten.

3.5

Tegelijkertijd is het zaak om duidelijkheid te scheppen over de energiebelastingen in de EU en de grote verschillen daartussen (of die nu lokaal of nationaal zijn) gelijk te trekken. Zo lopen lasten en BTW voor elektriciteit op van 4,7 % in het Verenigd Koninkrijk tot 54,6 % in Denemarken, met veronachtzaming van de energie-inhoud van de opgewekte elektriciteit. Het EESC stemt dan ook in met de voorstellen van de Commissie om energie in Europa aan een homogene, slimmere belasting te onderwerpen. Voorwaarde voor de verwezenlijking van de 3x20-doelstellingen en de terugdringing van de CO2-emissies met 80 à 95 % in 2050 is dat er een gemeenschappelijk belastingstelsel in het leven wordt geroepen. Door dit stelsel moet, op een objectieve basis, orde worden gebracht in de belastingdruk op hernieuwbare en fossiele energie, met inachtneming van de energie-inhoud en CO2-uitstoot van ieder product.

3.6

Het vraagstuk van de (energie-)armoede waardoor 13 % van de Europese huishoudingen (d.i. 65 miljoen Europeanen) worden getroffen, mag niet worden losgezien van de totstandbrenging van een interne energiemarkt. De concurrentie waarnaar van meet af aan is gestreefd, mag alleen worden opgevat als een doelstelling waarmee de belangen van alle Europese consumenten zijn gediend. Impliciet betekent dit dat aan de burger-consument weer een centrale rol moet worden toegekend en dat er op korte termijn een definitie van het begrip „energiearmoede” moet worden gesuggereerd. Energiearmoede moet worden omschreven op een wijze die – net als in het geval van EU-beleid voor regionale steun – aanleiding geeft tot nationale steunmaatregelen. Beleid tegen energiearmoede, hoe noodzakelijk en dringend ook, moet door de EU zorgvuldig worden onderscheiden van protectionistische tariferingpraktijken die indruisen tegen de geest van de interne markt. De volgende Europese energietop in mei 2013 zou dan ook met voorrang aan dit vraagstuk moeten worden gewijd. Tijdens deze top zouden de eerste stappen moeten worden gezet in de richting van een Europese openbare dienstverlening op het gebied van de energievoorziening.

3.7

Op energiegebied moet volgens het EESC prioriteit worden gegeven aan onderwijs, voorlichting en transparantie(1). Dan kunnen de consumenten keuzen maken die zowel in economisch opzicht als vanuit het oogpunt van energie-efficiëntie het meest steekhoudend zijn en kunnen zij zich richten op de bedrijven die de goedkoopste energie leveren. De EU zou een belangrijke voorlichtingscampagne moeten gaan voeren om uit te leggen wat er voor iedereen op het spel staat en de Europese consumenten kort en duidelijk te vertellen wat zij beslist moeten weten.

3.8

Het EESC breekt een lans voor de toepassing van innoverende technologie zoals „slimme meters”, met dien verstande dat de - eenvoudige en toegankelijke - werking daarvan vóór alles gunstig en nuttig moet zijn voor de consument. De invoering van slimme meters moet plaatsvinden in nauwe samenwerking met consumentenorganisaties. Ook moeten consumentenorganisaties worden betrokken bij het ontwerp ervan, zodat met name kan worden gegarandeerd dat die nieuwe meters van meet af aan interoperabel zijn, ofwel dat consumenten dankzij die meters van energiebedrijf kunnen veranderen.

3.9

De Europese energiemarkt van de toekomst mag niet meer alleen zijn afgesteld op het aanbod, maar dient ook een stimulans te worden voor de uitwissing van - industrieel en particulier – verbruik. Voor dat laatste moet optimaal gebruik worden gemaakt van de nieuwe mogelijkheden van slimme netwerken en meters. Het EESC pleit daarom voor de uitwerking in Europa van coördinatiesystemen waardoor consumptiepieken kunnen worden ondervangen, de werking van Europese elektriciteitssystemen (vooral tijdens consumptiepieken) kan worden verzekerd en zuinig omgaan met stroom kan worden gestimuleerd.

3.10

Het EESC zou willen dat er een echt Europees debat worden gevoerd over deze overgangsfase in de energievoorziening, wat daarbij op het spel staat, wat de kosten ervan zijn en hoe de inspanningen moeten worden verdeeld over de lidstaten. De EU moet méér zijn dan alleen maar de optelsom van het op eigenbelang gerichte energiebeleid van 27 verschillende lidstaten. De EU moet in staat zijn om de gevolgen in te schatten die de keuzen van één lidstaat voor de andere lidstaten kunnen hebben. Van cruciaal belang is dat het maatschappelijk middenveld daarbij wordt betrokken. Het is een goede de zaak dat er verschillende fora zijn. Er moet, vooral in de lidstaten, een echte Europese dialoog over energie worden gelanceerd, waarin alle belanghebbenden bijeen worden gebracht en die strookt met de Europese dimensie.

Brussel, 13 februari 2013

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON