Home

Mededeling van de Commissie inzake kennisgevingen van uitstel van tijdstippen waarop aan grenswaarden moet worden voldaan en vrijstelling van de verplichting om bepaalde grenswaarden toe te passen overeenkomstig artikel 22 van richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa {SEC(2008)2132}

Mededeling van de Commissie inzake kennisgevingen van uitstel van tijdstippen waarop aan grenswaarden moet worden voldaan en vrijstelling van de verplichting om bepaalde grenswaarden toe te passen overeenkomstig artikel 22 van richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa {SEC(2008)2132}

Mededeling van de Commissie inzake kennisgevingen van uitstel van tijdstippen waarop aan grenswaarden moet worden voldaan en vrijstelling van de verplichting om bepaalde grenswaarden toe te passen overeenkomstig artikel 22 van richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa {SEC(2008)2132} /* COM/2008/0403 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 26.6.2008

COM(2008) 403 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

inzake kennisgevingen van uitstel van tijdstippen waarop aan grenswaarden moet worden voldaan en vrijstelling van de verplichting om bepaalde grenswaarden toe te passen overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa

{SEC(2008)2132}

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

inzake kennisgevingen van uitstel van tijdstippen waarop aan grenswaarden moet worden voldaan en vrijstelling van de verplichting om bepaalde grenswaarden toe te passen overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa

1. INLEIDING

1. Krachtens artikel 22 van Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa[1], hierna "de nieuwe richtlijn" genoemd, kunnen de lidstaten de Commissie ervan in kennis stellen dat ze voornemens zijn het uiterste tijdstip waarop aan de grenswaarden voor stikstofdioxide of benzeen moet worden voldaan in zones of agglomeraties waar deze grenswaarden niet uiterlijk op 1 januari 2010 kunnen worden nageleefd, onder voorbehoud van de beoordeling door de Commissie uit te stellen of dat ze voldoen aan de voorwaarden om te worden vrijgesteld van de verplichting om de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) toe te passen. Als de Commissie van mening is dat niet aan de voorwaarden voor uitstel of vrijstelling wordt voldaan, kan zij binnen negen maanden na ontvangst van de kennisgeving bezwaar maken. De bewijslast om aan te tonen dat aan die voorwaarden wordt voldaan, berust bij de lidstaten en zij moeten de Commissie derhalve alle relevante informatie verstrekken die zij voor de uitvoering van haar beoordeling nodig heeft.

2. Deze mededeling is bedoeld om de opstelling, de indiening en een zorgvuldige beoordeling van de kennisgevingen te vergemakkelijken door aan te geven hoe de Commissie de in artikel 22 vastgestelde voorwaarden interpreteert en de lidstaten een leidraad te geven voor de informatie die moet worden verstrekt en de vorm waarin dit moet gebeuren.

2. ACHTERGROND

3. De meeste lidstaten hebben de grenswaarden voor PM10 nog niet gehaald, ook al zijn deze al op 1 januari 2005 verplicht geworden[2]. Ramingen geven aan dat de concentratie momenteel in meer dan 40% van de zones en agglomeraties in de Gemeenschap de daggrenswaarde voor PM10 van 50 µg/m3 op meer dan 35 dagen per kalenderjaar overschrijdt. In meer dan 15% van deze gevallen overschrijdt de concentratie ook de jaargrenswaarde voor PM10 van 40 µg/m3. De huidige beoordelingen, tendensen en modelramingen wijzen erop dat er in 2010, wanneer de grenswaarden voor stikstofdioxide verplicht worden, wellicht een vergelijkbare situatie zal ontstaan[3]. Voor benzeen, waarvoor de grenswaarden ook in 2010 verplicht worden[4], wijzen de ramingen erop dat het probleem minder ernstig ligt.

4. De lacunes in de uitvoering van de richtlijnen inzake luchtkwaliteit zijn gesignaleerd en met de lidstaten besproken, maar de schaal van het probleem is zodanig dat er bij de niet-naleving wellicht factoren in het spel zijn waarover de lidstaten geen directe of onmiddellijke controle hebben. De vaststelling en uitvoering van communautaire maatregelen om de emissie aan de bron aan te pakken, zoals de geleidelijke invoering van strengere emissienormen voor nieuwe auto's, dragen zowel nu als in de toekomst bij tot een verbetering van de luchtkwaliteit. De maatregelen van de Gemeenschap kunnen er echter niet op eigen houtje voor zorgen dat er in de hele EU in afdoende mate of tijdig aan de grenswaarden wordt voldaan. In de meeste gevallen moet er, met name in stedelijke gebieden waar de blootstelling van de mens het hoogst is, ook op nationaal, regionaal en lokaal niveau meer gebeuren.

5. Het is belangrijk om gelijke behandeling bij de uitvoering van wetgeving van de Gemeenschap te waarborgen. Zones waar hard is gewerkt om op de daarvoor vastgestelde datum aan de grenswaarden te voldoen, mogen geen oneerlijke concurrentie ondervinden van zones waar dit wel nodig was maar niet is gebeurd.

6. De Commissie zal elke kennisgeving grondig aan de hand van de in artikel 22 vastgestelde voorwaarden beoordelen en bezwaar maken als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan. De informatie die voor de beoordeling van de kennisgevingen nodig is, zal grotendeels afkomstig zijn van de luchtkwaliteitsplannen die tegelijk met de kennisgeving moeten worden ingediend.

7. In Beschikking 2004/224/EG van de Commissie van 24 februari 2004 tot vaststelling van regelingen voor de indiening van informatie over de krachtens Richtlijn 96/62/EG van de Raad vereiste plannen of programma's met betrekking tot grenswaarden voor bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht[5] is een goed ingeburgerde methode opgenomen om de minimaal vereiste informatie in de luchtkwaliteitsplannen te verstrekken. Gelet op de grote hoeveelheid informatie die met het oog op de kennisgevingen zal moeten worden verwerkt, zal een gemeenschappelijk formaat een belangrijk hulpmiddel zijn om bij de beoordeling van de kennisgevingen voor een efficiënte en gelijke behandeling te zorgen en de lidstaten wordt derhalve sterk aangeraden bij de indiening van hun kennisgevingen de formulieren te gebruiken die zijn opgenomen in het werkdocument van de diensten van de Commissie (SEC(…) …). Deze formulieren zijn gebaseerd op Beschikking 2004/224/EG en wijken slechts van deze beschikking af waar dit nodig is om ervoor te zorgen dat de essentiële informatie in verband met de specifieke voorwaarden voor het uitstel of de vrijstelling wordt bestreken. Bij de invulling van de formulieren behoeft alleen informatie te worden vermeld die redelijkerwijs ten behoeve van het luchtkwaliteitsplan beschikbaar zou moeten zijn of die moet aantonen dat in de specifieke gevallen aan de voorwaarden wordt voldaan. Het is niet de bedoeling van de lidstaten te verlangen dat zij bijvoorbeeld via modellering nieuwe gegevens ontwikkelen. In deze leidraad wordt naar de specifieke formulieren verwezen, zodat het verband tussen de vereiste informatie en de voorwaarden duidelijk wordt gemaakt.

3. DE KENNISGEVINGSPROCEDURE

8. De eerste kennisgevingen zullen naar verwachting voornamelijk betrekking hebben op PM10, waarvoor de mogelijke verlengingen drie jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn, d.w.z. op 11 juni 2011, zullen aflopen. Gelet op de mate waarin de grenswaarden voor PM10 momenteel worden overschreden, is het belangrijk zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van de richtlijn kennisgevingen in te dienen voor zones en agglomeraties die naar het oordeel van de lidstaten aan de voorwaarden voldoen. Bij de opstelling van de kennisgevingen moet er echter goed op worden gelet dat de benodigde gegevens om aan te tonen dat aan de voorwaarden wordt voldaan, volledig zijn.

9. Voor stikstofdioxide en benzeen is overschrijding van de grenswaarden uiterlijk met ingang van 1 januari 2010 niet meer toegestaan. Wanneer aan de voorwaarden wordt voldaan, kan het uiterste tijdstip voor naleving worden verschoven naar de datum die nodig is om aan de grenswaarden te kunnen voldoen, maar uiterlijk tot 2015. Er moet naar worden gestreefd het uitstel zo kort mogelijk te houden. Als de grenswaarden voor stikstofdioxide of benzeen pas in 2011 of daarna voor het eerst worden overschreden, is uitstel van het uiterste tijdstip niet meer mogelijk. In die gevallen is artikel 23, lid 1, tweede alinea, van de nieuwe richtlijn van toepassing.

10. Besluiten over uitstel of vrijstelling worden voor elke zone of agglomeratie apart genomen. De kennisgevingen moeten echter officieel door de Permanente Vertegenwoordiging van de betrokken lidstaat[6] en dus niet rechtstreeks door de desbetreffende regionale of lokale overheidsinstanties bij de Commissie worden ingediend.

11. Voor de kennisgeving van een vrijstelling of uitstel aan de Commissie en de daaropvolgende beoordeling door de Commissie van een dergelijke kennisgeving behoeft artikel 22 van Richtlijn 2008/50/EG niet eerst in het nationale recht te worden omgezet.

12. De Commissie heeft negen maanden om de kennisgevingen te beoordelen en deze periode gaat in op de dag die volgt op de officiële registratie door de Commissie van een officiële en volledige kennisgeving. Aan de betrokken lidstaat wordt een brief gestuurd waarin de officiële registratie van de aanvankelijke kennisgeving wordt bevestigd. Indien nodig zal er een brief worden verstuurd waarin wordt gespecificeerd welke informatie naar het oordeel van de Commissie ontbreekt en derhalve binnen een gespecificeerde termijn moet worden ingediend. In dat geval gaat de beoordelingsperiode in op de dag die volgt op de officiële registratie door de Commissie van de informatie die wordt verlangd om de kennisgeving aan te vullen. Als de verlangde informatie niet binnen de vastgestelde termijn wordt ingediend, behoudt de Commissie zich het recht voor bezwaar te maken tegen de aspecten van de kennisgeving die niet afdoende zijn onderbouwd, en wel met het oog op de rechtszekerheid in elk geval binnen negen maanden na de officiële registratie van de aanvankelijke kennisgeving. De Commissie kan ook een beslissing nemen wanneer er geen bezwaar wordt gemaakt.

13. Er kan één kennisgeving voor verschillende zones en voor verschillende verontreinigende stoffen worden ingediend. Elke zone en elke verontreinigende stof wordt echter apart beoordeeld. Het is dan ook belangrijk dat de door de lidstaten verstrekte informatie ondubbelzinnig wordt gekoppeld aan de betrokken zone en de betrokken verontreinigende stof. Hetzelfde geldt wanneer er op nationaal niveau één maatregel wordt genomen die gevolgen kan hebben voor verschillende zones en de concentratie van verschillende verontreinigende stoffen kan beïnvloeden.

4. VOORWAARDEN EN VERLANGDE INFORMATIE VOOR EEN VERLENGING

4. 1. Referentiejaar

14. Voor kennisgevingen met betrekking tot PM10 is het in beginsel correct het eerste overschrijdingsjaar, d.w.z. 2005, als referentiejaar te nemen om de beoordelen of aan de voorwaarden wordt voldaan. Als dit geschikter wordt geacht, kan een later jaar (bijvoorbeeld 2007) worden genomen als referentiejaar op basis waarvan ramingen worden gemaakt om aan te tonen dat naleving uiterlijk in juni 2011 zal worden gehaald. Hetzelfde jaar moet dan ook in het bijgevoegde luchtkwaliteitsplan als referentiejaar worden genomen. Het is echter van essentieel belang dat om aan te tonen dat alle passende maatregelen zijn genomen om naleving op het oorspronkelijke uiterste tijdstip te realiseren, alleen gegevens worden gebruikt die relevant zijn om de overschrijding in 2005 te verklaren.

15. Voor kennisgevingen met betrekking tot stikstofdioxide of benzeen die vóór het oorspronkelijke uiterste tijdstip voor naleving (2010) worden ingediend, wordt 2008 als referentiejaar beschouwd. Voor kennisgevingen die na het oorspronkelijke uiterste tijdstip voor naleving worden ingediend, dienen de lidstaten 2010 als referentiejaar te gebruiken.

4.2. Brontoebedeling

16. De lidstaten moeten informatie verstrekken over de herkomst van de verontreiniging die tot de overschrijding bijdraagt. Daarom moet voor elke zone of agglomeratie waarvoor kennisgeving wordt gedaan, een kwantitatieve brontoebedeling voor de overschrijdingsituatie (d.w.z. overschrijding van de dag- of jaargrenswaarde) in het referentiejaar worden ingediend. De Commissie is zich ervan bewust dat de beschikbare mate van detail van zone tot zone en van lidstaat tot lidstaat kan verschillen, maar aangezien brontoebedeling een cruciale rol speelt, zowel voor de bepaling van de aard en het aangrijpingspunt van maatregelen ter bestrijding van verontreiniging als voor de beoordeling door de Commissie van de voorwaarden voor uitstel of vrijstelling, zijn ramingen van de bijdragen van verschillende bronnen tot de overschrijding van essentieel belang.

17. In de brontoebedeling moeten met name de regionale, stedelijke en lokale bijdragen binnen de lidstaat tot uiting komen, maar ook grensoverschrijdende bijdragen. Bij de stedelijke en lokale bijdragen moet een nadere uitsplitsing worden gemaakt om eventuele significante bronnen te signaleren zoals het vervoer (wegvervoer en scheepvaart, indien van toepassing), de industrie (inclusief de productie van warmte en energie), de landbouw, de tertiaire sector en huishoudelijke bronnen. Voor PM10 is het ook belangrijk significante natuurlijke bronnen te vermelden[7].

18. De lidstaten kunnen kiezen of zij stikstofdioxide of stikstofoxiden als basis voor brontoerekening gebruiken, afhankelijk van wat zij in verband met de overschrijding als correct beschouwen, mits deze keuze consequent wordt gemaakt en tot uiting komt in de kwantificering van de effecten van afzonderlijke maatregelen of combinaties van maatregelen, zodat een adequate beoordeling van de voorwaarden door de Commissie mogelijk is.

4.3. Naleving tijdens het uitstel

19. Overeenkomstig artikel 22, lid 3, van de nieuwe richtlijn zal de naleving van de grenswaarden in de zones en agglomeraties waarop een uitstel- of vrijstellingsbesluit van toepassing is, tijdens het uitstel worden beoordeeld aan de hand van de grenswaarden plus de in bijlage XI vastgestelde maximale overschrijdingsmarge.

20. Voor 2011 zal de naleving van de jaargrenswaarden voor PM10 worden beoordeeld aan de hand van de grenswaarde plus de overschrijdingsmarge voor het hele kalenderjaar. Bij de daggrenswaarden zal de naleving voor 2011 op dagelijkse basis worden beoordeeld. Meer in het bijzonder mag het totale aantal overschrijdingen van hetzij de grenswaarde plus de overschrijdingsmarge, hetzij de grenswaarde alleen, niet hoger zijn dan de voor dat kalenderjaar toegestane 35 dagen.

4.4. Eerste voorwaarde – maatregelen om naleving op de oorspronkelijke uiterste datum te realiseren

21. In artikel 22, lid 1, van de nieuwe richtlijn wordt bepaald dat de uiterste tijdstippen om aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en benzeen te voldoen kunnen worden uitgesteld wanneer overeenstemming met de grenswaarden niet op het uiterste tijdstip, d.w.z. 1 januari 2010, kan worden gerealiseerd. Om te bepalen of naleving op die datum onhaalbaar is, moeten de lidstaten aangeven welke maatregelen overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Richtlijn 1999/30/EG en artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2000/69/EG vóór 2010 zijn genomen en uiteenzetten om welke redenen deze maatregelen niet tot naleving leiden[8]. Uit de doelstellingen van de wetgeving inzake luchtkwaliteit in het algemeen blijkt dat er in de periode vóór de datum waarop de grenswaarden verplicht worden, passende maatregelen moeten worden genomen. Alleen als kan worden aangetoond dat er getracht is naleving te realiseren, kunnen de lidstaten overeenkomstig artikel 22, lid 1, stellen dat overeenstemming met de grenswaarden niet op de uiterste tijdstippen kan worden gehaald.

22. Voor PM10 moeten de lidstaten overeenkomstig artikel 22, lid 2, aantonen dat alle passende maatregelen op nationaal, regionaal en lokaal niveau zijn genomen om op het oorspronkelijke uiterste tijdstip voor naleving, d.w.z. 1 januari 2005, tot overeenstemming met de grenswaarden te komen. Er moet dan ook informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn genomen om op die datum tot naleving te komen8. Om de Commissie in staat te stellen om te bepalen of deze maatregelen afdoende waren, moeten de lidstaten specificeren op welke verontreinigingsbronnen deze maatregelen gericht waren en uiteenzetten in hoeverre deze maatregelen feitelijk tot een verlaging van de concentraties hebben bijgedragen. Er moet een verklaring worden gegeven voor eventueel resterende overschrijdingen van de grenswaarden[9]. In deze verklaring moet informatie worden opgenomen over de vraag of de overschrijding kan worden geweten aan een van de specifieke voorwaarden voor de vrijstelling, d.w.z. locatiespecifieke dispersiekarakteristieken, ongunstige klimaatomstandigheden of grensoverschrijdende bijdragen.

23. Bij haar beoordeling zal de Commissie ook rekening houden met de effecten van een correcte omzetting en uitvoering van de in hoofdstuk 2 van deel B van bijlage XV vermelde richtlijnen[10] en van een tijdige beschikbaarheid van het plan of programma overeenkomstig artikel 8, lid 3, van Richtlijn 96/62/EG van de Raad inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit[11].

4.5. Tweede voorwaarde – maatregelen om naleving vóór het nieuwe uiterste tijdstip te realiseren

24. De lidstaten moeten realistische en betrouwbare prognoses verstrekken over de manier waarop de concentraties waarschijnlijk zullen dalen teneinde vóór het nieuwe uiterste tijdstip tot naleving van de grenswaarden te komen. In deze prognoses moet ook worden vermeld dat de overschrijdingen tijdens het uitstel onder de grenswaarde plus de in bijlage XI van de richtlijn vermelde overschrijdingsmarge zullen blijven.

25. De prognoses moeten worden gebaseerd op een vergelijking tussen de te realiseren grenswaarden en de geraamde basisniveaus voor de overschrijdingsituatie in een zone of agglomeratie. Daarbij is het basisniveau de geraamde concentratie op het nieuwe uiterste tijdstip als er afgezien van de maatregelen die worden genomen om naleving op het oorspronkelijke uiterste tijdstip te realiseren, en de bestaande en geplande communautaire maatregelen geen aanvullende bestrijdingsmaatregelen worden genomen. Het verschil tussen de desbetreffende grenswaarde en het basisniveau zal als indicator functioneren voor de verwachte effecten en timing van de aanvullende maatregelen die nodig zijn om dit verschil in de periode tot het nieuwe uiterste tijdstip te overbruggen[12].

26. Bij het specificeren van de vereiste maatregelen moet rekening worden gehouden met de maatregelen die worden vermeld in hoofdstuk 3 van deel B van bijlage XV, zoals bepaald in de richtlijn. Als een van deze maatregelen niet wordt uitgevoerd, ook al is deze relevant voor de gespecificeerde bronnen, moet hiervoor een afdoende motivering worden gegeven[13].

27. Bij de beoordeling van de prognoses zal ook rekening worden gehouden met de mogelijke effecten in de betrokken zone van bestaande en geplande maatregelen van de Gemeenschap en de lidstaten wordt verzocht hun raming van deze effecten in het basisniveau op te nemen. De geplande maatregelen van de Gemeenschap zijn de maatregelen die worden vermeld in de verklaring van de Commissie die tegelijk met de richtlijn is gepubliceerd. De Commissie heeft het voornemen de door de lidstaten verstrekte kwantificering en waar nodig de veronderstellingen waar die op gebaseerd is, te beoordelen en op die basis haar eigen beoordeling van dit criterium uit te voeren. Wat de bestaande maatregelen betreft, zal de beoordeling vooral gericht zijn op de stand van zaken bij de uitvoering van de in deel B van bijlage XV vermelde richtlijnen[14].

4.6. Specifieke voorwaarde voor PM 10 : locatiespecifieke dispersiekarakteristieken, ongunstige klimaatomstandigheden of grensoverschrijdende bijdragen

4. 6.1 Locatiespecifieke dispersiekarakteristieken

28. Locatiespecifieke dispersiekarakteristieken zijn factoren die gevolgen hebben voor de dispersie van verontreinigende stoffen op lokale schaal, met name op straatniveau. Plaatselijke gebouwen of kleinschalige topografische structuren leiden ertoe dat plaatselijk uitgestoten verontreinigende stoffen in een beperkt gebied accumuleren, hetgeen voor hoge concentraties zorgt. Dergelijke gebieden zijn normaal gesproken te vinden in zogenaamde "straatcanyons". Er kan alleen een beroep worden gedaan op locatiespecifieke dispersiekarakteristieken als kan worden aangetoond dat de overschrijding lokaal in dergelijke specifieke gebieden voorkomt en niet elders, zoals in de stedelijke achtergrond of langs minder dicht bebouwde straten in zones of agglomeraties met dezelfde luchtkwaliteit.

29. In gebieden waar bijvoorbeeld de volgende situaties zich voordoen, wordt geacht sprake te zijn van locatiespecifieke dispersiekarakteristieken:

a) hoge gebouwen zonder tussenruimte langs beide kanten van de straat;

b) de gemiddelde hoogte van de gebouwen moet over een lengte van ten minste 100 meter groter zijn dan de totale breedte van de straat, gedeeld door 1,5[15].

30. Om aan te tonen dat de overschrijding beperkt blijft tot een gebied waar sprake is van locatiespecifieke dispersiekarakteristieken, moeten er gegevens van geschikte stadsverkeer-meetstations buiten dat gebied of, indien van toepassing, resultaten van kleinschalige dispersiemodellen worden gebruikt[16]. Indien beschikbaar moet tevens een kaart van de zone worden verstrekt, waarop de verschillende meetstations en het overschrijdingsgebied worden aangegeven[17].

31. Als er andere indicatoren worden gebruikt om aan te tonen dat de overschrijding beperkt blijft tot een gebied waarin sprake is van locatiespecifieke dispersiekarakteristieken, moeten de redenen daarvoor worden vermeld en moet worden aangetoond dat het gebruik van die indicatoren gelijkwaardige resultaten oplevert.

4.6.2 Ongunstige klimaatomstandigheden

32. Er wordt geacht sprake zijn van ongunstige klimaatomstandigheden wanneer de meteorologische omstandigheden en de topografische omstandigheden op lange termijn gevolgen hebben voor de verdunning van plaatselijk uitgestoten verontreinigende stoffen, waardoor hoge concentraties ontstaan.

33. In gebieden waarvan kan worden aangetoond dat er factoren aanwezig zijn zoals hieronder worden vermeld, wordt geacht sprake te zijn van ongunstige klimaatomstandigheden:

a) de lokale tot regionale topografie, d.w.z. locaties in dalen of die door hoge bergen worden omringd;

b) een slechte verdunning van plaatselijk uitgestoten verontreinigende stoffen vanwege lage windsnelheden;

c) verticale vermenging, d.w.z. verdunning, onder invloed van meteorologische parameters die verband houden met de mechanische en thermische turbulentie van de atmosfeer;

d) luchtmassa's van oceanische versus continentale herkomst; continentale luchtmassa's zijn meestal gekoppeld aan ongunstige dispersiekarakteristieken (temperatuurinversie en lage windsnelheid).

34. Algemene klimaatomstandigheden, zoals temperatuur, neerslag of sneeuwval, die de dispersie van verontreinigende stoffen niet rechtstreeks beïnvloeden maar tot specifieke menselijke activiteiten kunnen leiden en zo het emissieniveau kunnen beïnvloeden, zoals woningverwarming, elektriciteitsopwekking voor verwarming of klimaatregeling, of het gebruik van spijkerbanden, worden niet beschouwd als ongunstige klimaatomstandigheden in de zin van de nieuwe richtlijn.

35. De ophoping van verontreiniging in gebieden met ongunstige klimaatomstandigheden doet zich meestal voor in rustige periodes. Wanneer er in dergelijke gebieden sprake is van een laag jaargemiddelde van de windsnelheid (lager dan 1,5 m/s), is dit derhalve een goed argument om aan te tonen dat aan deze voorwaarde wordt voldaan. Ook andere indicatoren dan de gemiddelde windsnelheid kunnen worden gebruikt, mits daarvoor een motivering wordt gegeven.

36. Om een beroep te kunnen doen op ongunstige klimaatomstandigheden moeten de lidstaten aantonen dat de daggrenswaarden voornamelijk worden overschreden wanneer de beschreven ongunstige klimaatomstandigheden zich voordoen. Een dergelijke correlatie kan, althans voor het referentiejaar, worden aangetoond door metingen van de PM10-concentraties en de gemiddelde windsnelheid op dagen waarop de grenswaarde werd overschreden[18].

4.6.3 Grensoverschrijdende bijdragen

37. Er is sprake van grensoverschrijdende bijdragen wanneer onder invloed van de meteorologische en topografische omstandigheden verplaatsing van door de mens veroorzaakte verontreiniging mogelijk is die van buiten de lidstaat afkomstig is, waardoor hoge concentraties kunnen ontstaan. Deze bijdragen kunnen ontstaan in de directe omgeving van zones en agglomeraties die dicht bij de landsgrens liggen (grensoverschrijdende verontreiniging over korte afstand) of op grotere afstanden van ongeveer 100 km of meer (grensoverschrijdende verontreiniging over lange afstand).

38. Grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand doet zich voornamelijk voor in vlakke of niet-bergachtige gebieden, waar door advectie in continentale luchtmassa's vaak een ophoping van verontreiniging ontstaat. Hoge concentraties in een keteldal of vallei of aan de lijzijde van bergen worden meestal niet door dergelijke bijdragen beïnvloed.

39. De verontreiniging kan afkomstig zijn van één bron aan de andere kant van de grens, van een of meer lidstaten, van de scheepvaart of van bronnen buiten de Gemeenschap.

40. Lidstaten die een beroep doen op een grensoverschrijdende bijdrage, moeten aangeven of er overeenkomstig artikel 8, lid 6, van Richtlijn 96/62/EG (artikel 25 van de nieuwe richtlijn) overleg is geweest met de lidstaat waar de verontreiniging ontstaat. Als dergelijk overleg niet heeft plaatsgevonden, ook al is de herkomst van de verontreiniging bekend, kan ervan worden uitgegaan dat de betrokken lidstaat niet alle passende maatregelen heeft genomen om aan het oorspronkelijke uiterste tijdstip te voldoen. Als de verontreiniging in verschillende lidstaten of in derde landen ontstaat en het duidelijk is dat bilateraal overleg niet tot effectieve oplossingen zou kunnen leiden, heeft het uitblijven van overleg geen gevolgen voor het recht van de lidstaat op uitstel[19].

41. Grensoverschrijdende bijdragen kunnen door metingen of aan de hand van modellen worden beoordeeld. Deze beoordelingen moeten, waar van toepassing, worden aangevuld met achterwaartse trajectanalyses en brontoebedeling van individuele overschrijdingen. Methoden waarvan gebleken is dat ze efficiënt zijn om grensoverschrijdende bijdragen aan te tonen, zijn bijvoorbeeld:

a) atmosferische dispersiemodellen met geschikte ruimtelijke en dagelijkse tijdresolutie;

b) een analyse van dagelijkse meetgegevens, waarbij grensoverschrijdende bijdragen worden geïdentificeerd met behulp van metingen vanuit representatieve meetlocaties, bijvoorbeeld landelijke achtergrondlocaties aan de loefzijde in het gebied rond de zone of agglomeratie waar de overschrijding is waargenomen;

c) het EMEP-model[20].

42. Om een beroep te kunnen doen op grensoverschrijdende bijdragen als oorzaak voor de overschrijding moet er, wanneer de jaargrenswaarde wordt overschreden, worden aangetoond dat het jaargemiddelde van de concentratie na aftrek van de grensoverschrijdende bijdrage onder de grenswaarde ligt. Als de daggrenswaarde wordt overschreden, moet er worden aangetoond dat het daggemiddelde van de concentratie na aftrek van de grensoverschrijdende bijdrage op specifieke dagen onder de grenswaarde ligt[21].

43. Als er andere indicatoren worden gebruikt om aan te tonen dat grensoverschrijdende bijdragen de oorzaak van de overschrijding zijn, moeten de redenen daarvoor worden vermeld en moet worden aangetoond dat het gebruik van die indicatoren gelijkwaardige resultaten oplevert.

5. Luchtkwaliteitsplan en vereiste aanvullende informatie

44. Kennisgevingen moeten vergezeld gaan van een luchtkwaliteitsplan voor de betrokken zone of agglomeratie. Het plan moet voldoen aan de eisen die in artikel 23 en in deel A van bijlage XV van de nieuwe richtlijn zijn vermeld. De krachtens de nieuwe richtlijn verlangde informatie komt grotendeels overeen met de informatie die krachtens Richtlijn 96/62/EG wordt verlangd. Dit betekent dat lidstaten die al een plan of programma hebben, dit voor de kennisgeving kunnen gebruiken, mits het voldoet aan de in deel A van bijlage XV van de nieuwe richtlijn vermelde criteria en het afdoende wordt geactualiseerd om ervoor te zorgen dat de grenswaarden vóór het nieuwe uiterste tijdstip worden nageleefd.

[1] PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1.

[2] Richtlijn 1999/30/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht (PB L 163 van 29.6.1999, blz. 4).

[3] Richtlijn 2000/69/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende grenswaarden voor benzeen en koolmonoxide in de lucht (PB L 313 van 13.12.2000, blz. 12).

[4] Idem.

[5] PB L 68 van 6.3.2004, blz. 27.

[6] Op de kennisgeving moet worden vermeld: "Air quality time extension – Directive 2008/50/EC". Om als officieel te worden erkend moet de kennisgeving worden verzonden aan: Europese Commissie, Secretariaat-generaal, 1049 Brussel. Daarnaast moet een elektronische versie van de kennisgeving per e-mail worden verzonden aan : ENV-AIRQUALITYTIMEEXTENSION@ec.europa.eu.

[7] Zie formulier 3A in SEC(…) ….

[8] Zie formulier 5A, inclusief de bijlage, en formulier 7, inclusief bijlage A; zie voor PM10 tevens formulier 10 en zie voor stikstofdioxide en benzeen waarvan vóór 2010 kennisgeving wordt gedaan, formulier 4A.

[9] Zie respectievelijk formulier 3B en 4A.

[10] Zie formulier 8 en waar van toepassing de bijlage van formulier 8 en formulier 9.

[11] PB L 296 van 21.11.1996, blz. 55.

[12] Zie formulier 4B en formulier 5B, inclusief de bijlage.

[13] Zie formulier 6.

[14] Zie formulier 9.

[15] Beheer en transmissie van metagegevens overeenkomstig Beschikking 97/101/EG inzake de uitwisseling van informatie.

[16] Zie formulier 10.

[17] Zie de bijlage van formulier 2.

[18] Zie formulier 10.

[19] Zie formulier 10.

[20] Het model dat is ontwikkeld door het Programma voor samenwerking inzake de bewaking en de evaluatie van het transport van luchtverontreinigende stoffen over lange afstand in Europa (EMEP).

[21] Zie formulier 3A en formulier 10.